Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 16
(1993)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Weyerman en ‘Demokriet’
| |
[pagina 97]
| |
Steeds voorheen met u tevreden,
Klaag ik thans met dubbele reden [enz.]
Niets aan de hand dus. Tollens op zijn Haarlems. Een regel of twintig, dertig, gaat het over winterkou, ijspret. Daarna vooral over de narigheid die het norse en koude weer veroorzaakt. Een wat onduidelijke wending volgt (het gevolg van de opgegeven stof? Ik weet het niet): de winter blijkt bij de auteur binnengedrongen te zijn en heeft zijn ‘vrienden’ in klompen ijs hervormd: Vrienden, Broeders, Letterhelden!
'k Zwerf door de Elyzeesche velden,
Door mijn Vrienden, stijf als steen.
Klappertandend, rillend heen;
Als Van Walré aan een opsomming van die vrienden begint, begrijpen we wat er aan de hand is: Alle Naties; groven; fijnen;
Godgeleerden; Libertijnen;
Wijsgeers, Dichters, groot en kleen,
Zaagt gij daar verward door een:
Clarke, steunende op Homerus;
Juvenalis naast Kircherus;
Archenholz bij Weijerman;
Wolff bij Doddridge en Bunjan;
Hooft naast Scapula; Borghini;
Horapollo; Malepini;
Rumphius bij du Paty;
Trommius bij Bellamy;
Breêro, CrousGa naar eind3., Jan Zoet en andren
Rusten nog al bij elkandren;
Huygens, Swaanenburg, die kwast,
Houden zich aan Milton vast;
Rus, Griek, Turk en Arabieren,
Moeten 't kerkhof zelfs versieren;
Ginds staat Tuinman, als een os,
Tusschen Burman en de Bosch;
en zo vervolgt de lijst. De auteur zal zijn vrienden - de geschriften dus van de genoemde auteurs - te drogen moeten leggen. Welke schade hun dat zal berokkenen?
Eén ding is duidelijk: De Haarlemse literator bezat ‘Weijerman’. En waardeerde hem als vriend. De meeste andere door Van Walré bevriende auteurs zullen de lezer wel bekend voorkomen. Ik beken dat ik niet wist wie die flankeur van Weyerman was, die Archenholz. Ik heb me daar niet zeer wetenschappelijk mee bezig gehouden. Dus | |
[pagina 98]
| |
vermeld ik slechts dat mijn Larousse van hem zegt dat hij leefde 1741-1812, van 1792 af in Hamburg de Minerva redigeerde (een politiek, geschiedkundig en literair blad) en vooral bekendheid verwierf door een geschiedenis van de Zevenjarige Oorlog. Hier vallen geen conclusies uit te trekken, mede omdat Van Walré zelf zegt dat zijn vrienden ‘verward door een’ staan. Dat laatste blijkt overduidelijk in de lijst. We hebben dus weer een Weyerman-bezitter. Heeft deze iets gemeen met die andere, hier bij tijd en wijle in dit blad ter sprake komende bezitters? Dat lijkt me wel. Ik voer drie punten aan. Van Walré was een duidelijk adept van de Verlichting. Daarvoor zijn talloze passages uit zijn oeuvre aan te voeren. Eén ten bewijze daarvan, uit deze zelfde bundel Heksluiting (p. 161): Duistre tijd van vroeger eeuwen,
door Geleerdheid wel vermaard,
Doch toen heur verheven invloed
Slechts aan enklen werd verklaard;
Toen een dikke, zwarte nevel
't algemeen in 't donker liet!
Duistre tijd! gij zijt verdwenen;
Door Verlichtings zon beschenen, [enz.]
Deze positie pro zelf-denkende onafhankelijkheid wordt bevestigd door het vrijwel onbekende feit, dat Van Walré niet alleen leidende functies had in de hierboven genoemde Haarlemse genootschappen, maar ook in de Haarlemse vrijmetselaarsloge Vicit Vim Virtus. Daar werd hij in 1807 Orateur, en in 1811 en 1817 zelfs Voorzittend MeesterGa naar eind4.. Een derde punt is, dat het genoemde genootschap Demokriet, waar ik verder nauwelijks iets van weet, bepaald gevoel gehad heeft voor het menippische en ironische. Daarvan getuigen enkele genootschapsdrukken die ik gezien heb. Daarbij ook de door Van Walré zelf in dat milieu geproduceerde Democritische tafelliedjes (Haarlem 1822). Abderietse tafelliedjes dus...
Er dook nog iets anders op. Adèle Nieuweboer, na lezing van het bovenstaande, wees mij erop dat het Haarlemse gezelschap Demokriet kon bogen op een lid dat de nom de plume ‘Weyerman’ voerde. In 1904 gaf Overmeer, zich baserend op resterende archiefstukken van het in 1789 opgerichte, en in 1869 ontbonden DemokrietGa naar eind5. een lijst van de deelnemers èn van de naam die zij binnen Demokriet voerden: namen van vroegere schrijvers. Vermoedelijk koos men daarbij een naam van een schrijver met wie men zich verwant voelde, of die men bewonderde. Zo noemde ene H.C. Michaelis zich in dit gezelschap: Justus van Effen; E.C. Tielenius Kruythoff: Rh. Feith; Dirk OnderwaterGa naar eind6.: P.J. Kasteleyn; C. Rues: Voltaire; T. Majofski: Vondel Secundus. Op Overmeers lijst tel ik tenminste vier Jan Zoets, en drie Swaanenburgen. Op deze lijst nu vinden we ook ene A.J. Eijmer. Hij had als schrijversnaam gekozen: ‘J.C. Weijerman’. | |
[pagina 99]
| |
Dat maakt natuurlijk nieuwsgierig naar deze negentiende-eeuwse Haarlemmer. Wie was hij? Heeft hij iets gepubliceerd? Is er iets in dat werk dat verwantschap vertoont met het werk van Weyerman zelf? De oogst was schraal. De gebruikelijke biografische naslagwerken verschaffen geen informatie. Overmeer vermeldtGa naar eind7., dat Eijmer op 19 augustus 1845 lid werd van Demokriet (het genootschap was toen allang over zijn hoogtepunt heen). In KB (inclusief CC), Stadsbibliotheek Haarlem, Gemeente-archief Haarlem, waren geen werken van Eijmer te vinden. Maar het Haarlemse bevolkingsregister van 1849 bood wèl informatie. De enige A.J. Eijmer heet daar voluit: Arnoldus Johannes Eijmer. Hij woonde toen op het Korte Spaarne 218. Hij was geboren te Amsterdam in 1803; gehuwd met de in 1804 te Schiedam geboren Helena Antonetta Visser. Beiden waren zij gereformeerd. Arnoldus en Helena hadden één zoon en vier dochters (allen geboren in de periode 1843-1848). Het belangrijkste: Arnoldus had als beroep ‘kunstschilder’. Dat laatste verklaart waarom Eijmer als lid van Demokriet voor zijn genootschapsnaam de naam van een schilder koos. Het verklaart niet waarom hij juist Weyerman koos. De door hem geproduceerde (?) teksten zouden dat inzicht kunnen geven; maar die teksten zijn niet gevonden. Was hij soms een bloemschilder? Ook dat niet. Want het nu pas erbij gehaalde Lexicon van Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1880 ('s-Grav. 1981) meldt over onze Eijmer: ‘geboren Amsterdam 17 juni 1803, overl. Haarlem 21 januari 1863. Woonde en werkte aldaar. Leerling van C. Steffelaar en medewerker van J. van Ravenzwaay. Was aanvankelijk makelaar; wijdde zich in 1834 geheel aan de kunst. Heeft reizen naar Duitsland gemaakt in 1835-1836; was lid van de Akademie te Amsterdam en vestigde zich in 1840 te Haarlem. Schilderde, aquarelleerde, tekende en lithografeerde vnl. landschappen. Leermeester van C.J. Eijmer.’ - Tot zijn productie behoorden, zo blijkt verder, Haarlemse stadsgezichten, landschappen, stillevens met dood wild. We zullen dus moeten wachten op de bewerking van het archief-Demokriet om meer informatie te krijgen over deze negentiende-eeuwse ‘Weyerman’. Of misschien is er een nijvere Haarlemmer, die Arnoldus Johannes Eijmer duidelijker wil portretteren... |
|