Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 16
(1993)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Drie patriotten-auteurs in de loge
| |
Pieter 't HoenHet belang van Pieter 't HoenGa naar eind1. (1745-1828) zal weinigen onbekend zijn. Ik denk dan niet zozeer aan zijn fabels, kindergedichten en toneelstukken; wel aan de enorme betekenis die hij gehad heeft als een van de voornaamste schrijvers van de patriotten, vooral als redacteur van het in de patriottentijd meest gelezen blad: de Post van den Neder-Rhijn (1781-1787; later nog vervolgd in zijn Nieuwe Post van den Neder-Rhijn, 1795-1799). Helemaal zeker is het niet dat we met onze Pieter 't Hoen te maken hebben; maar op 21 oktober 1810 wordt een Pieter 't Hoen ‘voorgesteld’ in de Leidse loge La Vertu, door Cornelius Ascanius van SypesteijnGa naar eind2.. Van een receptie vind ik echter niets vermeld. Evenmin kon ik tot nog toe ontdekken waarom zijn opname niet doorging. Het verklaart wel waarom ‘onze’ Pieter in De waare Bataven helemaal van onderop moest beginnen. | |
[pagina 11]
| |
De notulen van de loge De waare BatavenGa naar eind3. te Duinkerken, vrijwel geheel bestaand uit gevluchte patriotten, beginnen 31 maart 1790. Al in het eerste jaar lijkt er flink verschil van mening geweest te zijn. De reden is niet duidelijk, maar heeft vermoedelijk te maken met een conflict dat elders zijn basis had: de politiek. Een groep van zes mensen werd de loge uitgewerkt; bij hen: Von(c)k en de later als Agent van Nationale Opvoeding bekender geworden Theodorus van Kooten. Daarna wordt het rustiger. Maar deze loge zal nog vrij lang een verzamelplaats blijven voor lieden die iets willen in de Nederlandse politiek. Het is, na de nieuwe start van de loge in 1795, in Den Haag, beslist aan deze loge te danken dat het percentage vrijmetselaars in het ‘parlement’ aanzienlijk hoger moet zijn geweest dan bij de bevolking van Nederland als totaal, want er worden zeer vele ‘Representanten’ in De waare Bataven gerecipieerdGa naar eind4.. In de Duinkerkse periode is een opvallend trekje aan deze loge, dat veel leden hun best doen ook door middel van een vers of een andere creatieve literaire bijdrage, het logeleven gestalte te gevenGa naar eind5.. Het kan één van de redenen geweest zijn, waarom 25 december 1791 voorgesteld wordt als Leerling: de bekende politieke redenaar Ondaatje. Hij zal binnen korte tijd de functie krijgen van ‘Orateur’. Vlak daarvóór, op 21 november 1791 (is er verband?) wordt een ander als Leerling voorgesteld: ‘de Citoyen Pieter 't Hoen’. Voorzittend Meester in deze periode is Hajo TuinhoutGa naar eind6.. Na die loge volgt een ‘tafelloge’. Het hangt zonder twijfel samen met het voorstel 't Hoen in de loge op te nemen, dat de Meester gedurende de tafelloge verzoekt om bijzondere ‘secretesse’ met betrekking tot de die dag voorgestelden. Het mag duidelijk niet leiden tot geruchten, dat een politiek zwaargewicht als 't Hoen vrijmetselaar wordt! Op 5 december 1792 volgt zijn feitelijke receptie als Leerling (hij is dan 42 jaar en geeft als beroep op: ‘negociant’). Tijdens de hierop volgende tafelloge verzoekt 't Hoen om in de eerstvolgende Compagnonsloge als Compagnon (of: Gezel) gerecipieerd te mogen worden. Die receptie volgt dan ook op 19 december 1792. 't Gaat snel: op 2 januari 1793 vraagt hijzelf de derde graad (de Meestergraad) te mogen ontvangen, ‘omdat de tyd van ons verblyf alhier misschien kort zal zyn, en de hoop schynt te vermeerderen, om spoedig naar het vaderland te vertrekken’Ga naar eind7.. Die hoop hangt samen met de militaire situatie: even lijkt het er eind '92 op dat de Franse legers in Nederland kunnen doordringen. Dat zou echter nog twee jaar duren. Zijn verzoek werd 9 januari behandeld en goedgekeurd in de vergadering van Meesters, zowel om de door hem opgegeven reden, als omdat hij ‘reeds tot Jaren gekomen [was], en veel blyken van zucht voor de Maçonnerie heeft gegeven’. Van die ‘blyken van zucht’ moet men zich niet teveel voorstellen: het wordt bij vrijwel elke kandidaat gezegd, zelfs als deze nog korter bij de vrijmetselarij betrokken geweest was dan 't Hoen. - Nog diezelfde 9e januari ontving Pieter de graad van Meester. Bij de eerstvolgende verkiezingen binnen de loge, op 19 juni 1793, wordt Pieter ‘Terrible’. Dat is geen topfunctie. De Terrible is een officier (bestuurder) die voornamelijk tot taak heeft nieuwe kandidaten vóór hun receptie in de ‘kamer van onderzoek’ terzijde te staan; althans in het geval van deze loge, blijkens een bewaard gebleven ‘instructie’ voor die functionarisGa naar eind8.. Deze functie behoudt hij in de Duinkerkse periode. | |
[pagina 12]
| |
Tot hoger functies brengt Pieter 't Hoen het niet, in Duinkerken. Was hij daarvoor niet geschikt? Had hij het te druk? 't Is niet zo dat hij zich niet betrokken voelde bij het wel en wee van De Waare Bataven. Zo stelt hij op 5 juni 1793 voor zijn zoon Reinier als Leerling te recipiërenGa naar eind9.. Op 19 maart 1793 draagt hij als Compagnon voor twee Franse officieren, uit een Bretons bataljon dat op dat moment vlak bij Duinkerken bivakkeerde. Als Leerlingen waren die al eerder door zoon Reinier voorgesteld. Op 24 maart oppert hij de mogelijkheid uit het genoemd bataljon een ‘ambulante’ loge te creëren (d.i. een loge zonder vaste verblijfplaats; doorgaans bestaand uit militairen). Maar daar horen we niets meer vanGa naar eind10.. Opmerkelijk is, dat onze literator, in tegenstelling tot vele anderen, nooit genoemd wordt als iemand die in proza of poëzie een bijdrage levert. Nooit houdt hij een rede. Dat wijst niet op een bijzondere betrokkenheid bij de vrijmetselarij. Zelfs moet in de vergadering van Meesters op 12 juli 1794 de voorzitter (Van der Meer) ‘niet zonder aandoening’ constateren dat er bericht is van 't Hoen, dat deze voor 't lidmaatschap bedankt. Weliswaar lijkt de achtergrond te zijn: financiële krapte. Want nadat de op hem afgestuurde ds. Marcel met hem gesproken had, berichtte Marcel op 16 juli dat 't Hoen bleef, maar dat hij wel verzocht dat men zou goedkeuren dat zoon Reinier bedankte als contribuerend lid. Twee was kennelijk financieel teveel.
Wanneer na de omwenteling De waare Bataven zich in Den Haag vestigt, gaat Pieter 't Hoen niet mee - althans, ik vind daarvan geen spoorGa naar eind11.. Het ligt ook niet voor de hand dat hij hiervan lid blijft, omdat hij een belangrijke post krijgt in UtrechtGa naar eind12.. In Utrecht was op dat moment geen loge actief; voorheen bestaand hebbende loges waren toen ‘in ruste’ gegaan, zoals dat heet. Dat Pieters gevoelens voor het maçonnieke niet dood zijn, blijkt uit het feit dat hij - samen met Quint Ondaatje, zijn oude politieke vriend, en met nog anderen - in 1805 een nieuwe loge opricht in de stad Utrecht: De Vereenigde BroederenGa naar eind13. (ook wel La Nouvelle Astrée genoemd). 't Hoen moet beschouwd worden als een van de belangrijkste stimulators: de eerste vergadering, op 1 februari 1805, is bij Ondaatje thuis, de tweede (8 febr.) bij Pieter. Hij wordt vrijwel meteen secretaris. De notulen van deze loge zijn dan ook in zijn handschrift, tot en met 4 juni 1806. Hij wordt er zelfs Orateur, op 13 maart 1807. Vóór hem was Ondaatje dat geweest, zoals verwacht mag worden; maar Ondaatje had wegens onenigheid afscheid genomen (zie hieronder). 't Moet wel gezegd dat 't Hoens taak als Orateur, voorzover ik dat kan zien, zo goed als altijd wordt waargenomen door Van Haaften. De Broeders worden 11 augustus 1808 dan ook verzocht ‘van tyd tot tyd te doen, eenige redevoeringen ten einde den Br. Orateur [...] uit hoofde hunner weinige praesentie bij de Vergaderingen daarin eenigsints te gemoed te komen’Ga naar eind14.. Bij de verkiezingen van 8 februari 1809 wordt 't Hoen vermoedelijk om die reden slechts Tweede Orateur. En hij bedankt voor het lidmaatschap van de loge kort daarop: op 27 maart 1809. | |
[pagina 13]
| |
Pieter OndaatjePieter Philip Jurriaan Quint Ondaatje (1758-1818) is befaamd als ideoloog van de vroege patriotten en als kundig organisator van de burgerdemocratie te Utrecht. In het literaire is hij voornamelijk bekend als begaafd redenaar, die niet alleen zijn gehoor wist te overtuigen maar bovenal te emotioneren. Dat is een buitengewoon belangrijke gave, in de laatste decennia van de achttiende eeuw. Parodieën op dit soort hartstochtelijke, snikkende patriottische redevoeringen kan men niet zonder genoegen lezen, in bladen als de Janus (1787). Ondaatje werd 25 december 1791 in De Waare Bataven voorgesteld. Hij werd Leerling op 4 januari 1792 (ook in zijn geval werd met nadruk gevraagd om strenge geheimhouding), Compagnon op 18 januari, Meester op 17 februari 1792, lid en Orateur op 20 juni 1792. In deze laatste functie maken zijn prestaties duidelijk indruk, zelfs als ik rekening houd met het gechargeerde-lofprijzende, eigen aan die tijd. Zijn redes zijn altijd ‘uitmuntend’ (4 juli 1792, 1 augustus 1792), of anders gaat het wel om een ‘alleraandoenlykste & toepasselyke reedenvoering’ (3 augustus 1792), een ‘zeer toepasselyke & leerryke aanspraak’ (8 augustus 1792). Op één dag slaagt hij erin èn een ‘leerryke aanspraak’ èn een ‘onderwyzende aanspraak’ te doenGa naar eind15.. Wanneer er in het Frans gesproken moet worden, laat Ondaatje dat doorgaans aan een ander over: kon hij in die taal niet op de juiste wijze zijn emoties regisseren? Op 18 juni 1794 wordt hij vervangen door een andere Orateur. Misschien heeft hij andere bezigheden, of anders is zijn ijver verflauwd: 17 oktober 1794 wordt hij gemaand zijn contributie te betalen. Ik vind hem bij De waare Bataven na hun verhuizing naar Den Haag slechts drie keer vermeld: één keer als absent (26 maart 1798), één keer als present (8 augustus 1795), bij welke laatste gelegenheid onmiddellijk duidelijk is dat Ondaatje nog steeds aanzien genoot als oratorisch geweldenaar. Want, zo staat er enigszins enigmatisch in de notulen, toen ‘heeft den B[roeder] Ondaatje, niet tegenstaande den B[roeder] Orateur tegenwoordig was eene redenvoering [...] gedaan’. Veel later, op 8 januari 1806, is Ondaatje nog een keer aanwezig, vermoedelijk als gast. Die dag is de tijding binnengekomen, dat Frankrijk en Oostenrijk vrede gesloten hebben. Dat horen we pas als iemand een toast op die vrede voorstelt. Maar wie anders dan Ondaatje is het, die die toast voorstelt? Het is duidelijk, dat als ooit iemand onderzoek gaat doen naar de retorische kwaliteiten van de literaire, politieke of maçonnieke redevoeringen van deze decennia, Ondaatje één van de figuren is die het meest in aanmerking komen onderzocht te worden. Ondaatje behoorde later, 1 februari 1805, samen met 't Hoen, tot de oprichters van de Utrechtse loge De Vereenigde Broederen (zie hierboven). Bij de eerste taakverdeling, op 24 februari 1805, wordt hij Orateur. Hij houdt zijn taak niet lang. Op 29 juli 1805 zegt hij zijn functie neer te leggen. Interessant is de reden, zowel voor Ondaatjes karaktervastheid en blijvende politieke overtuiging, als voor de maçonnieke wereldbeschouwing. Hij zegt namelijk dat de afwijzing door de loge van een bepaalde kandidaat, Matthijs Gravelaar, niet strookt met het principe van de gelijkheidGa naar eind16.. Hij wendde zich over deze kwestie zelfs tot het | |
[pagina 14]
| |
Hoofdbestuur van de Vrijmetselarij. Werd Gravelaar afgewezen om zijn sociale herkomst? Ondaatjes biograaf zou deze kwestie moeten ophelderen. Uit het archief van de Utrechtse loge (zie 13 mei en 29 juli 1805) blijkt tevens, dat Ondaatje ook lid was van de vrijmetselarij der Hoge Graden. Hij is Souverein Prins van het Rozekruis, en zelfs Grootmeester van het Kapittel van de Hoge Graden te UtrechtGa naar eind17.. | |
Bernardus BoschDe dolle Diemer dominee Bernardus Bosch (1746-1803) is één van de merkwaardigste patriottenGa naar eind18.. Hij genoot faam als ‘gewoon’ en als politiek dichter (zijn De Eigenbaat uit 1785, meermalen herdrukt, genoot de eer door Jan Kinker geparodieerd te worden). De politiek was ook oorzaak, dat hij zijn ambt kwijtraakte: de Diemer boeren hadden het bepaald niet op deze progressief begrepen. Het meest kenmerkend voor Bosch is waarschijnlijk dat hij tot diegenen behoorde die steeds radicaler werden, en daarvan jaren lang, luidkeels en steeds meer verbitterd, kond bleven doen. In zijn geval voornamelijk in een hele reeks weekbladen. Op het moment van zijn toetreden tot de loge had hij geschreven, of meegewerkt aan, de Vaderlandsche [Na] Courant (1782-1795), De Menschenvriend (1788-1797), De Godsdienstvriend (1789-1795) De Moei-al (1790), De leerzame Praat-al (1791-1793), De Vaderlandsche Praat-al (1793), het Algemeen Letterkundig Magazijn (1794-1795), De Weereld-Beschouwer (1794-95), De Politieke Opmerker (1795-1796), De wijze Man (1795-1797), De vrije Godsdienstvriend (1796-1798), De Telegraaph (1797), De Politieke Blixem (1797-1798), en was bezig aan zijn Revolutionaire Vraag-al (1797-1798). Bladen uit zijn latere periode dragen niet zelden de benaming ‘Janus’ in de titel, en het zijn inderdaad klonen van de eerste JanusGa naar eind19.: Bosch plunderde ongegeneerd vormen en stijlmiddelen. Hij was overigens een der weinigen, denk ik, die een redelijk goed politiek gedicht konden schrijvenGa naar eind20.. Het zal geen verbazing wekken dat de in patria gebleven Bosch zich in 1797 schaarde in de gelederen van Les Vrais Bataves, de loge die zoveel actieve patriotten in haar boezem opnam. Bosch woonde toen in Den Haag en was volksvertegenwoordiger (lid van de Nationale Vergadering). Iemand dus die precies in het milieu van De waare Bataven paste? Dat nu lijkt toch niet het geval geweest te zijn. Want het blijft nogal stil rond hem. We krijgen in de notulen slechts enkele kale feiten te lezen. Op 26 augustus 1797 wordt Bosch als kandidaat voor de loge voorgesteld - door EversdykGa naar eind21.. Dan volgt er iets vreemds. Normaal wordt een vrijmetselaar-in-spe dan enige tijd later als Leerling gerecipieerd, in aanwezigheid van de andere leden, waarbij hij dan de ‘proeven’ doorstaat. Hier is het anders. Op 21 oktober 1797 deelt de Voorzittend Meester mee, dat hij Bosch Leerling heeft gemaakt, bij communicatie (dat laatste wil zeggen: door hem mondeling bekend te maken met alles wat de Leerlinggraad regardeert, zonder proeven e.d.). Bosch treedt dus nogal onzichtbaar de Orde in. De verdere opgang lijkt regelmatig te verlopen. Op 2 december 1797 wordt hij Gezel of Compagnon; op 21 december Meester, een gelegenheid waarbij het lid (vice-)admiraal De Winter de loge bezocht. Bosch is in 1797 tamelijk regelmatig present. Later | |
[pagina 15]
| |
nooit. Men kan dat toeschrijven aan de hectische ontwikkelingen in 1798: het jaar van de staatsgrepen. Maar er lijkt wel degelijk iets aan de hand te zijn. Op 9 januari 1800 wordt Bosch namelijk voorgesteld als lid van de loge, door Van Tienen. Dat schijnt weerstand te ondervinden, zonder dat op dat moment in de notulen de reden gegeven wordt. Want op 1 maart 1800 vind ik vermeld, dat Van Tienen ‘persisteert’ bij zijn verzoek Bosch als lid te accepteren. En Van Tienen voegt er iets merkwaardigs aan toe. Hij wil dat er die dag over het voorstel beslist wordt, ‘terwijl daar door aan den B[roeder] Bosch singulier veel plaisier zal worden gedaan’. Waarom? Hoe dat zij - de vergadering geeft toe. Tot op zekere hoogte althans: ‘om welke redenen bij de Loge is goedgevonden die ballotage te doen, en is bij de opneming der stemmen bevonden dat De B[roeder] Bosch met 8 stemmen tegen en 2 stemmen vóór is gedeballoteerd’. Bosch was dus niet gewenst. Niet alleen is hij nooit benoemd in enige loge-functie. Zelfs het gewone lidmaatschap (wat, tenzij het ambulante personen betrof, gewoonlijk snel na het verkrijgen van de drie graden toegekend wordt) bleef hem ontzegd. Naar de reden blijft het ook hier voorlopig gissen. Was het iets in het persoonlijk leven van Bosch, dat de leden van De waare Bataven tegen hem innam? Was het zijn radicale positie in de politiek, die zelfs deze patriotse loge te ver ging? Dat laatste lijkt me goed mogelijk. Want degene die zo insisteerde dat Bosch lid moest worden van de loge, Van Tienen, was een Haagse uitgever die er dezelfde politieke gevoelens als Bosch op nagehouden moet hebbenGa naar eind22.. Bosch schrijft in zijn autobiografieGa naar eind23. dat Van Tienen en een vennoot, hem verzochten voor hen te schrijven: de politieke bladen De Burger Politieke Blixem (1800-1801) en De Janus Janus-zoon (1800-1802). Deze bladen hadden volgens Bosch grote aftrek, maar gingen, wegens uitgeversperikelen, met ruzie, in andere handen over. Die van Ondaatje en Pieter 't Hoen! - Speelt bij dit alles dus een politiek verschil van mening?
Méér gegevens werpen méér vragen op. De maçonnieke posities van 't Hoen, Ondaatje en Bosch laten iets zien van de attractiviteit van de vrijmetselarij, zonder dat wij in hun geval het ‘waarom’ daarvan precies begrijpen. Het maakt echter ook hun biografie gecompliceerder, misschien zelfs meer duister. Dit soort vragen kan wellicht pas opgelost worden, als we beschikken over echte biografieën, waarbij betrokken wordt de vraag welke mensen op een bepaald moment lid waren van een loge, welke hun onderlinge affiniteit was, en welke positie zij innamen in het maatschappelijke en politieke leven. Daarnaast hebben we nodig: verschillende studies die het fenomeen van de vrijmetselarij vanuit diverse invalshoeken doorlichten op de betekenis daarvan voor de cultuur van de Verlichting. Daarbij hebben we niets of weinig aan opgeblazen uitspraken dat die organisatie gezien kan worden als twee of drie types genootschap. |
|