Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 14
(1991)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdErotica bij WeyermanGa naar eind*
| |||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||
In een notedop vindt men hier belangrijke schandaaltitels uit de wereld van het toenmalige boek bij elkaar: vrijwel alle titels werden om hun inhoud verboden en spraken als zodanig zeker tot de sensatiezucht van Weyermans lezers. Maar ze waren kennelijk ook representatief voor een wezenlijk aspect van de tijdgeest. Dat wordt treffend geformuleerd door Foxon in zijn studie Libertine literature in England, 1660-1745: It seems that the revolt against authority first took the form of heresy, than politics, and finally sexual license; clearly pornography is closely related to this revoltGa naar eind1.. Exact de drie genoemde verlichtingskenmerken zijn in het voornoemde Weyerman-citaat vertegenwoordigd: heresy in Koerbags Woordenboek en Philopater, politics in het sprookje van de Ton (elders zijn ook Hobbes en het politieke werk van Spinoza inbegrepen) en sexual license. Geerars heeft zich in zijn artikel over Weyermans vrijdenkerij bezig gehouden met heresy en politics, maar laat de sexual license onaangeroerdGa naar eind2.. Ik vandaag niet: ik wil met U ‘inzoomen’ op de genoemde erotische werken, of in Buijnsters' terminologie: libertijnse erotica. Dit genre voorziet Buijnsters van de volgende kenmerken:
In 1738 klaagt Weyerman in de Natuurkundige historiesche, ernstige, schertsende, en vrolyke aanmerkingen (...) over de grote stroom nieuwe boeken waarvan sommige ‘eenvoudig’ (= simpel, dom) zijn, andere ‘ketters’ en weer andere ‘dartel en geyl’ zoals ‘de Dwaalende Hoer, geschreeven of vertaalt by Romeyn de Hooge’ of ‘het schandelyk Mintafereel, verduytscht by den geduchten Le Clerq’. Beide werken zijn door Weyerman ondanks (of juist dankzij) hun schandaalreputatie ingelijfd bij zijn indrukwekkende regiment metaforen, net als de samenspraken van Aloisea Sigea:
Kwantitatief spant de laatste, Aretino, in Weyermans werk de kroon: in De naakte WaarheytGa naar eind3. besteedt hij zelfs een derde van een speciaal nummer over vrijgeesten aan hem. Foxon laat bij hem de libertijnse literatuur beginnen. Pietro Aretino (1492-1556) was de in de zeventiende en achttiende eeuw veelgelezen satirisch-humoristische auteur, die vooral bekend was om zijn ‘postures de l'Aretin’ - door hem in dichtvorm bezongen paringshoudingen. Over dit thema verscheen in 1650 het in proza gestelde werk La puttana errante, waarnaar Weyerman veelvuldig verwijst als De dwalende hoer. Overigens staat dit werk ten onrechte op naam van Aretino; onderzoek heeft uitgewezen dat het vermoedelijk is geschreven door Niccolo Franco, over welke informatie Weyerman en zijn tijdgenoten nog niet beschiktenGa naar eind4.. Het werk was in de Nederlandse versie van 1677 voorzien van gravures door de etser-schilder Romeyn de Hooghe (1645-1708), die trouwens een fragment uit een ander populair Aretino-produkt, de Ragionamenti in 1680 | |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
ook had uitgegeven onder de titel: Het leven en d'arglistige treken der courtisanen te Romen (Leiden 1680)Ga naar eind5.. Die uitgave had gezorgd voor veel beroering in de Republiek: de Hooghes politieke tegenstanders - hij was een fervent aanhanger van stadhouder Willem III - klaagden hem aan wegens zijn obscene illustratiesGa naar eind6.. Dit werk werd echter niet verboden, maar De dwalende hoer wel. Dat verklaart wellicht waarom Weyerman het toch altijd maar over die zwerfhoer (‘Dwalende Kruysmadelief’ heet ze zelfs in het Wagenpraatje) heeft en zelden verwijst naar Het leven en d'arglistige treken der courtisanen te Romen, waaraan het aandeel van De Hooghe - namelijk als illustrator en uitgever - veel groter was. Er is nog een andere reden waarom Weyerman verzot was op verwijzingen naar Aretino: de auteur en de hem omringende geur van libertinisme waren overbekend in de Republiek. In de populaire schelmen-roman De Leydsche straat-schender of de roekeloose student (Amsterdam 1683) lezen studenten volgens de anonieme auteur meer in de werken ‘van Aretin als in die van Aristoteles of Cartesius’ en bevalt hun het disputeren uit ‘de Putain errante’ het beste. Hetzelfde argument van populariteit gold ook voor Weyermans talrijke verwijzingen naar Aloisea Sigea, want de Rotterdamse romanauteur Gerrit van Spaan vermeldt in Het koddig en vermakelijk leven van Louwtje van Zevenhuizen (Rotterdam 1704) dat zijn hoofdpersoon Louw ‘De schouwburg van Aloisea Sigeja van Toledo’ in zijn boekenkast had staanGa naar eind7.. We hebben het over de roman Satyra sotadica de arcanis amoris et Veneris uit 1660 die werd toegeschreven aan de Spaanse hofdame Aloysia Sigea (1530-1560). In de Amsterdamsche Hermes (Amsterdam 1721-1722)Ga naar eind8. zegt Weyerman over deze ‘Zanggodin van Toledo. Die delikaate Juffer heeft nooit iets toebetrouwt aan de drukpars, ook was zy al te kuisch om haare schriften te bezoedelen met die kleevende zwakheden. Diergelyke Messalinas getydboekjes zyn gesprooten uit de geile inbeeldingen der fransche zangers...’ Weyerman had gelijk: de echte auteur was de Franse advocaat Nicolas Chorier (1622-1692). In deze dialoogroman brengt de gehuwde Tullia de jongere Octavia ter voorbereiding op haar huwelijksnacht diepgaande kennis in sexualibus bij. Foxon noemt dit werk ‘pornographically the most advanced’ en een blik in L. de Vries' Venus' Lusthof (Amsterdam 1977), waarin de Nederlandse vertaling Akademie der Dames of vermakelyke Gesprekken van Alosia is opgenomen, bevestigt dat. Minder expliciet erotisch was Le Clerq's werk: dit betrof het erotisch leerdicht het Huwlijks mintafereel (Amsteldam 1722) naar een Latijns origineel van Claude Quillet, vrij in het Nederlands vertaald door Pieter le Clerq (1692-1759). Het werk wordt voorafgegaan door een ‘Uitlegging van de titelprent’ van Pieter Langendijk en een lofvers van Daniel van Hoogstraten. Daarin worden de erotisch-didactische bedoelingen van de vertaler geprezen en de mogelijke pornografische motieven bij de lezer gehekeld. Zonder preutsheid wordt de lezer voorgelicht met betrekking tot de ideale geslachtsgemeenschap om bijvoorbeeld zonen te verwekken, tijdens de eerste huwelijksnacht. Er wordt echter wel volop gemoraliseerd: men moet lichamelijk gezond in het huwelijk treden en de partners moeten bij voorkeur even oud zijn. Er zijn voorschriften voor het gedrag van zwangere vrouwen en voor de opvoeding. Het werk heeft door zijn geciseleerde verzen en talrijke citaten uit de klassieken een erudiet karakter en wekt dan ook de indruk voor de beter ontwikkelden te zijn geschreven. Eenzelfde indruk wordt gewekt door de Akademie der Dames, om welke reden deze werken wel in verband gebracht worden met de onder classici verbreide gewoonte klassiek erotisch werk te verzamelen; een voorbeeld daarvan hier te lande is Vossius geweest.Ga naar eind9. Welke associaties (behalve dan erotische) riepen deze door Weyerman haast gemetaforiseerde titels nu op bij zijn lezers? In de eerste plaats appelleerde Weyerman met | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
deze tot topen gedoopte titels aan een zekere sensatiezucht bij zijn publiek. Aan elke titel blijkt een schandaal verbonden door het extreem hoge pornografische gehalte (Chorier) of de vervolging (De dwalende hoer) en de daarmee gepaard gaande beroering bijvoorbeeld rond Romeyn de Hooghe. Maar verder valt op dat zowel Aretino's als Choriers werk behoort tot de klassieke hoogtepunten van de libertijnse literatuur. Sterker nog: ze maken de helft uit van het aantal titels dat Buijnsters tot die hoogtepunten rekent. In elk geval waren ze bedoeld om in verband gebracht te worden met libertinistische opvattingen. Maar wel een ‘libertinage érudit’, gezien het karakter van Le Clerq en Chorier. Dat ze Weyermans voorkeur hadden om hun specifieke libertijnse karakter, wordt ook ondersteund door het merkwaardige verschijnsel dat hij in zijn oeuvre relatief weinig refereert aan oorspronkelijk Nederlandstalige erotica, zoals bijv. D'Openhertige juffrouw of d'ontdekte geveinsdheid (Amsterdam 1699), een levensbeschrijving van een prostituée of De Doorluchtige Daden van Jan Stront (Z.p., z.j.; ca. 1700). Van dergelijke werken heeft Haks namelijk aangetoond dat ze, ondanks hun schuine inslag, bedoeld waren om de bestaande sexuele orde in stand te houden, in tegenstelling tot de libertijnse romansGa naar eind10.. Dat bevestigt dus het libertijnse karakter van de wel gebruikte titels als specifiek argument voor Weyerman om ze alsmaar weer te noemen. Niet alleen een Henk van der Meyden dus, die Weyerman, gelukkig ook nog wat Jan Blokker. |
|