Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 13
(1990)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||
Svperet qvae saecvla massa
| |||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||
Zijn eerste Rotterdamse standbeeld, of althans zijn eerste Rotterdamse afbeeldingGa naar eind3. dankt Erasmus aan de Spaanse prins Filips, onze latere ‘koning van Hispanien’. Toen de beoogde troonopvolger van Karel V in 1549 een rondreis door de Nederlanden maakte om zich in de Hollandse steden als de aanstaande landsheer te laten inhuldigen, werd hij op 27 september van dat jaar ook ‘met syn Moeye koninginne Maria van Hongarye tot Rotterdam heerlyck Ingehaelt ende als Lantheer gehult’Ga naar eind4.. Het gezelschap werd getracteerd op een gedramatiseerde voorstelling van het verhaal van het Gulden Vlies, vermoedelijk verzorgd door de rederijkerskamer De Blaauwe Acoleyen, en het werd namens de Rotterdammers plechtig begroet met een welkomstwoord in Latijnse disticha uit de mond van een houten beeld, voorstellende de grote humanist van Rotterdams eigen bodem. Het beeld heeft misschien iets van een groot uitgevallen marionet gehad. Dank zij een beweegbare arm kon de zeggingskracht der verzen met gebaren worden ondersteund. In elk geval kon het beeld de tekst aan Filips overhandigenGa naar eind5.. Het geheel maakte blijkbaar indruk op de jonge prins, want ‘hy dede Goude en Zilvere Penningen onder den Toezienders te grabbel werpen’, en, zo voegt onze bron er nog aan toe, de leden van het gezelschap ‘sagen de Geboorte Plaets of Huys daer den groten Geleerden Erasmus is gebooren met zeer groot Contentement en Eerbiedigheyt’Ga naar eind6.. Het voor de gelegenheid gemaakte houten beeld was mogelijk van goede kwaliteit, want volgens een Rotterdamse traditie verdween het na het vertrek van de prins niet meteen in de open haard, maar kreeg het een plaats als straatversiering op de brug over het Steiger in de buurt van de havenGa naar eind7.. Toen acht jaar later een stuk van het Steiger ter uitbreiding van de markt werd overwelfd en het houten beeld blijkbaar niet meer bruikbaar was, werd op het vernieuwde marktplein ‘een Beelt van blauwen Arduynsteen daar op gestelt, na de gedaente van Erasmus, tot bewys dat hy tot Rotterdam is gebooren’. Daarmee had Erasmus in 1557, waarschijnlijk als eerste en een paar eeuwen lang als enige Nederlander, zijn heuse standbeeldGa naar eind8.. Het beeld trok al vroeg de aandacht van de reizigers die het havenstadje bezochten. Guicciardini noemt het in 1567 in de eerste editie van zijn bekende Descrittione di tutti i Paesi Bassi nog niet, maar wij zijn nauwelijks twee jaar verder, op 27 mei 1569, wanneer een Duitse reiziger, Hermann von Weinsberg, over het bezoek aan het Hollandse plaatsje vol trots weet te melden dat hij ‘die stat und biltnis Erasmi Roterodami besigtigt, auch sin heuslin, das gar klein war, darin er geboren war, darvur mit guldin litteren diss vers stunde geschriben: Hec est illa domus, magnus qua natus Erasmus’ (‘Dit is het befaamde huis waarin de grote Erasmus werd geboren’)Ga naar eind9.. Blijkens de bekende, drie jaar na dato in Antwerpen gedrukte beschrijving in maar liefst vier boeken van de reis van prins Filips door de Spanjaard Caluete de EstrellaGa naar eind10. en blijkens het verslag van het bezoek van Weinsberg is er dus nog een tweede Erasmiaanse bezienswaardigheid in Rotterdam, en wel het geboortehuis van de humanist. Dat dit huis vijf jaar na de bezichtiging door Filips, in 1554 door de Engelse reformator John FoxeGa naar eind11. uit piëteit bezocht, in die jaren al een toeristische trekpleister was, wordt bevestigd door GuicciardiniGa naar eind12. en door de toenmalige historieschrijver van Holland, Hadrianus Junius, die een parallel trok tussen het huis van Erasmus te Rotterdam en dat van Romulus te RomeGa naar eind13.. Voorzover ik | |||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||
tot nu toe weet, is Weinsberg de eerste die rept van een inscriptie bij of op dit huisje. Bovendien is hij de enige mij bekende getuige voor dèze Latijnse inscriptie. Het is namelijk een andere tekst dan het bekende Latijnse distichon, dat wij weldra bij vele andere toeristen zullen aantreffen. Dit distichon maakt deel uit van het drietal inscripties waarop voor het eerst de aandacht wordt gevestigd door de weetgierige Aernout van Buchell uit Utrecht, die in 1583, na een kort verblijf in Leiden, in Rotterdam zowel het standbeeld als het geboortehuis van Erasmus bewonderde. Als steeds doet Buchelius uitvoerig verslag van wat hij gezien heeft. Het kleine huisje, ‘aedes exiguae’, dat niet ver van de Sint Laurens staat, wordt gesierd door de volgende Latijnse verzenGa naar eind14.: Aedibus his ortus mundum decoravit
Erasmus Artibus ingenuis, relligione fide.
Dit Latijnse distichon bij het huisje ging vergezeld van een Spaanse en een nogal vrije Nederlandse vertaling, die resp. als volgt luiden: En esta casa es nascido Erasmo theologo celebrado
Por doctrina señalado la pura fee nos a revelado;
en: In dit huys is gebooren Erasmus vermaert
Die ons Gods woort vuytvercoren wel heeft verclaert.
Latere beschrijvingen en reisverslagen voegen hier nog aan toe dat deze teksten aan de buitenkant van het huis op een houten uithangbord bij de deur waren aangebrachtGa naar eind15.. Een of meerdere versies van deze tekst zullen vanaf Buchelius tot in de tijd van Weyerman en lang daarnaGa naar eind16. door reizigers van allerlei herkomst nog ontelbare keren, al dan niet met een lichte variant, van het uithangbord of van voorgangers, worden overgeschreven. Alleen een Fransman als De Monconys laat voor de transcriptie van de Nederlandse versie verstek gaan. Een Engelsman daarentegen raakt in 1707 door de drie inscripties zo op dreef dat hij het geheel completeert met een trefzekere Engelse vertaling, natuurlijk ook in versvormGa naar eind17.: Erasmus in this humble cottage born
Did with religion, arts and faith the world adorn.
Deze zich herhalende beschrijvingen van het huisje zijn in zoverre interessant, dat zij ons soms en passant inlichten over de latere staat en de bewoning ervan. Dat het klein was, horen wij meteen al van Estrella, Guicciardini en Weinsberg. In 1593 wordt het bewoond door een kleermakerGa naar eind18.. In 1663 is dat een kruidenier geworden, die boven zijn hoofd een schooltje heeft zittenGa naar eind19.. Het is mij niet bekend of deze kruidenier wellicht ook brandstoffen heeft verkocht, maar in elk geval trof ik in dit jaar voor het eerst de mededeling aan dat Erasmus de uitvinder zou zijn van het gebruik van de turf als brandstof. Hij zou volgens dezelf- | |||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||
de mededeling bovendien de uitvinding van het tegenwinds zeilen op zijn naam mogen schrijvenGa naar eind20.. In 1705 is het huisje niet alleen klein, maar ook ‘pityful’, omdat er een ‘litle blind Tavern’ in is gehuisvestGa naar eind21.. Het lijkt aannemelijk dat Weyerman het huisje in deze staat heeft gekend. De constante onderstreping van de nietigheid van het huis in deze testimonia dient natuurlijk het duidelijke doel, de toekomstige grootheid van de boreling beter tot haar recht laten komen. Een andere interessante aanvulling op de gegevens van Buchelius die wij aantreffen in de reisverhalen, is de vermelding van een afbeelding bij of aan het huis, in de nabijheid van de inscripties. Het is niet helemaal duidelijk om wat voor een afbeelding het gaat. In de Duitse teksten is sprake van een ‘Bildnusz’, in de Engelse van een ‘picture’ en van een ‘bust’. Omdat iets dergelijks in de beschrijving van Buchelius ontbreekt, zou men kunnen vermoeden, dat de afbeelding bij het huis pas na diens eerste bezoek is aangebrachtGa naar eind22..
Maar keren wij nog even terug naar het standbeeld en naar de beschrijving van Buchelius. Over het beeld van 1583 zegt hij, dat het van hout was, waarover een blauwe steenkleur was gelegd. Het verving een eerder marmeren beeld, dat door de Spanjaarden, die in Erasmus een aanhanger van het Lutherdom zagen, verminkt was en in de rivier gegooid. Met dat gegeven doelt Buchelius op de gebeurtenissen van het jaar 1572, toen Bossu de stad binnentrok en toen ‘door ophitsinge van seecker Spaensch capellaen van de Spanjaerden met een stock het hooft afgeslagen is’. Een andere verslaggever formuleert het aldus: de ‘Spanjaerden hebben op het beelt dapper geschoote ende inde have geworpen’Ga naar eind23.. De marmeren opvolger van de onderdanige houten katholiek die in 1549 prins Filips had verwelkomd, is in 1572 voor Filips' kapelaans en soldaten een steen des aanstoots geworden! Voor de volledigheid van de informatie voegt Buchelius aan zijn reisverslag een tekening van het beeld toe, waarop ook de inscriptie op het schild vóór het beeld goed leesbaar is weergegevenGa naar eind24.. Naast deze kostbare gegevens omtrent het standbeeld en de inscripties bij het geboortehuis noteert Buchelius nog een Latijns chronogram op Erasmus' dood bij de Delftse poort en een tweede, in gouden letters aangebracht op de Goudse poortGa naar eind25.. Het valt op dat een latere kroniek, die de instorting van deze Goudse poort in 1634 vermeldt, daarbij niet dit Latijnse, maar een Nederlands chronogram noteert: ErasMVs Leeft aL is hII doot, VVant sChoon gestorVen
Soo bLinckt sIIn gLans noCh aLs Vergood heeL onbedorvenGa naar eind26..
De Rotterdamse Erasmuscultus van die tijd lijkt weinig onder te doen voor de Franciscuscultus in Assisi.
Zoals de geleerde in 1549 had moeten opdraven bij het bezoek van de katholieke kroonprins Filips, zo stond hij in 1585 nogmaals oog in oog met een nieuwe landsheer, nu van heel andere signatuur, de calvinistische Earl of LeicesterGa naar eind27.. Erasmus begint van nu af aan meer en meer te delen in de toenemende rust en | |||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||
welvaart van Holland en ook in de stroom van toeristen van de opkomende Gouden Eeuw. Kooplieden, dichters en geleerden lopen gaarne een straatje om om de inscripties voor de zoveelste keer over te nemen, of om de inspiratie op te doen voor het zoveelste ‘In statuam Erasmi’. In juni 1596 bracht Buchelius, na 15 jaar, een tweede bezoek aan Rotterdam, waar hij een zuster had wonen. Nog altijd even schrijfgraag, noteerde hij nu dat men na het optreden der Spanjaarden in 1572 een nieuw houten beeld had opgericht, dat inmiddels echter ook al weer was vervangen door een stenen beeldGa naar eind28.. De groeiende toeristische belangstelling vroeg echter om een waardiger monument, dat zo al niet ‘aere perennius’, dan toch in geen geval minder dan ‘ex aere publico’ vervaardigd diende te wordenGa naar eind29.. In 1616 had het oude beeld nog meer aan prestige en waardigheid ingeboet (ik citeer uit het niet geheel onpartijdige verslag van de Leidse hoogleraar Barlaeus) door seker heerlijck feyt van een Contraremonstrantsch Predicant, bedreven niet teghen den levenden, maer tegen den dooden Erasmum, niet teghen sijne schriften ende boecken, die hy niet en verstaet, maer teghen zijn beeldt dat die van Rotterdam hem ter eere op hun Mercktveldt gestelt hebben, niet met den monde, noch met de penne, dat docht den man al te gemeen: maer met dat deel des lichaems, daer mede hy 'tselve beeldt (met oorlof gheseydt) heeft connen bepissen, ende gelijck een onschamele Diogenes oock metter daet heeft bepist. Als goed humanist ziet Barlaeus natuurlijk onmiddellijk de parallel met de nachtelijke taferelen rond het beeld van Pudicitia op het Forum Boarium, zoals beschreven in de zesde satire van JuvenalisGa naar eind30.. Het zal u nauwelijks verbazen als ik u vertel dat de Synode van Dordrecht samenviel met het einde van de Leidse carrière van Barlaeus. Misschien mede onder de indruk van dit incident besloot de Rotterdamse vroedschap nog in datzelfde jaar 1616 in brons te ‘doen gieten een statue van Erasmus’. De opdracht voor de vervaardiging van dit beeld kwam terecht bij de Amsterdammer Hendrik de Keyzer, die ook het grafmonument voor Oranje in Delft had mogen maken en die zich voor de keuze van zijn model blijkens een uitlating van Vondel wellicht heeft laten adviseren door de Leidse geleerde Petrus ScriveriusGa naar eind31.. Over de uitvoering van de opdracht gingen enige jaren heen, en dat waren nu juist de jaren van het ‘dingen om het recht geloof door Gommer en Armijn te hoof’. Ook de nagedachtenis van Erasmus, die een paar jaar eerder, in 1612, door de Leidse hoogleraar Petrus Cunaeus in een bijzonder aardige satire was opgevoerd als de president van een tribunaal dat zich moest uitspreken over de godsdiensttwisten tussen Arminianen en Gomaristen, zou niet ongeschonden uit deze strijd te voorschijn komenGa naar eind32.. Voor de post-Dordtse predikanten gold de humanist al gauw als ‘een toestander vant gevoelen der Remonstranten’. Deze predikanten kwamen dan ook weldra in actie, om de opstelling van een nieuw pronkbeeld te verhinderen. Zij hadden echter zelfs bij de nieuwe vroede vaderen, ook al waren die ongetwijfeld minder rekkelijk dan hun door Hugo de Groot aangevoerde voor- | |||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||
gangers, geen succes en op 30 april 1622 nam ‘het massief dat de eeuwen kon trotseren’, superet quae saecula massa, plaats op zijn voetstuk, overigens onder het niet aflatende morren van ds. Jacobus Levius, die de vroedschap ervan betichtte dat zij het geld over de balk gooide, door beelden op te richten ‘van sulcke luyden die sulx niet hebben gemeriteert, jae libertinen ende vrygeesten syn geweest ende gespottet hebben met alle religien’Ga naar eind33.. Het voetstuk van het nieuwe standbeeld bevatte de traditionele, zoals bekend omstreden, datering van Erasmus' geboortedatum, 28 october 1467. Het verzet van ‘Gommers plonderfielen’Ga naar eind34. tegen de plaatsing van het beeld van 1622 heeft mede bekendheid gekregen doordat ook de grote Vondel zich in het strijdperk heeft begeven met zijn gedicht ‘Op het metalen pronck-beeld onlangs te Rotterdam opgerecht tot eer vanden grooten Erasmus’. Het gedicht werd afgedrukt in de nieuwe Nederlandse vertaling van de zo populaire Colloquia van Erasmus, in hetzelfde jaar 1622 in Amsterdam verschenen als een soort bijvalsbetuiging bij de Rotterdamse huldiging van de humanist. Omdat latere uitgaven van deze vertaling een ander Erasmusgedicht van Vondel bevatten, waarin deze zich richt tot Petrus Scriverius, is de suggestie gedaan dat de ruimdenkende Scriverius de auteur van deze anoniem uitgegeven vertaling zou zijn geweestGa naar eind35.. Zat Erasmus, zichzelf steeds getrouw, in de uitbeelding van 1549 tegenover prins Filips niet om woorden verlegen, evenmin heeft de geleerde zich in de woelingen van 1622 beperkt tot stilzwijgend en lijdelijk toezien. Nog in hetzelfde jaar immers verscheen er van de hand ‘Des ouden hoochstgheleerden ende wijtvermarden H. Desiderij Erasmi, Borghers van Rotterdam’, een hem door de remonstrantse predikant Henricus Hollingerus ingefluisterde ‘Requeste aen de E.E. heeren, borghemeesteren, schepenen ende vroetschappen der stede Rotterdam’, uitgegeven ‘Met consent van den autheur’Ga naar eind36.. Het ‘heerlycke en onverbeterlijcke gegoten beeldt... wiens gelijk in kunst van werk... nog in Roomen, nog in Vranckrijk, of tot Amsterdam [u hoort de climax] is te vinden’, stond van nu af aan in volle glorie te glimmen op de Groote Markt. Glimmen deed het nog temeer omdat het jaarlijks werd opgeschuurd, ‘soodanig dat het tegen de zon als gout blonk’Ga naar eind37.. En dan te bedenken, dat de geleerde Rotterdammer in zijn Laus Stultitiae verzucht had: ‘Quid enim stultius... quam aeneum in foro stare?’, Wat is dwazer dan in koper vereeuwigd te pronk te staan op het marktplein?Ga naar eind38. Rond het nieuwe koperen standbeeld komt de stroom gedichten ‘In statuam Erasmi’ pas echt goed op gang. Constantijn Huygens, die mij de titel voor deze voordracht leverde, bracht met het onderwerp de feestdagen rond de jaarwisseling 1633-1634 doorGa naar eind39.. Talloze reizigers trekken langs, ijverig dichtend of alleen copiërend, en in dit opzicht weinig van elkander verschillend. De enige onder hen die hier vermelding verdient is misschien de naar eigen verklaring ‘Kleynste deurwaerder 's Hofs van Frieslandt’ Sixtus Petri Arnoldinus, omdat hij in 1661, voorzover ik weet als eerste, constateert dat de geleerde per uur niet meer dan één bladzijde van zijn losjes vastgehouden boek lijkt te lezenGa naar eind40.. Een latere Engelse reiziger prijst dit verhaal als een typisch staaltje van Hollandse humor, ‘which forsooth is a Piece of Dutch Wit’, hetgeen althans één Engelse tegenstem is tegen de bewering van Simon Schama dat het Nederlandse humanisme sinds Erasmus zijn gevoel voor humor zou hebben verlorenGa naar eind41.. Constantijn Huygens had een jaar eer- | |||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||
der, in zijn parodiërend ‘Iournael vande gedenckwaerdighe kijck-reis gedaen in 't jaer 1660’, gemeend dat de geleerde zelfs voor dit trage leestempo nog te slaperig was geworden: ‘siet sijn versuft gelaet. Hij staet en mijmert, en vergeet sijn blad te keeren’Ga naar eind42..
Was 1572 voor de marmeren Erasmus een nachtmerrie geweest, de troebelen van een eeuw later, van het rampjaar 1672, zijn evenmin zonder schokken voorbijgegaan aan ‘De man van Rotterdam, die daer in 't kooper staet’Ga naar eind43.. Als wij twee jaar verder zijn, is het fundament met het voetstuk waarop hij staat, er zo slecht aan toe, dat het beeld ‘om het bouw-vallig brug-gewelf en breuke der voet-stut’ wordt afgenomen ‘en voor eenigen tijdt op stadts timmer-huys geplaetst’Ga naar eind44.. Pierre Bayle, die zich tien jaar later te Rotterdam vestigde, suggereert dat er ook andere motieven meespeelden: ‘pendant cette anarchie la statue d'Erasme fut ôtée de sa place comme une chose qui ressentoit le Papisme’. Hoe diep de afkeer tegen dit mogelijke papisme van Erasmus was, blijkt uit de overweging der toenmalige Rotterdammers, om eens en voorgoed af te rekenen met hun grote stadgenoot, door radicaal afstand te doen van het kunstwerk en het ofwel te verkopen ofwel om te smelten. Onderhandelingen over een verkoop aan Basel, de stad waar Erasmus gestorven en begraven was, zouden volgens Bayle een al vergevorderd stadium bereikt hebben, voordat de vroedschap nog juist op tijd tot inkeer kwamGa naar eind45.. En wederom zou deze ‘uyt onsen [Nederlandsen] reuckighen cruydt-hof... met blinckende vloghelen om hoogh ghesteghen... Phoenix in gheleertheyt...’ uit zijn as herrijzenGa naar eind46.. 1677, het geboortejaar van Jacob Campo Weyerman, wordt het jaar van de wedergeboorte voor het Rotterdamse standbeeld van Erasmus. Van tegenstand tegen het eerbetoon lijkt opeens geen sprake meer. De hoogbejaarde Vondel heeft dan ook blijkbaar geen reden gehad om een bijdrage aan de feestelijkheden te leveren. Jongere dichters staan te trappelen om zijn plaats in te nemen. De in Rotterdam woonachtige Joachim Oudaan zorgt voor een mooie documentatie rond ‘Den grooten Rotterdammer in zijn geboorte-stad herstelt, en met nieuwen luyster verheerlijkt’ en zijn stadgenoot Petrus Rabus wijdt er een kostelijke planodruk aanGa naar eind47.. En ook het verdere puik der Nederlandse en Nederlandse Neolatijnse dichters heeft zich niet onbetuigd gelaten. Rabus' vriend David van Hoogstraten bezingt ‘het puik der talen / En het merg der zuivre zeên’ in een lang gedicht onder het opschrift: ‘Op het metalen gedenkbeelt van Desiderius Erasmus. Na een driejarig afwezen met grooter luister opgeregt door de EE. AA. heeren borgemeesteren der stad Rotterdam’Ga naar eind48.. Voor het Neolatijnse aandeel zorgt de onbetwiste coryfee van die dagen, de Amsterdammer Petrus Francius, met 14 vloeiende disticha onder het opschrift ‘Desiderius Erasmus Foro Rotterodamensium redditus’Ga naar eind49..
Het Erasmiaanse reveil van 1677 past in, en komt voort uit een veranderende waardering voor het werk van de Rotterdamse geleerde. Deze verandering in waardering hangt op haar beurt samen met een veranderende culturele mentaliteit. De visie op het werk van Erasmus is vanaf de laatste decennia van zijn leven en in de eerste eeuw na zijn dood bepaald geweest door de religieuze constellatie in het christelijke Europa. Het scherp geformuleerde negatieve oordeel dat Luther | |||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||
over zijn tijdgenoot had geveld toen de aanvankelijke wederzijdse sympathie verdwenen was, heeft de houding van de Duitse reformatoren voor lange tijd bepaald. De vriendschap die Luther's medestrijder Melanchthon de Rotterdammer bleef toedragen, heeft hieraan weinig kunnen corrigeren. Binnen het katholieke kamp waren Erasmus' denkbeelden evenzeer fel omstreden. De dezer dagen verschenen monografie Erasmus and his Catholic Critics toont aan, hoe algemeen de kritiek van de behoudende katholieke theologen al vóór Erasmus' dood wasGa naar eind50.. Veroordeling van zijn werk op steeds hoger en steeds formeler kerkelijk niveau was het gevolg. Het Concilie van Trente begon ogenschijnlijk onbevooroordeeld ten aanzien van het werk van Erasmus, maar de Index van paus Paulus IV van 1559 verstoorde de balans radicaal, ook al nam zijn opvolger Pius IV wat gas terugGa naar eind51.. De jezuieten, ‘Sophistarum genus versutissimum’Ga naar eind52., geïnspireerd door een ogenschijnlijk terloopse, maar dodelijke uitspraak van hun stichter Ignatius van LoyolaGa naar eind53., hebben de messen van hun dialectiek met genoegen op het werk van de Rotterdammer geslepen. Toch hebben scherpzinnige enkelingen al vroeg ingezien dat de, desnoods te betreuren, grootheid van Erasmus een belangrijk element en ook een interessant wapen kon zijn in de strijd tussen de religieuze denominaties. Vooral daar waar deze strijd door factoren van nationalistische aard werd verhevigd, kon dit inzicht veld winnen. Eigenlijk heeft bijvoorbeeld reeds de houding van zestiende-eeuwse Italiaanse theologen en Ciceronianen alles te maken met de door nationalisme gedragen tegenstelling Italia-Germania. Hoewel nu Erasmus zijn afkomst, qua tijdstip en qua burgerlijke staat van zijn ouders, in een zekere geheimzinnigheid heeft gehuld, heeft hij er nooit een geheim van gemaakt dat hij van geboorte een Batavus was, een Hollander, een Rotterdammer, om precies te zijn. Latere auteurs die nòg precieser willen zijn, voegen hier gaarne de nuance aan toe dat hij echter in Gouda geconcipieerd wasGa naar eind54.. Aan zijn Hollandse afkomst nu dankt Erasmus een, zeker in eerste instantie, welwillende benadering door auteurs die afkomstig zijn uit de Nederlanden, of zij nu tot het katholieke of tot het protestantse kamp behoren. Zo is de katholiek Opmeer, die schrijft rond 1572, het jaar waarin Erasmus, zoals wij zagen, door de Spaanse soldaten van zijn voetstuk werd geschoten, bereid de onbegrensde spotlust van zijn landgenoot ten aanzien van katholieke gebruiken en personen door de vingers te zien, omdat de humanist in zijn latere geschriften immers duidelijk stelling genomen zou hebben tegen de reformatorenGa naar eind55.. De protestant Jacob Verheiden daarentegen, een fel voorstander van een onverzoenlijke strijd tegen de Spanjaarden, die met afgrijzen melding maakt van de schending van het standbeeld in 1572, ziet in Erasmus, na Wycliff, Hus en Savonarola enerzijds en vóór Luther en Melanchthon anderzijds, één der grote bestrijders van de Roomse antichristGa naar eind56.. Zowel voor Opmeer als voor Verheiden is Erasmus vóór alles een Hollander, een landgenoot om trots op te zijn. Deze nationale dimensie van de Erasmuscultus krijgt nieuwe impulsen door de stichting, in 1575, van een nationale instelling voor academisch onderwijs en wetenschapsbeoefening, de Leidse universiteit. Nog vóór haar zilveren jubileum, in 1598, verwerft deze instelling haar eerste schilderij, een portret: en wie zou de geportretteerde anders kunnen zijn dan Erasmus RoterodamusGa naar eind57.? Tien jaar later publiceert de beheerder van de inmiddels aardig groeiende schilderijencollectie der | |||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||
jonge universiteit, de hoogleraar en bibliothecaris Paullus Merula, een aantal Erasmiana, die voor de belangstelling voor en de visie op Erasmus van groot belang zijn geblekenGa naar eind58.. Het werk bevat, naast enkele andere biografische uiteenzettingen, de eerste uitgave van het omstreden ‘Compendium vitae’. De biografische documenten worden voorafgegaan door een bloemlezing van encomia, van lofdichten op Erasmus, en gevolgd door een reeks van epitaphia en een uitvoerige apotheosis van Erasmus' Elzasser, hervormingsgezinde vriend Joannes Sapidus. Wat wij ook in het boekje hadden kunnen verwachten, maar wat er merkwaardig genoeg in ontbreekt, is een ‘Apologia pro Des. Erasmo’ van de predikant Martinus Lydius, al rond 1589 geschreven, maar eerst in 1606 door diens zoon Johannes op uitdrukkelijk verzoek van Merula persklaar gemaakt met een opdracht aan de stad Rotterdam, en desondanks nog een eeuw lang ongedrukt geblevenGa naar eind59.. Misschien achtte Merula het stuk te omvangrijk of te weinig biografisch en te uitsluitend theologisch om het in zijn Erasmiana op te nemen. Met Merula's dedicatie van de bundel, die voorts een groot aantal tot dan toe ongepubliceerde brieven van Erasmus bevat, zijn wij weer terug in Rotterdam: de uitgever richt zich immers tot de stad en de bevolking van Rotterdam, onder de prestigieuze, in het oude Rome gebruikte afkorting S.P.Q.R., een ietwat pedant epitheton van de stad, waarover reeds Buchelius een ironisch glimlachje niet had kunnen onderdrukkenGa naar eind60.. Acht jaar na Merula verzorgt Petrus Scriverius een nogal ingrijpend gewijzigde heruitgave van diens collectie Erasmiana, die, nu door de Leidse drukker van het boek, de Engelsman Thomas Basson, eveneens wordt opgedragen aan de Rotterdamse vroedschap, ‘consulibus et senatoribus inclytae civit. Roterodamensis’, nu echter uitgebreid met Erasmus' latere evenknie als Hollandse beroemdheid: ‘Ejusdemque reipubl. syndico consultiss. Hugoni Grotio’. Deze burgemeesteren en senatoren, met hun syndicus, hun raadpensionaris Hugo de Groot, zijn nu juist de heren, die een jaar later, in 1616, zullen besluiten tot de oprichting van het nieuwe, definitieve bronzen standbeeld op de grote markt van hun stad. Hugo de Groot, dat is u bekend, is een naam die onmiddellijk associaties oproept met de grote Hollandse controverse van het begin van de 17de eeuw, de strijd van Remonstranten en Contra-Remonstranten. Ook nu weer wordt Erasmus de speelbal van de kerkelijke tegenstellingen, zij het dat het balbezit in dit gevecht nogal ongelijk verdeeld is. Erasmus wordt immers, zoals wij hebben gezien, door beide partijen ondubbelzinnig beschouwd als ‘een toestander vant gevoelen der Remonstranten’. Doordat die groep in Dordrecht volledig buitenspel gezet zal worden, zal ook Erasmus moeite hebben op zijn standplaats terecht te komen. Wij hebben echter al gezien dat het hem niettemin in 1622 gelukt is, en dat hij zich daar, ondanks de naweeën van de Dordtse Synode, een halve eeuw lang zonder problemen heeft weten te handhaven.
Met het verstrijken van deze halve eeuw zijn wij terug in het geboortedecennium van Weyerman, in het laatste kwart van de 17de eeuw. De periode die nu volgt, de periode van de ‘Crise de la conscience européenne’, wordt, aldus de Zwitserse Erasmusvereerder en Erasmusprijswinnaar Werner Kaegi, ‘von einer auffallenden Aktivität des erasmischen Fermentes begleitet’Ga naar eind61.. ‘In this atmosphere’, aldus | |||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||
Bruce Mansfield, auteur van de nieuwste monografie over de Erasmusreceptie, ‘the reputation of Erasmus was bound to enter on a new stage of its history’Ga naar eind62.. Dit Erasmiaanse reveil resulteert niet alleen in opvallende heruitgaven en vertalingen van met name de Moria en de Colloquia, met bijgevoegde biografische schetsen, maar wordt ook gekenmerkt door de grote aandacht die Erasmus krijgt in encyclopedische werken en in de Journaux, en door de verschijning van de eerste afzonderlijke monografieën van grotere omvang over het leven en het werk van de humanist. Aan dit nieuwe begin der monografieën staat het intrigerende verhaal van het Vie d'Erasme van de Parijse kanunnik en politicus Claude Joly. Van het bestaan hiervan wordt voor het eerst melding gemaakt in het jaar 1682Ga naar eind63.. Joly had in 1646, op weg naar de vredesonderhandelingen te Münster, een reis door Holland gemaakt en deze gelegenheid aangegrepen om te Rotterdam het standbeeld van Erasmus te bezichtigen. Hij is een der weinige Franse bezoekers, die van een dergelijk uitstapje uitvoerig verslag doet. Later onderstreepte hij zijn belangstelling voor de Rotterdammer, door een oude verkorte Franse versie van diens Vorstenspiegel, de Institutio principis christiani, vergezeld van een actualiserende inleiding, opnieuw uit te gevenGa naar eind64.. Met deze publikatie begaf Joly zich in de Franse politieke schermutselingen rond Mazarin, die steeds meer zijn aandacht opeisten. Het gevolg was dat hij aan de publicatie van zijn Vie d'Erasme, waaraan hij al in 1668 werkte, mede op grond van politieke opportuniteits-overwegingen niet toekwam. Pas tegen het einde van zijn leven, toen de verwachtingen ten aanzien van de Erasmusbiografie nieuw leven werd ingeblazen door de aandacht die Pierre Bayle er in zijn Dictionaire aan wijddeGa naar eind65., ondernam Joly stappen voor een uitgave van het werk in de Bataafse Republiek. Zijn dood in 1700 voorkwam echter de daadwerkelijke verschijning van het werk, dat slechts bewaard is gebleven in een ernstig door water beschadigd handschrift, dat nu, samen met een gedeeltelijke transcriptie berust in de Bibliothèque de l'Arsénal te ParijsGa naar eind66.. Het tijdperk van de Crise opende voor Erasmus met de uitgave van een Oratio in laudem D. Erasmi, van Gisbertus Verryn, die in 1680 te Amsterdam in druk verscheen, en die, hoewel in het Latijn geschreven, (of juist daarom), slechts een beperkte, Hollandse draagwijdte had, zodat men er in de latere literatuur geen sporen van aantreftGa naar eind67.. Veel belangrijker is wat er in het Frans verschijnt. De Rotterdammer Isaac Bullart staat in zijn Academie des Sciences et des Arts van 1682 uitvoerig stil bij zijn stadgenoot, al heeft hij als goed katholiek, niet anders dan Opmeer, enige moeite met diens spotlust ten aanzien van kerk en kerkelijke cultus. Bullart wordt gebruikt en natuurlijk ook becritiseerd door Pierre Bayle, die zijn op zich beknopte bijdrage over Erasmus als gewoonlijk vergezeld laat gaan van een hoeveelheid voetnoten en marginale bronvermeldingen, die in omvang de hoofdtekst vele, vele malen overtreft. Bayle kondigde niet alleen de ongedrukt gebleven Erasmusbiografie van Joly aan, maar had ook de primeur van de vermelding van een nieuwe editie der Opera omnia van Erasmus. Al in de eerste uitgave van de Dictionaire, in 1697, vermeldt hij het gerucht dat in Parijs de ronde zou doen omtrent zo'n uitgave die te Rotterdam zou gaan verschijnenGa naar eind68.. Hij beroept zich daarvoor op een brief van Guy Patin met de opvallend vroege datum 7 augus- | |||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||
tus 1657. In de tweede editie van de Dictionaire, uit 1702, is sprake van een soortgelijk gerucht, dat in het jaar 1699 de ronde deed, ditmaal over een editie die te Leiden zou verschijnen, en die in de ogen van Bayle een ‘entreprise trèslouäble’ zou zijn, waarvan ‘tous les amateurs des belles lettres doivent souhaiter qu'elle soit executée’. Bayle voegt er nog aan toe dat de uitgave ‘sera dirigée par Mr. Gronovius’, daarmee doelend op de toenmalige Leidse hoogleraar voor Grieks en geschiedenis, Jacobus GronoviusGa naar eind69.. Wij weten dat dit gerucht niet zonder fundament was. Uit het door Bayle genoemde jaar 1699 immers dateert het privilege dat de Leidse drukker Pieter van der Aa bij de Staten van Holland en West-Friesland aanvroeg voor het grootste project dat hij ooit zou realiseren, de zogenaamde Leidse of LB(= Lugdunum Batavorum)-uitgave van de Opera omnia van ErasmusGa naar eind70.. Het valt ons op dat bij de doorgaans zo goed geïnformeerde Bayle zo kort vóór de daadwerkelijke verschijning van de eerste banden van de nieuwe Opera omnia sprake is van een andere tekstbezorger dan wij zouden verwachten. Dit brengt ons bij een merkwaardig trekje van de Leidse uitgave, namelijk haar ogenschijnlijke partiële anonimiteit. De meesten onzer zullen de uitgave immers kennen in één der twee reprints die rond 1962 werden uitgebracht. Op de gereproduceerde titelpagina in mijn reprint ontbreekt een nauwkeurige vermelding van een tekstbezorger, en is in plaats daarvan volstaan met de vage aanduiding ‘Doctorumque virorum notis illustrata’. Wie nu andere exemplaren van de oorspronkelijke uitgave dan het voor de reprint gebruikte zou consulteren, loopt grote kans, eenzelfde anonieme titelpagina aan te treffenGa naar eind71.. Toch bestaat er omtrent de identiteit van deze uitgever geen enkele twijfel. En daarmee zijn wij aangekomen bij de grootste belangenbehartiger die Erasmus sinds de Baselse kring van getrouwen rond Beatus Rhenanus en Bonifatius Amerbach gekend heeft. Dank zij de contemporaine wetenschappelijke journalistiek toch zijn wij over de editoriale produktie van die periode in het algemeen doorgaans goed ingelicht. Dit geldt nog temeer voor de LB, omdat tegelijk met de verschijning in 1703 van de eerste banden, I, II, en IV, in Holland een nieuwe periodiek het licht ziet, namelijk de Bibliothèque Choisie van de hoogleraar aan het Amsterdamse Remonstrantse Seminarium Jean Leclerc of Joannes Clericus. Daarmee nam deze uitgever van de vroegere Bibliothèque universelle et historique, verschenen van 1686 tot 1693, na tien jaar zijn journalistieke werkzaamheden weer op. Het negende artikel van de eerste band van de Bibliothèque Choisie heeft tot onderwerp ‘Desiderii Erasmi Roterodami Opera omnia emendatiora et auctiora’, nu echter niet, zoals in onze reprint van de LB, ‘Doctorumque virorum notis illustrata’, maar uitgegeven ‘studio & opera Ioannis Clerici, cum ejusdem & aliorum notis’: de LB, met andere woorden, is het werk van Joannes Clericus. De auteur van het artikel in de Bibliothèque Choisie schildert in de ik-vorm, dus zonder enige geheimzinnigheid, zijn eigen betrokkenheid bij de onderneming als volgt (p. 380-381): Il y avoit long-tems que les OEuvres d'Erasme ne se trouvoient plus, que dans les meilleures Bibliotheques, lors que le Libraire qui a entrepris de les publier [sc. Pieter van der Aa], me vint voir [dat zal in Amsterdam geweest | |||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||
zijn], pour me demander quelques avis sur son dessein. Je ne manquai pas de le louër, & d'encourager l'Entrepreneur, autant qu'il me fut possible. Je lui promis même d'y ajouter quelques remarques, & de faire tout ce que je pourrois, pour rendre la nouvelle Edition plus recommandable. Il s'est passé quelques années, avant que j'y pusse faire ce que je souhaitois, ou parce que j'étois occupé à d'autres travaux, que je ne pouvois pas abandonner, ou en attendant quelques secours, que l'on avoit promis au Libraire; mais enfin voici trois volumes de ce grand Ouvrage, qui seront suivis incessamment d'autres, dont quelques-uns sont sous la presse’. Vervolgens reageert Clericus op het bij Bayle vermelde gerucht: Je dirai en un mot que le bruit que Mr. Bayle dit, qui courroit en 1699, que Mr. Gronovius dirigeroit cette Edition, étoit très-mal fondé, puis que j'avois déja entre les mains l'exemplaire sur lequel cette Edition a été faite. Aussi l'a-t-il corrigé dans l'Errata du 2. Tome de son Dictionaire. Hiermee doelt Clericus op Bayle's correctie in de lijst van Errata in de tweede druk van zijn Dictionaire, na p. 2170: ‘Gronovius, lisez le Clerc’. Pieter van der Aa heeft dus Clericus om advies gevraagd omtrent de uitgave en deze heeft op zijn beurt zijn medewerking toegezegd. Dat gebeurde al in of voor 1699, zoals ook wordt bevestigd door een brief van Clericus aan John LockeGa naar eind72.. De verschijning van de eerste banden werd vertraagd door gebrek aan tijd bij Clericus en het wachten op middelen bij Van der Aa. Dat Clericus en geen ander voor de tekst zou zorgen, werd bewezen door de beschikking die deze toen al had over het exemplaar van de Baselse editie van 1540, waarnaar de nieuwe uitgave moest worden vervaardigd. Dank zij het speurwerk van Reedijk weten wij ook uit andere bron dat deze mededeling juist is. Toen Van der Aa namelijk zijn octrooi aanvroeg, schreef hij dat de uitgave zou worden ‘in ordre gebracht en met aenteckeningen enz. van den Heer J. Clericus verrijkt’Ga naar eind73.. Nadat een klerk van de Staten eerst al de woorden ‘den Heer’ uit de aanvrage had geschrapt, kwam het gedrukte privilege, met als datum 10 sept. 1699 te vinden in de eerste band van de LB, met de anonieme aanduiding ‘in ordre gebracht, en met aenteeckeningen van geleerde Mannen verrijkt’: wij zien hier dus dezelfde variant als die welke werd gesignaleerd op de titelpagina's der diverse exemplaren van de LB. In dezelfde lijn ligt de verdwijning van Clericus' naam uit de op- en onderschriften van de praefationes in de tien LB-folianten. Dat de datering met Clericus' woonplaats Amsterdam soms wel gehandhaafd is (bijvoorbeeld in IX), is misschien niet meer dan een kwestie van slordigheid. De verklaring voor de verwijdering van Clericus' naam wordt gezocht in het rumoer dat was ontstaan rond de verschijning van zijn fel aangevallen Franse vertaling van het Nieuwe Testament in hetzelfde jaar 1703. Clericus' omstreden naam zou het stadsbestuur van Rotterdam, woonplaats van Clericus' antipode Pierre Bayle, als subsidiënt van de LB in een moeilijk parket hebben kunnen brengen, reden voor de uitgever Pieter van der Aa, om deze naam achterwege te latenGa naar eind74.. Verderop in zijn artikel in de Bibliothèque Choisie (p. 383) schildert Clericus | |||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||
de meerwaarde van zijn editie ten aanzien van de Baselse voorgangster. Hij heeft, zo zegt hij, het gebruik van de cursief ingevoerd (namelijk daar waar het gaat om citaten) en de editie werd verrijkt met gravures naar Holbein bij de Moria, met enkele grote uitvouwbare platen in het voorwerk, en met een keur van Elogia en Epitaphia. Bovendien kon veel nieuw werk van Erasmus worden toegevoegd, o.m. dank zij de uitgaven van Merula en Scriverius. Drie jaar later, in 1706, in band VIII van de Bibliothèque Choisie, komt Clericus te spreken over de verschijning van de vier volgende banden van de LB. Met name bij band III, die de brieven bevat, nu verdeeld over twee volumes met in totaal 1944 kolommen en vele honderden kolommen Indices, staat Clericus stil. Hij vermeldt de medewerking van een verder vrijwel onbekende gesjeesde theologiestudent Joannes de la Faye aan deze band en ook die van Jacobus Gronovius. Wij herinneren ons deze laatste naam uit de geruchten waarvan sprake was bij Pierre Bayle. Eén jaar later reeds, in band XII van de Bibliothèque Choisie, van 1707, kan Clericus, die zijn lezers al bij de verschijning van de eerste banden had verzekerd ‘qu'ils ne sauroient mieux employer leur argent, qu' à les acheter’ (p. 383), reclame maken voor de uitgave als voltooid project. Sinds het begin van 1707 zijn namelijk ook de delen IX en X, met de Apologieën, beschikbaar. De Amsterdamse hoogleraar wijst nogmaals op de schaarsheid van de Baselse editie, en waarschuwt zelfs al dat ook het kleine restant van de LB wel eens gauw uitverkocht zou kunnen geraken. De LB, qua omvang en formaat evenzeer als het standbeeld een ‘massief dat de eeuwen kan trotseren’, is een hoogst belangrijke en interessante publikatie. Het toepasselijke drukkersvignet bevat een Latijns halfvers, dat misschien werd ingegeven door de vertraging van de verschijning: ‘Tandem bona causa triumphat’. Het adagium komt, voorzover ik zie, niet voor in de verzameling van Erasmus, zoals uitgegeven in de tweede band van de LB. Het alomvattende spreekwoordenrepertorium van Hans Walther geeft als oudste referentie een werk uit 1660Ga naar eind75.. Wilhelm Binders Novus Thesaurus Adagiorum Latinorum heeft een iets oudere referentie, uit 1651Ga naar eind76.. Het gebruik van dit adagium in alle tien de banden van de LB zal niet weinig tot zijn populariteit hebben bijgedragen. Voor mij althans was het de reden om ook op p. 179 van Weyermans Rotterdamsche Hermes even de adem in te houden: ook deze journalist kende en gebruikte de spreuk! De eerste band van de LB opent met een paar grote uitvouwbare prenten, o.m. van het Rotterdamse standbeeld met piédestal en hekwerk, en een nieuw portret met een ‘belle Epigramme de Mr. Francius’Ga naar eind77.. Het zal ons na al het voorgaande nauwelijks verrassen, dat de drukker zich in de dedicatie richt tot de magistraat van Rotterdam, omdat er tenslotte, zoals Clericus in zijn Bibliothèque Choisie toelichtte, niemand is ‘qui ne louë la ville de Roterdam de lui avoir élevé la belle Statue, que l'on y voit’ (I, p. 382). Na de dedicatie volgt de relatief korte, in de meeste exemplaren dus niet ondertekende, Praefatio van Clericus, die één lange lofprijzing is op Erasmus als filoloog, Latijns schrijver, theoloog en mild en onbaatzuchtig criticus van kerk en maatschappij. Ook Rotterdam wordt met zijn magistraat betrokken in de lof van Clericus, omdat het Erasmus onbekrompen eerde met het standbeeld waarvan de auteur van de prefatie voor zijn uitgave een | |||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||
gravure had laten makenGa naar eind78.. De Praefatio neemt ook de verzen bij het geboortehuis op, met een tweede, adequatere Nederlandse vertaling van het Latijnse distichon en bovendien de teksten die in 1677 op het voetstuk van het standbeeld waren aangebracht en tegelijk door Oudaan gepubliceerdGa naar eind79.. Terloops voegt Clericus hier nog aan toe, dat ook Erasmus' evenknie Hugo de Groot eenzelfde eerbewijs zou moeten krijgen. Wij moeten hierbij bedenken, dat de lectuur van Grotius had bijgedragen tot Clericus' vroege sympathieën voor het armininismeGa naar eind80.. Wat Clericus in Erasmus zo waardeert, komt misschien nog beter dan in de Praefatio van de LB, tot uitdrukking in wat hij tegelijkertijd schreef in zijn Bibliothèque Choisie: on peut dire que depuis sa mort, tout ce qu'il y a eu de personnes raisonnables & éclairées dans les deux partis l'ont également loüé, & l'estiment encore aujourd'hui plus que jamais. Son érudition, qui étoit l'objet d'envie & de la haine de ceux qui n'aimoient pas les sciences, sa moderation dans les controverses, sa liberté à reprendre ce qui lui paroissoit avoir besoin de réformation, & la maniere agreable & pleine de sel, dont il savoit proposer ses pensées, sont aujourd'hui l'admiration de toute l'Europe (I, p. 382). Vervolgens verwijst Clericus de lezer naar zijn genoemde Praefatio voor datgene ‘que l'on peut dire de plus avantageux de lui, sans blesser la delicatesse d'aucun des partis entre lesquels le Christianisme se trouve à présent divisé’.
Erasmus is voor de in een calvinistische omgeving opgegroeide en opgeleide, en tot verlicht remonstrants theoloog geëvolueerde Clericus het toonbeeld van tolerantie en redelijkheid binnen een door onverdraagzaamheid en door verbitterde polemieken verscheurde christenheid. Erasmus is de verlichte en vredelievende geest die wars is van alles wat zweemt naar haarkloverij en scherpslijperij. Bij dit alles is Clericus ervan overtuigd dat ieder wèl denkend mens deze visie met hem deelt. Ter staving hiervan kan hij in het voorwerk van de LB talloze testimonia aanvoeren, daterend vanaf de vroeg-zestiende tot de laat-zeventiende eeuw, en uiteenlopend van de apotheose van de reformatorische Johannes Sapidus tot de Monodia van de Weense bisschop en latere Trentse concilievader Friedrich Nausea. Ook in de volgende delen van de LB zal Clericus meerdere geschriften ter verdediging van het werk van Erasmus aanvoeren. In band VIII neemt hij de malicieuze kritiek op Erasmus' Apophthegmata van de filoloog Francesco Robortello op, om deze negatieve bijdrage vervolgens te compenseren met een Declamatio apologetica van Johan Herold, die daarmee de nagedachtenis van Erasmus vijf jaar na diens dood te Basel had hooggehouden. En in band X treffen wij, naast de lijkrede van de Kleefse Gulielmus Insulanus, de bovengenoemde, hier voor het eerst gedrukte tekst aan, waarin de predikant Martinus Lydius een aantal dogmatische inzichten van Erasmus verdedigde. Clericus gaat zelfs zover, de Index purgatorius van de Roomse kerk mee af te drukken, ‘opdat katholieken die niet willen lezen wat door de Congregatie ter beoordeling der boeken te Rome of Madrid veroordeeld is, de desbetreffende passages kunnen overslaan, als zij dat verkiezen’Ga naar eind81.. | |||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||
Wij zagen reeds dat Clericus in het bijzonder voor de twee delen van band III, de Epistolae, propaganda maakte. In de Praefatio op deze band vermeldde hij het aandeel van Johannes de la Faye en Jacobus Gronovius. Het is niet duidelijk hoe groot zijn eigen aandeel aan de voorbereiding is geweest, maar het is wel gebleken dat het materiaal hem buitengewoon heeft beziggehouden. De uitgave van de Epistolae ging vergezeld van een Abregé de la vie d'Erasme tiré de ses lettres van in totaal 367 pagina's, verdeeld over de twee banden van de Bibliothèque Choisie van het jaar 1705. We zouden kunnen zeggen dat wat Huizinga deed met het Opus Epistolarum van Allen, Clericus heeft gedaan met zijn eigen brieveneditie. Volgens Mansfield echter legt hij in de Vie d'Erasme andere accenten dan in de Praefationes. In de Vie d'Erasme sluit hij zich duidelijk meer aan bij de traditionele protestantse visie, volgens welke Erasmus in zijn hart aan de zijde van de hervormers stond, maar de moed en de kracht miste om zich bij hen aan te sluiten. Erasmus' uiteindelijke keuze voor de autoritas ecclesiae, omdat de ratio geen uitweg zou bieden (‘Rationum et argumentationum nullus est finis’, aldus zijn conclusie in een brief aan Pirckheimer, Allen Ep. 1893, II. 67-70), is voor een verlichte achttiende-eeuwer als Le Clerc onbegrijpelijk en onaanvaardbaarGa naar eind82.. Erasmus heeft hier in zoverre iets goed gemaakt, dat hij aan het einde van zijn leven het katholieke Freiburg is ontvlucht om zich op zijn sterfbed niet tot herroeping van zijn denkbeelden te hoeven laten forceren. Hij sterft te Basel in een kring van zijn werkelijke geestesverwanten, christenen in de geest van Zwingli en Oecolampadius: ce fut ainsi qu'il mourut à l'âge de 69 ans, entre les mains de ses meilleurs Amis, qui étoient alors dans les sentimens de Zwingli et Ecolampade. S'il étoit mort, en païs Catholique, il auroit bien eu de la peine à s'empêcher d'être fortement sollicité à faire quelque retractation, ou poir le moins quelque acte de Religion Monachale, qui auroit terni sa mémoire; & peutêtre ne l'auroit-il pû éviter, s'il eût voulu recevoir les Sacremens de l'Eglise, comme on parle, & être enterré en terre SainteGa naar eind83.. Voor Clericus was het afsterven van Erasmus in het protestantse Basel het harmonische sluitstuk, dat hem volledig met zijn idool kon verzoenen. Erasmus' katholieke sympathisanten zouden hiertegenover stellen dat het een ongelukkig toeval was geweest. In feite, zo betoogden zij, was Erasmus slechts op doorreis naar het katholieke Brabant, toen hij in de Zwitserse stad door zijn laatste ziekte werd overvallen. De felste katholieke tegenstanders van Erasmus daarentegen waren het in zoverre met Clericus eens dat zij steeds hadden verkondigd dat Erasmus wetens en willens naar Basel was gegaan om er, zoals ooit in een opvallend Latijn was opgemerkt, te sterven ‘sine lux, sine crux et sine Deus’. Wie nu mocht denken dat het gekrakeel rond de Rotterdammer na het absolute hoogtepunt in de Erasmusreceptie dat het eerste decennium van de 18de eeuw dank zij de Herculesarbeid van Clericus vormde, komt bedrogen uit. Een Apologie, ou justification d'Erasme van de Abbé Jacques Marsollier uit 1713, die Erasmus afschilderde als een trouw en vroom, maar vooral intelligent en redelijk christen, lokte onmiddellijk een agressieve ‘Réfutation de l'apologie d'Erasme’ uit in het | |||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||
Jezuïetenperiodiek Mémoires pour l'histoire des sciences et des beaux-arts, kortweg de Journal de Trévoux genoemd, van het volgende jaar. Hierin werd de onwettige geboorte van Erasmus weer eens onderstreept en werd hij afgeschilderd als een zwerver, deserteur van de goede zaak, geëxcommuniceerde monnik, gestorven in een ketterse stad temidden van ketters en zonder de laatste sacramentenGa naar eind84.. Zijn levenshouding werd volgens de auteur gekarakteriseerd door een verwerpelijke onverschilligheid jegens alles wat met godsdienst te maken hadGa naar eind85.. De echo van deze aanval weerklonk tot in de Republiek, waar in de Haagse Journal litteraire van 1715 een ‘Replique sur la Réfutation inserée aux Memoires de Trévoux’ verscheen. Volgens deze repliek was Erasmus naar Basel gegaan voor de uitgave van zijn werken. Uit deze werken spreekt geen indifferentisme, maar eerder een grote zorg voor een menswaardig, gematigd dogmatisme en voor een waarachtige vroomheid zonder superstitie. Weer een jaar later, in 1716, brengt de Mémoires litteraires de la Haye een ‘Réponse à la Réfutation de l'Apologie d'Erasme’, waarin de aanval van het monnikendom op Erasmus wordt verklaard als een poging tot de onwetendheid en de bijgelovigheid onder het kerkvolk te laten voortbestaan omdat het monnikendom daarmee zozeer gebaat zou zijnGa naar eind86.. Zo wordt het begrijpelijk dat de Rotterdamse Metalen Stavast vijf jaar later, misschien nog meer om het stof van zich af te spoelen dat de theologische en literaire veldslagen over hem deden neerdwarrelen dan ‘vermoeit van dag en nacht onder den blooten hemel te pronken’, ‘een' vreemden lust’ gevoelde, ‘om de Vest eens over te zwemmen, en een wandeling te doen langs den Oudendyk, begevende zich aan den Overhaal tusschen de Schiedamsche en Binnewegsche poort te water’ om tenslotte in een zijstraat van de Oudendijk vòòr het Kasteel van Hermes, alias het Kasteeltje de Leeuwenburg, alias het woonhuis van Jacob Campo WeyermanGa naar eind87., halt te houden en een opgewekt gesprek aan te gaan met de maskotte van dit huis. | |||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||
Publicaties, in de noten geciteerd met auteursnaam of verkorte titel, gevolgd door het jaartal:
| |||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||
|
|