Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 12
(1989)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rabelais-ontleningen bij Simon van Leeuwen S.J.ZGa naar eind*
|
GB | episode | bron |
---|---|---|
pp.21-22 | dialoog Panurge-Dindenault | Quart Livre, ch.6-7 |
pp.26-27 | genealogie van Pantagruel | Pantagruel, ch.1 |
pp.27-29 | wonderbaarlijke geboorte van Pantagruel | Pantagruel, ch.2 |
pp.29-30 | ‘menus propos’ van Broeder Jan | Gargantua, ch.39-40 |
GB | episode | bron |
---|---|---|
pp.34-36 | apostrof tot lezer, bijbelverhaal Koningen 6:1-7; 1e deel verhaal Couillatris | Quart Livre, Proloog |
pp.37-38 | 2e deel verhaal Couillatris | Quart Livre, Proloog |
pp.57-58 | apostrof tot lezer | Cinquième Livre, Proloog |
De meeste en uitgebreidste Rabelais-ontleningen vinden we echter niet in het polemische werk van Van Leeuwen, maar in zijn roman De verliefde reyziger door Vrankryk en Italien (Amsterdam, 1730)(afk. VR). Hiervan heb ik de tweede druk (Amsterdam, 1759) geraadpleegdGa naar eind5.. In het losse narratieve kader van deze libertijnse roman zijn de volgende episodes uit Rabelais verwerkt:
VR | episode | bron |
---|---|---|
pp.39-41 | Janotus de Bragmodo en de klokken van de Notre-Dame | Gargantua, ch.19 |
pp.59-63 | de storm op zee | Quart Livre, ch.18-24 |
pp.77-84 | het land van Satijn; Ouy-Dire | Cinquième Livre, ch.29-30 |
pp.84-87 | de fabel van de ezel en het paard | Cinquième Livre, ch.7 |
pp.87-91 | het eiland Ennasin | Quart Livre, ch.9 |
pp.110-126 | discussie over het huwelijk; het Virgiliaanse lot; droomuitlegging | Tiers Livre, ch.9-13 |
pp.127-128 | 30 titels uit de schertscatalogus van de Bibliotheek van Saint-VictorGa naar eind6. | Pantagruel, ch.7 |
pp.168-173 | Panurge gevangen door de Turken | Pantagruel, ch.14 |
pp.184 | Broeder Jan hangend aan een boom | Gargantua, ch.42 |
Bovendien geven de pagina's 65-75 van de Verliefde reyziger een (gedeeltelijke) vertaling van Rabelais' Pantagruéline Prognostication. Van deze beroemde spotprognosticatie is dit dus de derde overgeleverde Nederlandstalige vertaling, na de Lieripe (1561)Ga naar eind7. en de Pantagruelische Prognosticatie van J.C. Wieringa (1682), waarop we nog zullen terugkomen.
In het overige werk van Van Leeuwen is, voor zover ik heb kunnen nagaan, vrijwel niets aan Rabelais ontleend. Van de vier werken die ik, naast de bovengenoemde, heb doorgelezen op Rabelais-ontleningen is slechts Den Hollandschen Droomer in het Ryk van Pluto (1729)Ga naar eind8. Rabelaisiaans van toon te noemen; precieze ontleningen aan de Franse satiricus heb ik in dit werk echter niet kunnen ontdekkenGa naar eind9.. In tegenstelling tot wat men zou verwachten put het anti-feministische werkje Ernstige en Boertige Redenvoering [...] (1733)Ga naar eind10. geen enkel argument uit het Tiers Livre van Rabelais, dat geschreven is in een anti-hoofse traditie die teruggaat op de Middeleeuwen. De Critique en Politique Brieven (1729)Ga naar eind11. en De eerbare en Deugtlievende Vrouw [...] (1734)Ga naar eind12. bevatten eveneens geen enkele Rabelaisontlening.
Enkele opmerkingen betreffende de werkwijze van Van Leeuwen. De Rabelaisontleningen blijken meestal letterlijke vertalingen te zijn. Deze vertalingen zijn echter vaak enigszins aangepast met het oog op de verwerking in Van Leeuwens tekst. Dergelijke aanpassingen zijn narratief of argumentatief van karakter, maar
soms ook satirisch (illustratief hiervoor is dat in de Broederlijke Vermaning de geboorte van Gargantua vervangen wordt door de geboorte van Momus, de patroon der satirici). Andere aanpassingen zijn te verklaren vanuit de 18e-eeuwse libertijnse geest die kenmerkend is voor de geschriften van Van Leeuwen. Opvallend in dit verband is de vertaling van ‘pages’ door ‘dienstmeisjes’ (BV, p.29) en ‘vous, Vérollez trésprecieux’ (Cinquième Livre, Prol. p.706) door ‘gy Lieden die eens gaarn by een mooi Meisje zit te praten’ (GB, p. 57). Het eufemistische ‘comment a nom’ (door Rabelais gebruikt om het vrouwelijk geslachtsdeel aan te geven) wordt bij Van Leeuwen: ‘het centrum waer op menige in haar tyd stomp op waren gestooke’ (BV, p.12). De monniken worden bij Van Leeuwen wellustiger voorgesteld dan bij Rabelais: zij komen, aldus Van Leeuwen, ‘alleenig in een huis om de beurzen te legen, de Vrouw, de Dogter of de Meid te geryven’ (GB, p.50). En Van Leeuwen laat Broeder Jan zeggen dat hij ‘uit medelijden en zonder intrest [...] de Meisjes de Vloon in haar hembt [wil] helpen zoeken’ (GB, p.50), een opmerking die eerder thuishoort in de mond van Panurge, of misschien meer nog in die van Arnolphe in Molière's L'Ecole des Femmes (I,3).
Voorts zijn er vele toevoegingen waarin Sulsis flink uithaalt naar Weyerman. Zo onderbreekt Sulsis zijn weergave van de episode van Dindenault met een lange, heftige uitval: ‘Al waart gy ook zei den Boer den Vrolyken Tugt-Heer, dat lompe beest, die zyn neus in alle mans drek steekt, daar vraag ik niet naar, maar dat ik wist dat gy die was, zou ik u niet by myn Lam vergeleken hebben, maar by een swyn dat ik heb, het welk hoe meer men het afborstelt, hoe meer het zig zelve in den drek wentelt, want daar vind het geen been, nog minder zond in, want overal st...tje myn speelt’, en zo gaat Sulsis, bij monde van de boer, nog een halve bladzijde lang door (GB, pp.21-22). Ook wordt, zoals blijkt uit het eerste schema, het lang uitgesponnen verhaal over Couillatris om deze reden onderbroken. We hebben hier met de imprecatio te maken, een literair-rhetorisch procédé dat ook door Rabelais zelf wordt toegepast: talrijk zijn inderdaad de passages waarin de Rabelaisiaanse verteller zijn verhaal of betoog interrumpeert om zijn tegenstanders te beschimpenGa naar eind13..
Wat men ook van Van Leeuwen moge vinden, in zijn voordeel spreekt dat hij, in tegenstelling tot enkelen van zijn tijdgenoten, bij zijn vertalingen de Franse tekst als uitgangspunt genomen heeft, en dus niet de veelgeprezen vertaling van WieringaGa naar eind14.. Nauwkeuriger lezing doet echter vermoeden dat Van Leeuwen de vertaling van Wieringa wel zo nu en dan geraadpleegd heeft, zoals bijvoorbeeld bij de vertaling van de volgende zin: ‘[...] exceptez les gammares et escrivices que l'on cardinalize à la cuyte’ (Gargantua, 39, p.159). Wieringa vertaalt: ‘[...] uitgenomen krabben en kreeften, die men in 't kooken Cardinalizeert [...]’ (t.I,p.153). Voor de lexicale problemen van het Frans vindt Van Leeuwen dezelfde oplossing als Wieringa: ‘[...] uitgenomen de Krabben en Kreeften die men Cardanalizeert [sic] in het koken’ (GB, p.29). Een ander voorbeeld: als Van Leeuwen het keukenlatijn van de door wijn benevelde Janotus de Bragmodo (cf. Gargantua, ch.9) probeert te vertalen, verzucht hij: ‘de aerdigheid van zodanig latyn kan niet verduyst worden, want van quade wyn kan men geen goet latyn maeken’ (VR, p.40). Hij neemt hier op ludieke wijze een aantekening over van Wieringa die in de kantlijn van zijn vertaling over dezelfde passage opmerkt: ‘Uit goede wijn quaad latijn’ (p.63). Men vergelijke ook de volgende passages:
Rabelais: ‘A ces motz, tous les vénérables Dieux et Déesses s'éclatèrent de rire [...] Vulcan, avecques sa jambe torte, en feist pour l'amour de s'amie trois ou quatre beaulx petitz saulx en plate forme. “Czà, çà!” (dist Juppiter à Mercure) [...]’ (Quart Livre, Prol, p.577).
Wieringa: ‘Op dese woorden wierden alle de verwaarde Goden en Godinnen [...] hartelyk lagchende [...]. Vulcaan met zyn krepel beentje dee ter liefde van zijn vriendinne, drie of vier kleyne geyte sprongtjes langs de vloer. Za, za, zeyde Jupiter tot Mercurius [...]’ (t.II, Voor-reeden van den Schryver, z. pag.).
Van Leeuwen: ‘op die woorden begonnen al de Goden en Godinnen hartig te laggen. Vulcaan met zyn kromme been, deed ter liefde van zyn Beminde een sprong of drie in het rond; za, za zei Jupiter tegen Mercuur [...]’ (GB, p. 37).
Dit laatste voorbeeld toont aan dat Van Leeuwen, zo hij al van Wieringa's vertaling gebruik maakt, een originele vertaling wenst te leveren. Dat dit soms gepaard gaat met fouten is, gezien de hoge moeilijkheidsgraad van de tekst van Rabelais, niet verwonderlijk. Zo wordt de zin ‘Juppiter [...] feist une morgue tant espouvantable que tout le grand Olympe trembla’ (Quart Livre, Prol., p.578) door Van Leeuwen foutief vertaald met: ‘Jupiter [...] gaf een zo vreezelyke nies [sic], dat den gantschen Berg Olympia [sic] daar van dreunde’ (GB, p.37)Ga naar eind15.. Vele fouten zijn echter niet zozeer te wijten aan gebrek aan woordkennis als wel aan onzorgvuldigheid (van Van Leeuwen of van de drukker). Zo vinden we alleen al op bladzijde 27 van de Gebrilde Brilleman de volgende slordige vertalingen:
Rabelais: | Van Leeuwen: |
---|---|
‘fille du roy des Amaurotes’ | ‘dogter van de Koning Amantares’ |
‘quarante et quatre ans’ | ‘twee en veertig jaren’ |
‘XXXVI moys’ | ‘drie-en-dertig maanden’ |
Het is overigens opvallend hoe vaak getallen door Van Leeuwen foutief vertaald worden. Men krijgt zelfs de indruk dat hij dit met opzet doet.
Hoe dit ook zij, er zijn ten opzichte van de Rabelaisiaanse tekst enkele curieuze afwijkingen aanwijsbaar die niet lijken voort te komen uit slordigheid, onbegrip of opzet, onder andere in de weergave van niet-Franse woorden en uitdrukkingen. Een van deze transcripties kan zelfs antwoord geven op de vraag welke editie Van Leeuwen naar alle waarschijnlijkheid gebruikt heeft. Van Leeuwens transcriptie van het Griekse ‘avios vios, vios aviothos’ (GB, p.34), komt vreemd genoeg in deze vorm niet voor bij de meest voor de hand liggende Rabelais-edities, namelijk de beroemde Le Duchat-editie uit 1711, of de zgn. ‘Hollandse’ edities, uitgegeven door Elsevier in 1663 en door de pseudo-Elsevier in 1675 (deze laatste editie is door Wieringa voor zijn vertaling gebruikt)Ga naar eind16.. Met behulp van de onlangs verschenen New Rabelais Bibliography (afk. NRB)Ga naar eind17. kunnen we opmaken dat Van Leeuwen Rabelais' Oeuvres waarschijnlijk gelezen heeft in de uitgave van ‘Loys qui ne meurt point’, Troyes, 1613 (= NRB 92; cf. NRB, p.58)Ga naar eind18.. Behalve in de weergave van het Grieks komt Van Leeuwens vertaling op drie andere punten met deze editie over-
een: a. het Duitse aberkeids wordt in de 1613-editie weergegeven met abet keids en bij Van Leeuwen met Abetkeids (GB, p.35); b. het vloekwoord ‘Bren’ (Gargantua, 39, p.158) wordt in de 1613-editie verhaspeld tot ‘Bien’ (t.I,p.127), hetgeen Van Leeuwen vertaalt met ‘Wel’ (GB, p. 29); c. in tegenstelling tot de meeste andere edities, vermeldt de 1613-editie de zin ‘Du nombre d'Or’, etc. niet in de titel van de Pantagruéline Prognostication maar onmiddellijk vóór de titel van het eerste hoofdstuk ‘Du gouvernement et seigneur de ceste année. chapitre premier’. Deze volgorde wordt door Van Leeuwen overgenomen: ‘Het gulden getal, en vind ik dit Jaar niet, wat voor een uitrekening dat ik daar over gedaan heb. Wat de Bestieringe van de Koningryken dit Jaar belangt [...]’ (VR, p.65)Ga naar eind19..
Besluiten wij dit artikel met het noemen van enkele passages uit het werk van Van Leeuwen die niet direct aan Rabelais ontleend maar wel door hem geïnspireerd (kunnen) zijnGa naar eind20.. De facetieuze anecdote van de oude man met de twee mooie dochters (BV, p.12-13) lijkt mij een contaminatie van twee passages bij Rabelais: Pantagruel, ch.15 (de vader met de twee dochters) en Tiers Livre, ch.28 (de ring van Hans Carvel). De slotbladzijden van de Gebrilde Brilleman, met name pp.99-100, zijn misschien in de verte geïnspireerd op Pantagruel, ch.9, waarin beschreven wordt hoe de hongerige Panurge zich in vele talen richt tot Pantagruel en de zijnen; cf. ‘Ach Heer! ik versta geen Latyn, dan als ik honger heb [...]’, etc.(GB, p.100).
De titel Gebrilde Brilleman kan eveneens geïnspireerd zijn door Rabelais, die zowel zijn verteller Alcofrybas als Panurge, een van zijn hoofdpersonages, van een bril voorziet. De bril is bij Rabelais en zijn tijdgenoten (o.a. Sebastian Brant en Erasmus) onder meer het symbool van een vorm van dwaasheid, namelijk de boekendwaasheid, en behoort tot de attributen van de nar. In dit opzicht is het interessant dat Van Leeuwen juist de brillen-passage uit de Proloog van het Vierde Boek vertaalt: ‘Maar waar zijt gy? Ik kan u door myn Bril niet klaar genoeg zien, [...]’ (GB, p.34). Hiermee wordt Van Leeuwens tekst in een karnavaleske kontekst geplaatst, waarin de ik-figuur zich opstelt als een nar die, zoals Erasmus' Zotheid dit doet, de anderen onder het mom van dwaasheid flink de waarheid zegt. De bril wordt aldus het symbool van satire en ontmaskering van schijn en bedrog. Zo lezen we in de Critique en Politique Brieven, pp. 12-13: ‘Pasquin op de te rugkomst van de Paus, liep [...] vragende of men geen brillen kopen wilde. Marforio hem bij geval tegen komende vroeg de redenen daar van: ‘[sommigen zullen de onfeilbaarheid van de Paus] door brillen op de neus wel anders zien’. In deze kontekst is het niet verwonderlijk dat in de Gebrilde Brilleman Van Leeuwen de bril maakt tot embleem van zijn polemiek tegen Weyerman.
Dit brengt ons weer terug op Weyermans beschuldiging aan het adres van Van Leeuwen, namelijk diens plagiaat van, of, om Weyermans woorden te gebruiken, ‘diefstal gepleegt op Rabelais’ (VT, p.178). Zonder te willen (en te kunnen) ingaan op netelige kwesties als plagiaat en originaliteit ten tijde van Weyerman, kunnen wij stellen dat de term ‘diefstal’ nogal sterk is, en ongetwijfeld ingegeven door de polemiek tussen beide heren. Weliswaar noemt Van Leeuwen zijn bron Rabelais nergens bij name (in die zin lijkt het verwijt van diefstal terecht), toch kunnen we, zoals we hebben gezien, Van Leeuwen een zekere originaliteit in het hanteren van Rabelais' tekst niet ontzeggen, hetgeen zonder meer voor hem pleit.
- eind*
- Ik dank Karel Bostoen en Susanne Lammers voor hun opmerkingen op eerdere versies van dit artikel.
- eind1.
- Jakob Campo Weyerman, Den Vrolyke Tuchtheer [...]. Gedrukt tot Amsterdam voor den autheur, 1730. Ex. KBH 234 K 27 2/.
- eind2.
- Ex. KBH 234 K 27 3/. De laatste bladzijde (p.16) van het eerste nummer vermeldt: ‘Gedrukt voor den Auteur, en [...] uytgegeven by Pieter Aldeweereld, Boekverkoper, in de Wolvestraat op de hoek van de Keyzers-Gragt: Waer mede men alle Weeken op Dingsdag zal continueeren 'er een uyt te geeven’. Over Simon van Leeuwen Simonsz. Jansz. (de kleinzoon van de gelijknamige Leidse rechtsgeleerde) en zijn polemiek tegen Weyerman zie Jos Leenes, ‘Simon van Leeuwens vergeefse strijd tegen De Vrolyke Tuchtheer’. In: Med. JCW 8 (1985), pp.26-31, en Susanne Lammers, ‘De aardigheden van Rabelais in de leugenboeken van Anna Folie’. In: Med. JCW 12 (1989), pp.8-18.
- eind3.
- Ik citeer Rabelais, tenzij anders vermeld, naar de Oeuvres complètes. ed. Guy Demerson. Parijs, 1973.
- eind4.
- Ex. KBH 234 K 27 4/. De laatste bladzijde (p.8) van het eerste nummer vermeldt: ‘t’ Amsterdam, By de Wed. Jacobus van Egmont, Papier en Boekverkoopster, op de Reguliers Breestraat, in de Nieuwe Drukkery’.
- eind5.
- Anoniem verschenen onder de titel De Bedreevene Galant of de Vermakelyke Levensloop van een Hollands Edelman. Behelsende de Aanmerkelykste Voorvallen van zyn eerste Jeugd en zeldzaame Ontmoetingen, in zyne omtogt door Vrankryk en Italien, met de Schoone Sexe. [...] Doormengd met veele Snakerige en Koddige Gevallen en een zeer aardige Prognosticatie van een Pater over het Huwelyk. [...]. t'Amsterdam, by Harmanus de Wit, Op de hoek van de Molsteeg, 1759. Ex. KBH 3029 F 11.
- eind6.
- Deze lijst van boeken afkomstig uit de bibliotheek van het klooster van Frere Andoulje hoort thuis in het corpus van catalogi van imaginaire collecties waarover P.C.A. Vriesema heeft gepubliceerd: ‘Imaginaire bibliotheken in Nederland. Ontstaan en verspreiding van de satirische catalogus’. In: Opstellen over de Koninklijke Bibliotheek en andere studies. Bundel samengesteld door medewerkers van C. Reedijk ter gelegenheid van zijn aftreden als bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. Hilversum, 1986, pp.328-337.
- eind7.
- Uitgegeven in Het zal koud zijn in 't water als 't vriest. Zestiende-eeuwse parodieën op gedrukte jaarvoorspellingen. ed. Hinke van Kampen, Herman Pleij [e.a.]. Den Haag, 1980, pp.162-187.
- eind8.
- Den Hollandschen Droomer in het Ryk van Pluto. Te Leyden by Johannes van Abkoude, Boekverkooper in de Kloksteeg, 1729. Ex. UBL 1201 E 16.
- eind9.
- Cf. S. Lammers, art. cit., p.8. Het zou interessant zijn Den Hollandschen Droomer te bestuderen in de traditie van de zgn. ‘Dodengesprekken’, een genre dat teruggaat op Lucianus, en vanaf de 16e eeuw veelvuldig beoefend wordt, onder meer door Weyerman in zijn Maandelyksche 't Zamenspraaken tusschen de Dooden en de Leevenden. Amsterdam, 1726. Zie hierover André Hanou, ‘Weyermans Maandelyksche 't Zamenspraaken’. In: Het verlokkend ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman. Bezorgd door P. Altena, W. Hendrikx e.a.. Amsterdam, 1985, pp. 160-194. Het tweede deel van Den hollandschen droomer bevat bovendien ontleningen aan de Gouden Ezel van Apuleius.
- eind10.
- Ernstige en boertige redenvoering, tot bewys dat de vrouwen verre van edelder dan de mannen zyn [...]. T'Amsterdam, voor den autheur, 1733. Ex. KBH 455 J 37.
- eind11.
- Critique en Politique Brieven, verhandelende den tegenwoordigen staat van gantsch Europa. Amsterdam, 1729. Ex. UBA 591 A 2.
- eind12.
- De eerbare en deugtlievende vrouw, met derzelver uitmuntende hoedanigheeden [...]. By Pieter Aldewereldt, Boekverkoper, op de hoek van de Keyzers-gragt en de Wolvestraat, 1734. Ex KBH 917 G 24.
- eind13.
- Voor de serieuze vorm van de imprecatie, zie Pierre Fontanier, Les Figures du Discours. Introduction par Gérard Genette. Parijs, 1977 (oorspr. 1821-1830), pp.435-438. Voor het ironisch gebruik van deze rhetorische figuur bij Rabelais, zie Mikhaïl Bakhtine, L'oeuvre de François Rabelais et la culture populaire au Moyen Age et sous la Renaissance. Traduit du russe par Andrée Robel. Parijs, 1970, pp.167 e.v.
- eind14.
- Alle de geestige Werken van François Rabelais [...]. Met groote vlijt uyt het Fransch vertaelt door Claudio Gallitalo [= N.J. Wieringa], t'Amsterdam, By Jan ten Hoorn, Boekverkooper over 't oude Heere Logement, 1682 (ex. UBL 1174 G 6). Tot degenen die de vertaling van Wieringa gebruikt hebben behoren de anonieme schrijvers van de Lyste van Rariteyten (cf. S. Lammers, art. cit.) en Willem van Swaanenburg in zijn tijdschrift De Herboore Oudheit, of Europa in 't nieuw (cf. Hans Verstraate, Rabelais - Van Swaanenburg (ongepubliceerde nota voor de doctoraal werkgroep ‘Rabelais in de Nederlanden’ (RUL: 1988)).
- eind15.
- Vgl. de betere versie van Wieringa: ‘Jupiter [...] heeft [...] zoo schrikkelyken gelaat en gebaar gemaakt, dat'er den geheele grooten Hemel af dreunde en beefde’ (t.II, Voorreeden van den Schryver, z. pg.).
- eind16.
- C.L. Thijssen-Schoute, Nicolaas Jarichides Wieringa, een zeventiende-eeuws vertaler van Boccalini, Rabelais, Barclai, Letie.a. [...]. Assen, 1939, p.287.
- eind17.
- S. Rawles en M.A. Screech, A New Rabelais Bibliography. Editions of Rabelais before 1626 [...]. Genève, 1987 (= Etùdes Rabelaisiennes 20).
- eind18.
- Van de 1613-editie heb ik het ex. van de Niedersächsische Staats- und Universitätsbibliothek te Göttingen geconsulteerd (cf. NRB, p.487). Ook NRB 89 en NRB 90, beide gedrukt, zoals de titelpagina's aangeven, in Lyon door Jean Martin in 1558 [i.e. post 1600], kunnen, gezien hun transcripties van het Grieks, door Van Leeuwen gebruikt zijn. Deze edities heb ik niet kunnen inzien. Bestudering hiervan m.b.t. significante afwijkingen bij Van Leeuwen zal uitsluitsel moeten geven.
- eind19.
- Ook Wieringa heeft deze lezing, hetgeen ons op het spoor zet van de tweede editie van Rabelais' Oeuvres die hij aldus Thijssen-Schoute (o.c., p.287 e.v.) zou hebben gebruikt.
- eind20.
- In het artikel van Jos Leenes (p. 27) wordt als Rabelais-ontlening het personage Marforio genoemd. Deze komt alleen voor als auteur van een van de titels in de catalogus van de bibliotheek van Saint-Victor (Pantagruel ch.7): Marforii bacalari cubantis Rome, De pelendis mascarendisque Cardinalium mulis. Ik denk dat de bron van Van Leeuwen hier niet het werk van Rabelais is. In de Critique en Politique Brieven vormt Marforio met Pasquin een komisch duo, bekend uit de Italiaanse Renaissance-literatuur, dat geregeld in dit werk optreedt (bijv. p. 12-13; 329-330).