Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 15
(1992)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Jacob Campo aan de Reie
| |
[pagina 10]
| |
nen zijn eigen naam niet schrijvenGa naar eindnoot1.. In de steden bestond een relatief uitgebreid onderwijsnet van kloosterscholen en colleges met enige kwaliteit. Vooral de jezuïetencolleges, die tot 1773 in de voornaamste steden gevestigd waren, boden de leerlingen een uitstekende klassieke opleiding, en voor sommigen de mogelijkheid om nadien universitaire studies aan te vatten. Logischerwijze vond de spreiding van literatuur dan ook hoofdzakelijk in de steden plaats. De stad Brugge telde tijdens de tweede helft van de achttiende eeuw elf boekverkopers en evenveel drukkers, wat meer is dan tegenwoordig, op een bevolking van 30.000 inwoners. Uit hun verspreide publiciteitslijsten blijkt bovendien dat ze maandelijks tientallen nieuwe titels aanschaften, ook op de internationale boekenmarktGa naar eindnoot2.. Verder kwamen er regelmatig vreemde kooplui met boekenstalletjes naar de Brugse jaarbeurs. Ook trokken er te Brugge colporteurs rond die hun boeken aan de man trachtten te brengen door huis-aan-huisverkoop. Het marktaanbod was zeer gevarieerd en actueel. Zo kon men regelmatig filosofisch geïnspireerde werken aanschaffen. De namen van Montesquieu, Voltaire en Rousseau, maar ook Hume en Swift kwamen maandelijks in de foldertjes voor. De vondst van enkele catalogi, verspreid door de boekverkoper-drukker Joseph de Busscher, met een mooi aanbod Weyerman-publikaties, inspireerde ons om de aanzienlijke bibliotheken van talrijke Bruggelingen na te pluizen naar Jacob Campo. Deze bibliofielen vormden slechts een selecte groep binnen de maatschappij. Aan de hand van een fortuin-onderzoek stelde men vast dat in 1796 de Brugse gegoede stand uit 1160 personen bestond of 3,8% van de globale bevolkingGa naar eindnoot3.. Dit onderzoek constateerde tevens dat deze toplaag voor ca. 30% uit edellieden en voor 10% uit geestelijken bestond. De overige 60% was samengesteld uit handelaars, ondernemers, renteniers en hoge ambtenaren. Deze verdeling wordt slechts ten dele weerspiegeld in de 58 bibliotheken, die tussen 1763 en 1799 in Brugge geveild werden, en waarvan we de catalogi hebben weergevondenGa naar eindnoot4.. Tien van deze bibliofielen waren seculiere geestelijken, waarbij vooral de kanunniken uitgebreide boekencollecties bezaten. Echter de kleinere, maar zeer actuele verzamelingen van enkele dorpspastoors uit het Brugse Vrije bewijzen dat ook de ‘Verlichte’ stromingen op het platteland toegang vondenGa naar eindnoot5.. De adel blijkt in de verkochte boekenverzamelingen slecht vertegenwoordigd. Enkel de collectie van Françoise-Cathérine de Haveskercke, burggravin van Watervliet en barones van Lichtervelde werd in 1784 verkocht. Vermoedelijk bleven de meeste adellijke bibliotheken na een overlijden in het bezit van de familie. Opmerkelijk nog is dat de burggravin van Watervliet de enige dame was in het onderzochte bibliofiele gezelschap. Ongeveer 67% van de collecties behoorde toe aan ambtenaren en beoefenaars van vrije beroepenGa naar eindnoot6.. Dit betrof de groep die een hoofdrol speelde in het culturele leven en die de dragers waren van de ‘Verlichting’. Echter tegenover anti-klerikale en anti-keizerlijke literatuur bestond er de censuur. Zowel kerk als keizer hadden een aantal censoren in dienst te Brugge, die regelmatig boeken op de ‘index’ plaatsten. Deze werken mochten enkel door ‘bevoegden’ aangekocht en gelezen worden. Doch de boekverkopers bekommerden zich weinig om de censuur. Er is slechts één geval in Brugge bekend waarbij de censor zich liet gelden. In 1788 liep de drukker Cornelis de Moor een veroordeling op. Het werd hem verboden gedurende drie maanden te druk- | |
[pagina 11]
| |
ken of boeken te verkopen, omdat hij enkele door de bisschop van Brugge gesuggereerde pamfletten tegen het keizerlijk ‘Seminarie-Generaal’ te Leuven had gedruktGa naar eindnoot7.. Op het religieuze vlak werden in de Acta Episcoporum regelmatig de namen genoteerd van diegenen die aan de bisschop de toelating hadden gevraagd om ‘libros prohibitos’ te mogen lezen. In de periode 1775-1795 waren er in totaal 141 Bruggelingen die een dergelijke toelating verkregen. Voor het merendeel betrof het seculiere clerici. Ook aan 54 leken liet de bisschop toe verboden literatuur te raadplegen. Het bleken vooral medici, ambtenaren, drukkers en enkele kooplui die een aanvraag hadden ingediendGa naar eindnoot8.. Kenmerkend is echter dat slechts één eigenaar van een geveilde bibliotheek, de stadspensionaris Robert O'Donnoghue, zo'n bisschoppelijke toelating had ontvangen. Het is duidelijk dat de andere bibliofielen zich helemaal niet stoorden aan het gemis van deze permissie.
Voor we deze bibliotheken even globaal analyseren, moeten we opmerken dat uiteraard niet bij elk sterfgeval de boekenschat van de overledene geveild werd. Anderzijds was men wel verplicht een catalogus te laten drukken van iedere te veilen bibliotheek. Dit was een eis zowel van de kerkelijke als van de keizerlijke censuur. De lijsten van de te veilen boeken werden door de bisschoppelijke censor en door de procureur-generaal van de Raad van Vlaanderen, de keizerlijke censor gekeurd. De keizerlijke censor had steeds het laatste woord en hij alleen kon bepaalde titels laten schrappen, wat ook regelmatig voorviel. De kerk bezat evenwel het recht een verboden werk te laten aanmerken. Op de Brugse catalogi gebeurde dit door een sterretje naast de titel te plaatsen. In theorie mochten die werken dan alleen verkocht worden aan personen die over een bisschoppelijke toelating beschikten. De publikaties van Weyerman kregen ook zo'n merkteken mee. Tenslotte kunnen we nog vermelden dat de Brugse veilingen een zekere bekendheid genoten, want catalogi werden tot in Frankrijk en de Republiek naar bibliofielen en boekverkopers verstuurd. Welke soort boeken bevatten nu deze bibliotheken? Deze verzamelingen bestonden voor 80% uit Franstalige werken, omdat het Frans de voertaal was in de hogere kringen, binnen de administratie en vaak ook bij kooplui en ondernemers. Het stond trouwens goed de taal van Molière te beheersen als blijk van een zekere culturele opvoeding. Enkel bij twee bibliotheken haalden de Nederlandstalige boeken meer dan de helft van het totale bestand. Engelstalige publikaties waren zeldzaam bij de Brugse bibliofielen. We troffen slechts één Duits werk aan, namelijk Werther van Goethe en dan nog in een Franse vertaling! Elke boekenverzameling, zowel van leken als van clerici, bevatte een respectabel aantal religieuze werken, zoals hagiografieën en sermoenen. Hetzelfde gold voor de filosofische literatuur, waarbij Voltaire het hoogst scoorde en op de voet gevolgd werd door Jean-Jacques Rousseau. Andere ‘Verlichte’ auteurs zoals Montesquieu, Hume en Locke vormden een minderheid. Tekenend was ook dat in bijna alle bibliotheken werken van Erasmus op de plank stonden. Verder bestonden de meeste collecties uit een wijde waaier van vertalingen van Ovidius en Vergilius, talrijke exotische reisverhalen, frivole romans, praktische werken over geneeskunde, fysica en chemie tot kunstboeken en ingebonden jaargangen van | |
[pagina 12]
| |
bepaalde kranten. Af en toe kwamen boeken over vrijmetselarij en toneelliteratuur aan het licht. Bij de Nederlandstalige werken bleek steevast Vadertje Cats present. Regelmatig troffen we ook Vondels oeuvre aan. Opmerkelijk was tevens de populariteit van J.C. Ludeman: zowel werken van als over Ludeman huisden vaak bij de Brugse bibliofielen. Het overige Nederlandstalige boekenbestand toonde een bont allegaartje van De Geldersche keuken-meid tot De Konst om Tamme Vogelen uit te Broeien in alle jaer-tyden, geschreven door Réaumur. Weyermans werk in deze collecties bleek tot mijn verwondering zelden voor te komen. Lag dit aan de censuur of aan de Franse franje van de Brugse gegoede stand? We kunnen het enkel maar vermoeden. Bij onze speurtocht vonden we slechts tien publikaties van Jacob Campo, waarbij twee exemplaren in naamloze collecties. Echter procentueel bekeken betekende dit dat in ruim 17% van de onderzochte bibliotheken Weyerman toch aanwezig was. Het best vertegenwoordigde werk bleek Het Leven der Konst-schilders met vier vermeldingen. Den Amsterdamschen Hermes had drie Brugse bibliofielen kunnen bekoren. Piet fopt Jan, De voornaamste gevallen van den wonderlijken Don Quichot en De Levensbyzonderheden van Baron van Syberg waren de overige werken van Weyerman in deze catalogi. Opvallend hierbij was dat geen bibliotheek meer dan één boek van Weyerman herbergde. Onder de tien bibliofielen die Jacob Campo kenden vertoefde slechts één geestelijke, namelijk Jean Baptiste Beckers, de dorpspastoor van Moerkerke in het Brugse Vrije. Zes van deze Campisten bekleedden een schepenambt of fungeerden als advocaat bij de Raad van Vlaanderen. Advocaat Joannes Marquier bezat Piet fopt Jan en dit werkje werd in zijn catalogus vermeld in een Verzaemelinge van Blij en Treurspelen tezamen met Quakers na Bruyloft, de oorspronk van kussen, zoenen etc. en De libanonsche Robinson, vervattende aanmerkelijke Avanturen en Reysgevallen. De succesrijkste Brugse ondernemer Joseph-Jacques Verplancke had relatief veel Hollandse literatuur in zijn collectie (ongeveer 25%), waaronder Den Amsterdamschen Hermes. Verplancke was een heel bijzonder figuur, die we naar Amerikaans voorbeeld als een ‘self-made man’ kunnen bestempelen. Als eenvoudige lakenverver wist hij zich in een decennium op te werken tot een ondernemer met een bloeiend textielbedrijf, dat voortdurend 7 à 800 arbeiders tewerkstelde. Hij bleek ook zeer origineel en inventief te zijn. Het heette dat hij de reputatie had ‘van te speelen in sijnen geest’. Zo liet hij een tuin op het dak van zijn huis aanleggen. Verder experimenteerde hij vaak om het produktieproces binnen zijn onderneming te bevorderen. Hij was een echte kapitalist die het volledige arbeidsproces controleerde. Op het culturele vlak liet hij een interessante bibliotheek na en een zeer uitgebreide schilderijenverzameling (256 stuks). Deze laatste collectie bevatte onder meer doeken van Rubens, Teniers, Pourbus, de Fluwelen Brueghel en Jan Steen. Boeiend bleek ook de bibliotheek van de wijnkoopman Henri Buquoy. In zijn catalogus staan twee publikaties die ten onrechte aan Jacob Campo werden toegeschreven. Meer bepaald Het Oog in't Zeil en De herborene Oudheyd of Europa in't Nieuw. Via de grondige Weyerman-kennis van Gerardine Maréchal kwamen we te weten dat dit laatste werk nu wordt toegeschreven aan Willem van Swaanenburg (1679-1728), die qua stijl en ideeëngoed een voorloper was van Weyerman. | |
[pagina 13]
| |
We kunnen besluiten dat rijke bibliotheekcatalogi uit de tweede helft van de achttiende eeuw van personen, die liberaaldenkend waren en filosofische belangstelling toonden, zeker geen garantie bieden dat een auteur als Jacob Campo, die uitstekend in dit milieu zou passen, er goed vertegenwoordigd zou zijn, en dit ondanks indicatie dat er in deze periode wel degelijk heel wat Weyermans op de Brugse boekenmarkt te koop werden aangeboden. |
|