Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 13
(1990)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
Een voorbeeld van aemulatio in Den Amsterdamschen HermesGa naar eind*
| |
[pagina 57]
| |
tje maakt deel uit van een nieuwscommentaar. Voor de goede orde: Weyerman noemt zijn bronGa naar eind5.. Om de aardige clou niet te bederven door gedeeltelijke citaten volgt hier de tekst en het Franse voorbeeld. Niet ver van Parys woonde eene Boerinne, dewelke met meêr Kinderen, dan Obligatien, en met meerder Meisjes, dan Morgen Lands, gezeegend was. Gaarn wilde zy de oudste vroegrype Meloen aan een Limousynsch JongmanGa naar eind6. besteden, maar helaas! de Hals slagteGa naar eind7. de windmoolens, en had geen andere rykdom dan zyne wieken; en de Bruid geen schoonder Huwelyks goed dan een leeg Spaarpotje. Wat hier in gedaan? want jonge Lieden zyn ongeduldig, en konnen veeltyds geen borg uitstaanGa naar eind8.. De Moeder eindelyk schoot wat in, zy zette haare beste kap op, en liep op drie pooten na de Vrouw van het Dorp, met een verzoek om et cetera. Die Dame, dewelke op het chapitre van de Conjunctie mededoogende was, verëerde aan de oude Ooi een beursje met tien Ryksdaalders; dog op deeze conditie, dat het jonge Paar haar moest komen bedanken. Aanstonds kwam Filander en Silvia, 't byltje en de steel, Bruidegom en Bruid, aanslurven. Het Meisje was tamelyk goelyk; zy had lieve bruine oogjes, een gladde huid, een aangenaamen mond, en een putje in haare kin. Maar de Galant was een model van leelykheid, zyne blikken stonden halver weg in zyn hoofd, zyn neus trok opGa naar eind9. eene overrype komkommer, en zyn scheeve bek op een potscherf, zyne kaken waren gezwollen, gelyk het Leer van eene Schotse ZakpypGa naar eind10., en zyn strot was gevleescht, gelyk de hals van een Roerdomp. Foei! Foei! schreeuwde Madame, die Knaap diendje niet. Dog het oud wyf riep aanstonds; Och Mevrouw! wat kan men veel byzonders koopen voor tien RyksdaaldersGa naar eind11.? Philippe-Emmanuel de Coulanges (1633-1716)Ga naar eind12..
La pauvre villageoise et la dame de son village.
Dans un village près Paris
Une pauvre femme chargée,
De maints enfans cherchoit dans le Pays,
A marier sa fille ainée:
5[regelnummer]
Il se présente un Limousin
Qui n'a que ses bras en partage,
Vivant de son travail, pas le moindre douzain,
La fille aussi, pour entrer en ménage,
N'a que ses deux bras à porter,
10[regelnummer]
Quel moyen donc de contracter?
La mère cependant, qui veut le mariage,
S'en va trouver la Dame du village,
Implore son secours lui dit sa pauvreté,
Et par pitié l'engage,
15[regelnummer]
A lui faire la charité;
| |
[pagina 58]
| |
Elle obtient dix écus pour finir son affaire,
Mais avant que passer par les mains du Notaire,
La Dame veut voir les amans:
Ils viennent au chateau, la fille est assés belle,
20[regelnummer]
Le garçon est affreux, & tout des plus choquans,
De la laideur c'est un parfait modèle;
La Dame en le voyant, recule, & ne veut plus,
D'un tel mari pour la pucelle;
Mais la mère en pleurant, Madame lui dit-elle,
25[regelnummer]
Qu'est ce qu'on a pour dix écus?
Wie een literaire tekst bewerkt en er een nieuw produkt van wil maken, heeft sinds de klassieke oudheid een scala van stijlmiddelen tot zijn beschikking. Alles komt uiteindelijk neer op twee manieren van ingrijpen: verkorten en uitbreiden, weglaten en toevoegen. Zoals Diederic van Assenede al schreef: ‘Men moet corten ende linghen/Die tale sal mense te rime bringen’Ga naar eind13.. Weyerman heeft van poëzie naar proza vertaald, hetgeen per definitie een uitbreiding inhoudt. Wat bij vergelijking meteen opvalt is, dat hij toch binnen hetzelfde bestek gebleven is: tegenover de 25 regels van Coulanges staan 24 prozaregels van Weyerman. Inhoudelijk is Weyerman zeer dicht bij de tekst gebleven. Toch kan zijn versie zeker een bewerking genoemd worden, en geen vertaling zonder meer. Om te beginnen enkele voorbeelden van beschrijvingen die uitvoeriger zijn dan het origineel. De moeder in het verhaal wordt een ‘pauvre femme chargée, De maints [= verscheidene] enfans’ (r. 2/3) genoemd. Weyerman maakt daarvan ‘eene Boerinne, dewelke met meêr Kinderen, dan Obligatien, en met meerder Meisjes, dan Morgen Lands, gezeegend was.’ ‘Sa fille ainee’ (r. 4) wordt: ‘de oudste vroegrype Meloen’ (een typisch Campistische perifrase)Ga naar eind14.. De droge vaststelling: ‘Elle obtient dix écus’ (r. 16) wordt: ‘verëerde aan de oude Ooi een beursje met tien Ryksdaalders’. Naast uitbreidingen zijn er ook verkortingen. Inhoudelijke informatie gaat daarbij niet verloren, een enkele frase die vooral het rijm dient, is geschrapt (bijv. de tweede helft van regel 11), de plaatsbepaling ‘au chateau’ is weggelaten. Dit laatste mogelijk om het ‘feodale’ element minder nadruk te geven met het oog op Weyermans lezerspubliek dat vooral uit Hollandse stedelingen zal hebben bestaan. Voorts zijn er verzen die kernachtiger, beknopter weergegeven worden. De tweede zin van het stukje bijvoorbeeld, begint met: ‘Gaarn wilde zy de oudste vroegrype Meloen aan een Limousynsch Jongman besteden’. Afgezien van de omschrijving van het meisje, heeft Weyerman hier minder woorden nodig dan zijn voorbeeld. Zijn bewerking is in feite een geraffineerde afwisseling van amplificatio en abbreviatio, van uitbreiding en verkorting. Een fraai voorbeeld van een opeenvolging van vertraging en versnelling is Weyermans weergave van r. 11-13. De kale mededeling dat de moeder naar de ‘dame’ van het dorp gaat, wordt uitgebreid tot: ‘De Moeder eindelyk schoot wat in, zy zette haare beste kap op, en liep op drie pooten na de Vrouw van het Dorp’, maar de afronding is kort: ‘met een verzoek om et cetera.’ Terwijl Cou- | |
[pagina 59]
| |
langes doorgaat met ‘Implore son secours lui dit sa pauvreté’ (r. 13), gaat Weyerman er met een vette knipoog van uit dat de lezer de rest zelf wel kan verzinnen en hij bereikt daarmee een versnelling van het tempo. De meest typerende wijzigingen die Weyerman aanbrengt, zijn de amplificerende beschrijvingen van de twee trouwlustigen. Terwijl Coulanges zegt dat ze beiden slechts hun twee armen meebrachten (r. 6-9), maakt Weyerman er iets moois van: ‘maar helaas! de Hals slagte de windmoolens, en had geen andere rykdom dan zyne wieken; en de Bruid geen schoonder Huwelyks goed dan een leeg Spaarpotje’. De frase ‘Ils viennent au chateau’ (r. 19) is te simpel voor hem: ‘Aanstonds kwam Filander en Silvia, 't byltje en de steel, Bruidegom en Bruid, aanslurven’. De zin bevat een dubbel chiasme en alweer een beeld met erotische lading. Aan het eind van het verhaal volgt dan de beschrijving van het uiterlijk van de jongen en het meisje. Deze vormt de omvangrijkste uitbreiding in de tekst en heeft een duidelijke functie binnen de compositie. Coulanges ‘wandelt’ aan het eind van zijn gedicht in gelijkmatige toon naar de ontknoping, Weyerman werkt naar een climax toe. Bij de lelijke jongeman aangekomen trekt hij alle registers van zijn ‘beeldsprakelijk’ vermogen open. Een meedogenloze ontleding: ‘zyne blikken stonden halver weg in zyn hoofd, zyn neus trok op eene overrype komkommer, en zyn scheeve bek op een potscherf, zyne kaken waren gezwollen, gelyk het Leer van eene Schotse Zakpyp, en zyn strot was gevleescht, gelyk de hals van een Roerdomp’.
De beschrijving heeft iets van een hamerend requisitoir, vooral door het gebruik van de anafora (de herhaling van het woord ‘zyn(e)’ aan het begin van de zinnen). Dit hele vuurwerk is een bewerking van de Franse regels 20-21. De toon van de afronding stemt hiermee overeen. In het Frans staat de reactie van de Dame niet in de directe rede, bij Weyerman schreeuwt ze ‘Foei! foei!’. De moeder roept in plaats van ‘dit-elle’. Kortom, Weyerman heeft het woordgebruik geïntensiveerd.
De belangrijkste verschillen tussen de Franse tekst en Weyermans versie zijn hiermee aangegeven. Coulanges schrijft uiterst simpele poëzie in een soort spreekstijl. Beeldspraak en stijlfiguren zijn bijna afwezig, Weyerman (dat is natuurlijk geen verrassing) grossiert erin. Typerend is ook hier de erotiserende metaforiek en de neiging tot perifrase, omschrijving, in het algemeen. Weyerman heeft echter door zijn combinatie van uitbreiding en verkorting de beknoptheid van het origineel, de charme van de korte anecdote, weten te behouden. |
|