Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 14
(1991)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Iets over de auteur(s) van de ‘Janus’ (1787) en de ‘Janus verrezen’ (1795-1798) - deel 1Ga naar eind1.
| |
[pagina 48]
| |
Inmiddels heeft u wel begrepen dat deze nieuwe Janus duidelijk de pretentie heeft dezelfde ‘persoon’ te zijn als de oude. Pretentie? Hij gaat daar gewoon van uit. Zo spreekt hij bijvoorbeeld van ‘mijn vorig werk’ (i.a. JV I p. 10, 26).
In de omarming van een Spektator-nummer gewijd aan literatuur en revolutie, verscheen in 1990 mijn artikel ‘De literator als politiek commentator. Het geval: JANUS (1787)’Ga naar eind4.. Het handelde over de stijlkenmerken, types satire, zoals in dat blad gehanteerd door een uiterst creatief auteur (of: auteurs). Naar het einde van dat artikel toe merkte ik op, dat de pluriforme en polychrome satirische stijl en intonatie van dat blad, bijzonder veel invloed heeft gehad en dat ten gevolge daarvan een aantal zaken nadere studie verdient: [...] Janus verdient de belangstelling van letterkundige en historicus nog meer, omdat zijn stijl, toon, en aanpak terugkomen. Hijzelf is zeer nadrukkelijk aanwezig in de drie (!) jaar lang verschijnende Janus Verrezen (1795-98; dus gedurende de hoogtijdagen van de nieuwe Nederlandse Staat) en in de Ismaël (1788-1789)Ga naar eind5.. Invloed is herkenbaar in de eveneens onder oudtestamentische namen verschenen Arke Noachs (1799-1800) en Sem, Cham en Japhet (1800). De lezer zal begrijpen dat de Janus indruk op Nederland gemaakt heeft, wanneer hij hoort van het bestaan hebben van bladen met titels als De Janus Janus-Zoon (1800-1802), Den Ouden Echten Janus (1802), De Heer Janus Janus-Zoon (1801-1802), Janus (1802), en nog meer. Die Janus met Heer in de titel heeft weer samenhang met allerlei andere Heer-bladen, zoals de Heer Politieke Blixem (1802), welk tijdschrift weer verwantschap heeft met andere Blixems, en zo vertakt deze zaak zich steeds verder: een nogal duizeligmakende affaire. Al die zijstraten hebben weer dwarsstraten. Aan veel van die bladen was debet: de patriotse auteur Bernardus Bosch, die dus niet zozeer het standpunt van grootvader Janus overnam maar wel diens effectieve stijlmiddelen benutte. De lijst is hier niet volledig. Zou een tijdschrift als Heraclyt en Democryt (1796-1798) ook niet onder indruk geweest zijn van de tweekoppige Janus? Kortom, we hebben hier te maken met een uitgebreide familie van Jani, en bladen met ander namen, neefjes en nichtjes, die desondanks Janus-chromosomen hebben. Een groep met aparte stijlkenmerken. Een aparte bloedgroep. [...] Voor historici, en waarschijnlijk ook voor letterkundigen, heeft het vermoedelijk veel zin om eens de politiek-literaire bladen gedurende de periode 1780-1801 te bezien op inhoud, vorm, doelgroep. Er lijken aparte ‘bloedgroepen’ te bestaan, waarbij elke groep zijn eigen karakteristieke vormelementen heeft.Ga naar eind6. Dit alles roept natuurlijk het verlangen op te weten wie verantwoordelijk was (waren) voor het protomodel, inspiratief voor zoveel andere bladenGa naar eind7.. Meer kennis hieromtrent verduidelijkt het beeld van het culturele landschap in de laatste decennia van de achttiende eeuw. Wie de navolgers waren, in welke mate zij slaagden in hun imitaties, laat ik verder bijzijden. Daar kan een compleet, redelijk spannend, boekdeel over geschreven worden. Door een ander. Onder ‘protomodel’ versta ik: de tekst van de Janus uit 1787, en die van de drie jaargangen van de Janus Verrezen uit 1795-1798 (Misschien hoort hier ook de Ismaël bij. Daarvan verschenen in 1788 negen nummers. Later werd het weer vervolgd. Hieraan zitten allerlei haken en ogen vast. Er zijn veel minder exx. van het blad te vinden, wat controle moeilijk maakt. Ik laat daarom dit blad hier buiten beschouwing, maar geef in de noot enige gegevens uit en over de IsmaëlGa naar eind8.). Het is bij eerste lezing van die teksten | |
[pagina 49]
| |
duidelijk, dat hier tot op grote hoogte een eenheid aanwezig is, in stijl, in ironische distantie ten aanzien van politiek extremisme (al schuift dat in de loop der jaren op in bepaalde richting), in gehanteerde stijlmiddelen en vertelvormen. De latere bladen kunnen soms met succes een bepaalde verhaalvorm uitbuiten, of een ‘toon’ imiteren - zij blijven duidelijk een stuk ten achter bij de oorspronkelijke inventiviteit, de Swiftiaanse humor en dodelijkheid van de meester(s). Die stijl, die vertelvormen komen in dit artikel helaas niet aan bod. Zij worden ook niet gebruikt of misbruikt om te argumenteren dat de tekst wel van een bepaalde auteur moet zijn. Hier gaat het me er slechts om materiaal voor te leggen op grond waarvan men (voorlopig) kan beslissen wie verantwoordelijk geweest is voor de publikatie van beide tijdschriften. Op voorhand moge duidelijk zijn: ik sluit niet uit dat er een team bezig is geweest. Daarvan is misschien deze of gene gaandeweg afgevallen. Misschien ook was in dat team één persoon verantwoordelijk voor de eindredactie. Ik bespreek geen opinies later dan 1851: voorzover mij bekend gaan de later dan dat jaar gegeven meningen steeds terug op eerdere bronnen. Bovendien: na dat jaar is het moeilijk te beweren dat het nog werkelijke kennis ‘uit de eerste hand’ kan betreffen. Zelfs kennis uit de tweede hand (via een persoon die de auteur(s) werkelijk gekend heeft) wordt dan twijfelachtig. Ik maak een uitzondering voor de gegevens bij Doorninck (1883) te vinden: hij zegt immers op oudere bronnen terug te gaanGa naar eind9.. Het is onvermijdelijk dat we eerst een korte blik werpen op ‘Den Sleutel van Janus’ in de Janus zelf. Op verzoek van lezers die met de talloze codes en geheimnamen geen raad wisten (dat verzoek kan ook door Janus zelf verzonnen zijn) verscheen er na nr. 25, op 14 juni 1787, een ‘Extra Nommer’, vier ongepagineerde bladzijden bevattend. P. [1] kondigt de sleutel aan, p. [2] is blank, p. [3] heeft een afbeelding (liggende i.p.v. staand gereproduceerd: Spektator 1990 p. 40), en p. [4] geeft een raadselachtige tekst. Welnu, die sleutel past in geen enkel slot, en is mijns inziens nooit bedoeld ergens op te passen. Hier en daar, ook in de Janus zelf, wordt gesuggereerd dat die tekst van Rabelais afkomstig is. Slechts een enkel woord is oplosbaar, en zelfs dan komt er niets zinvols te voorschijn. Om het materiaal toch volledig aan te bieden geef ik daarom die tekst in de noot, met de oplossingen door Van RijnGa naar eind10.. Na dus deze sleutel vruchteloos geprobeerd te hebben, kunnen we de kandidaten de revue laten passeren. Hier komt de eerste: | |
Sybrand Otto ZyldamDeze is vermoedelijk een fictieve, literaire figuur. Zijn optreden wordt in het tweede deel van dit artikel besproken, bij Petrus de Wacker van Zon. | |
Johannes Nomsz (1764-1810)In het ‘Numerus Ultimus’ van de Janus beschrijft Janus zijn eigen overlijden. Een Sterniaans trucje. Daarachter volgt nog, zwartomrand (p. 241-246), ‘Het Testament van Janus’. Dat besluit met de passage: De Executeurs van de Testamentaire Dispositie van wijle den Heere JANUS kunnen niet nalaten, aan het Vaderlandsch Publicq mede te deelen het Grafschrift van dien Schrijver, door hem zelven opgesteld, en het welk, ter | |
[pagina 50]
| |
staving zijner oude Batavische deugden, spaarzaamheid, en zuinigheid, gevonden is op een kleen Octaaf Cotteletten papier, welke zijn Ed., den laatsten avond voor zijn scheiden uit dit tranendal, nog had gebezigd. Het Grafschrift luidt aldus: Aelius* hic situs est; cineres gaudete sepulti: Zeer summier vertaald staat hier ongeveer: ‘Aelius ligt hier. Wees blij bij de as van de gestorvene. De schaduw (geest) dwaalt nog droevig rond. Maar hij leeft nog; ook nog zo verhult het beeld de overledene. Ieder lere na zijn eigen graf te leven. Nomsz.’ Enkele serieuze wetenschappers hebben gedacht dat hier Janus plots open werd over zijn identiteit. Het ‘eigen grafschrift’, op naam van Nomsz, moet volgens hen aangeven dat Janus identiek is aan Nomsz. Nu staat de Janus stijf van dit soort grapjes. Uiteraard maakt de schrijver zich hier vrolijk over de broodpoëet Nomsz, een humorloze veelschrijver die altijd precies wist welke partij hij het naar de zin moest maken: namelijk de partij die aan de macht was. Nomsz was in de optiek van Janus het soort literator dat grossierde in grafschriften om brood op de plank te krijgen: een loonslaaf die een politieke broodheer nodig had. Nomsz, ook wel ‘de Nederlandse Voltaire’ genoemd door zijn bewonderaars, kreeg als ‘den Virgilius onzer eeuw, den Heere J. MONS’ dan ook al eerder een kneepje in de Janus (p. 106). Om verwante redenen kreeg hij er van Kinker in diens Post van den Helikon, iets later, ook geweldig van langsGa naar eind11.. Nomsz als auteur van de Janus enz. kunnen we dus vergeten. | |
Paulus van Hemert (1756-1825)Deze filosoof, Kantiaan, is er nog nooit van beticht schrijver geweest te zijn van de basis-Jani. Maar er is één brief die hem zeer verdacht maakt. In een schrijven van Philips Julius van Zuylen van Nyevelt (zwager van De Wacker van Zon!) aan R.J. van der Capellen tot de Marsch, uit 1787, komt de volgende passage voorGa naar eind12.. Mev. C. daar ik heden middag geweest ben heeft my over UHwgebr. billyk ongenoegen over Janus onderhouden. Maar, myn lieve vriend, hoe hebt ge ooyt een ogenblik kunnen soupçonneeren dat ik daar de hand in had? de reeden van dit uw verdenken, weet ik wel, was niet inglorieus [?] voor myn verstand, maar wat was ze honend voor myn hart. Ik ben verzekerd dit ook niet lang by UHwgebr. heeft kunnen huysvesten. behalven den 4 eerste nos, die my gezonden zyn, heb ik er nooyt geene andere onder de oogen gehad, als die Hemert my hier ter leen gegeeven heeft. Ik ben by die gelegenheyd verzogt geworden om er mede in te werken, doch heb dit zoo gelukkig van myn Batavus afgekomen, ten eenmaal van de hand geslagen, niet alleen, maar den man, die er my toe verzogt, 't dangereuse van dat metier zoo sterk ik maar konde onder 't oog gebragt. geen | |
[pagina 51]
| |
letter is er dus van my, en zal er ooyt van my in komen. Ik heb dat laatste zelf nog niet eens geleezen. Met geen minder yver heb ik hem 't produceeren van den Adel, die ik reeds meer als 6 maanden van te voren in handen en toen 't publicq maken verhindert had afgeraden - doch te vergeefs. Deze patriotten hebben het duidelijk over de periodiek Janus, die niet hun instemming heeft. Dat kan ik me voorstellen, want de Janus, hoewel hervormingsgezind en de hersenloze Oranjeclan voortdurend bespottend, was in het geheel niet geneigd daarom dan ook maar enthousiast te zijn over elk denkbeeld van de patriotten. Vooral het feitelijk gedrag van deze nouveaux politiques werd onbarmhartig in het zonnetje gezet. Dit was de superioriteit van de onconformistische, ongenaakbare en op eenzame hoogte verkerende Janus, die niet naar links boog en niet naar rechts. Dat daargelaten: we leren dat het tijdschrift kennelijk geen éénmansaffaire was. Zuylen werd immers gevraagd bijdragen te leveren. Door wie? Door ‘Hemert’ die hem ‘by die gelegenheyd’ ook andere nummers leende. We hebben hier niet te maken, zoals vaak voorkomt, met een getuigenis uit de tweede hand: een mening in de trant van ‘die en die is de auteur want ik denk dat hij het is’. Nee, ‘Hemert’ verzoekt om medewerking en is dus op zijn minst iemand die daartoe bevoegdheid bezit. Is hij dus de schrijver van de Janus? Tenminste moet hij deel uitmaken van de equipe die de Janus produceert, als schrijver of organisator. De enige belangrijke schrijvende ‘Hemert’ van deze decennia is Paulus van Hemert, de filosoof die in staat was tijdschriften te produceren waarin een verband gelegd werd tussen filosofie, politiek en maatschappij: het Magazyn voor de critische wysbegeerte (1799-1803), het voor breder publiek bedoelde Lektuur bij het ontbyt en de thé-tafel (1804-1808). Van belang is dat Van Hemert een voorbeeld was van onafhankelijk denken. Als dominee had hij in 1784 afscheid genomen van de staatskerk. En er is altijd gezegd dat hij een ‘patriot’ wasGa naar eind13.. De aanwijzingen daarvoor zijn tot nu toe niet erg duidelijk. Daarvoor is nu dan een argument voorhanden, want de Janus was duidelijk vóór verandering van het staatsbestel. Indien we rekening moeten houden met een equipe die verantwoordelijk was voor de Janus en Janus Verrezen, zien we dan zelfs een patroon: want de hierna te bespreken Jan Kinker, die beslist iets met die Jani vandoen had, was een vriend van Van HemertGa naar eind14. en werkte zelf (of: op zijn beurt) aan Van Hemerts tijdschriften mee. Hier klikt iets: het onafhankelijk denken waarvan de Janus getuigt, is ook aanwezig op een soortgelijke manier bij het stuwende duo Kinker/Van Hemert, wanneer zij in tijdschriften en genootschappen Nederland pogen te overtuigen van hún Verlichting en hún Kantianisme. Merkwaardig overigens dat de brieftekst lijkt te suggereren dat Van Hemert ook debet was aan het in 1786 verschenen en een enorme opschudding veroorzakende pamflet De Adel, van ene ‘Anonymus Belga’, waarin voorgesteld werd deze stand als onnut, onproductief en repressief maar geheel af te schaffenGa naar eind15.. Een toeschrijving aan Van Hemert lijkt mogelijkheden te bieden. Het auteurschap wordt traditioneel, zonder bewijs, toegeschreven aan (ook alweer straks te bespreken!) Petrus de Wacker van Zon, die om die reden altijd wat sneerend besproken wordt als een persoon die bij het begin van de revolutie de adel wilde uitmoorden, maar die niet te beroerd was om na het herstel van het Koninkrijk der Nederlanden secretaris te worden van de Hoge Raad van Adel in Den Haag, om een inkomen te hebben. Indien Van Hemert inderdaad de auteur is, zou de biograaf van De Wacker van Zon van een probleem bevrijd zijn. Het is hiernaast zo, dat De Wacker van Zon, die uitstekende werken schreef in een ironische | |
[pagina 52]
| |
trant, niet zo vreselijk veel ophad met de Verlichting - men leze zijn Jan Perfect. Het schrijven van De Adel past daar niet zo bij. Maar dit alles hier te bespreken, voert te ver.
(wordt vervolgd) |
|