Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 12
(1989)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdJohannes Onderzoeker en Bernardus Weetgraag.
| |
[pagina 78]
| |
schijnen. Deze uitgave is nooit tot stand gekomen, maar Heinemeyers aantekeningen kwamen in het bezit van Hendrik Willem Tydeman die ze in 1862 aan de Maatschappij schonk. Sinds kort is er een catalogus van die nalatenschap beschikbaar.Ga naar eind1. Heinemeyers aantekeningen over Jacob Campo Weyerman bevinden zich in doos WE-Z, 2, onder de nummers 26, 35, 60, 131, 188, 203 en 559. De oogst was op het eerste zicht niet bijzonder. Het ging om zeven papierstrookjes met verwijzingen naar secundaire literatuur. De ontcijfering van het beruchte Duitse Gotische pootje vormde het enige struikelblok.Ga naar eind2. Nr.26 bevat de volgende aantekening: ‘Leben Joh. Campo Weyermann der ins Gefängnisse zu Haag gestorben. 8. *[Fcht uLpz*?] Wedel 1764, [*677...*]’. Er zijn hier duidelijk nog transcriptieproblemen, maar misschien worden die in de toekomst door iemand anders opgelost. Nr.35 bleek een verwijzing naar de recensie van het in 1769 verschenen, vierde deel van de Konst-Schilders te bevatten. Het gaat hier om een recensie in de Nieuwe Vaderlandsche Letter-Oefeningen 4 (1770), 1ste Stuk, pp.323-326. Deze recensie is de lezers van ons tijdschrift bekend uit de signalering van Barbara Sierman in Med. JCW 1979, pp.142-143. Nr.60 van Heinemeyer verwijst naar een recensie van Het Oog in 't Zeil in de Algemeene Vaderlandsche Letter-Oefeningen 1780, 1ste Stuk, p.176. Een signalering van deze recensie van de hand van Gerardine Maréchal is te vinden in Med. JCW 1980, p.318. Nr.131 verwijst naar een titel die ik ontcijfer als ‘Kots bijv. D.III S.343-347’, maar thuisbrengen kon ik die verwijzing niet. In nr.188 vraagt Heinemeyer zich af: ‘Weyerman, J.C. in die ältere Epoche?’. Nr.203 verwijst naar de recensie van het Aanhangsel behoorende tot de zeldzaame levensgevallen van J.C. Wyerman [enz.] in de Vaderlandsche Letter-Oefeningen 3 (1763), 1ste Stuk, p.418 die werd gesignaleerd in de Med. JCW 6 (1983), pp.31-32 door Jan van Heugten. Van Heugten signaleert niet alleen, maar publiceert als enige in extenso zowel de titel als de recensie. Is de oogst uit de doos van Heinemeyer tot nu toe gering, dan levert het laatste strookje, Nr.559, iets interessants op. Hier verwijst hij naar de Vaderlandsche Letter-Oefeningen 1 (1771), 1ste Stuk, p.151-152. Wie het tijdschrift vervolgens opslaat, treft het volgende aan: Openhartige Catagismus of Belydenis der Vry Metselaaren, voorgesteld in Vraagen en Antwoorden. Waar in aangetoond werden de Manieren, dienende ter aanneeming van een Vry Metzelaar en om de Leezer een volkome ontleeding van die Sositeyten te geeven, hebbe ik dit voorgesteld by Vraagen en Antwoorden, bij de welke een Metzelaar aanstonds kenbaar zyn moet. Gevonden onder de Schriften van den Wel Bekende Campo Wyerman. Afgevalle medelit der Vry Metzelaaren. Gedrukt voor de Loge. in 't geheel 27 bladzijden in Octavo. | |
[pagina 79]
| |
Na de opgave van deze twee titels, luidt de enigszins merkwaardige recensie in de V.L.O. als volgt: TWee Stukjes, die geen byzondere aanmerking verdienen, als te gering om 'er op staen te blyven; van waer we zelfs de titels niet gemeld zouden hebben, was 't niet dat ons Projet, het opgeven van alle Nederduitsche uitkomende Schriften, zulks van ons eischte. Het eerste van deze twee pamfletten over vrijmetselarij zal de lezer van ons tijdschrift bekend voorkomen. Geerars in zijn artikel in het Tijdschrift voor de studie van de Verlichting 3 (1975) nr.1, dat in 1980 in de Med. JCW werd herdrukt, signaleert een exemplaar ervan in de bibliotheek van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden te 's-Gravenhage.Ga naar eind3. Hoewel in de titel van het pamflet Weyerman niet als de auteur ervan werd aangemerkt (er staat slechts uitdrukkelijk vermeld dat het na zijn dood tussen zijn papieren werd gevonden) twijfelt Geerars aan Weyermans auteurschap op grond van een opdracht in een ander ongedateerd werkje uit die tijd. Het betreft hier het Begin, opkomst en voortgang van het genoodschap der Vrye-Metzelaars [...] door J.L.J.W.D. waarin de Catagismus aan G. Smith, Meester in een Opebare Loge te Amsterdam, werd toegeschreven. Bovendien bleek daaruit dat Smith uit bescheidenheid zijn Catagismus op naam van Weyerman zou hebben geplaatst ‘waardoor de onkundige nog meer in verwarringe zyn gebracht worden’.Ga naar eind4. Geerars maakt melding van zijn briefwisseling met B. Croiset van Uchelen, die ernstig twijfelt aan deze voorstelling van de gang van zaken in het Begin, opkomst enz., en hij citeert uit diens brief: ‘Men vraagt zich dan echter af, zou een vrijmetselaar [G. Smith] als pseudoniem kiezen de naam van een overleden en “besproken” man, niet lid [J.C. Weyerman]?’. Het tweede pamflet dat ik via de doos van Heinemeyer op het spoor ben gekomen bevestigt min of meer de twijfel van Croiset van Uchelen of het eerste pamflet wel aan Smith moet worden toegeschreven. Uit de titel van het tweede pamflet (helaas heb ik er geen exemplaar van weten te traceren) blijkt namelijk dat de auteur zich met klem verzette tegen de toeschrijving van de Openhartige Catagismus aan Weyerman. De auteur deed nog meer: blijkens zijn ondertitel geeft hij aan dat het later aan G. Smith toegeschreven werkje (het eerste pamflet) in feite was gebaseerd op Thomas Wolson: De Metzelaar Ontmomd, of het rechte Geheim der Vrye Metzelaaren. Een exemplaar van de zesde druk van dit octavootje bevindt zich in de Leidse Universiteitsbibliotheek onder signatuur: Bolland 17 D 49.Ga naar eind5. Hier volgt een transcriptie van de titelpagina: DE METSELAAR ONTMOMD, OF HET RECHTE GEHEIM DER VRIJ-METSELAAREN ONTDEKT: In allen deele oprechtelijk, en zonder achterhouding, beschreeven door THOMAS WOLSON, EEN' GEWEEZEN' VRIJ-METSELAAR. | |
[pagina 80]
| |
De verkorte titel op het omslag vermeldt (in tegenstelling tot de titelpagina) het jaartal 1806 en de prijs, namelijk ‘15 Stuivers’. Het boekje telt 96 bldz. Op fol.*2r en v vindt men de ‘Opdragt aan alle de achtbaarheden van loges, broeders, meesters, knechts, leerlingen, en andere suppoosten van de Metselaarij’. Wolson valt onmiddellijk met de deur in huis: ‘Ik ben een Overlooper’ luiden zijn eerste woorden en hij erkent de geheimhouding die hij ooit in de Loge gezworen had (‘een ijsselijken eed’) met deze publikatie te verbreken ‘om Ulieden het geen ik van Ulieden ontvangen hebbe weder te geeven’. De ‘Voorrede van den schrijver’ vindt men op fol.A3r-v, maar ze bevat voor ons doel hier geen interessante gegevens. Anders is het met het ‘Bericht van den overzetter’ op fol.A4r-v. De vertaler weet te melden dat Wolson door de Orde vervolgd is en dat deze daarom ‘uit Vrankrijk naar Brussel gevlugt is, en dat hij, zich in die Stad niet veilig genoeg bevindende, van daar naar den Haag geweeken is’. Maar ook in Den Haag voelde Wolson zich niet veilig voor de wraak van zijn vroegere medebroeders en daarom week hij - nog steeds volgens de helaas onbekende vertaler - opnieuw uit. Misschien naar Berlijn, aangezien daar in 1757 een uitgave van zijn boekje verscheen, maar dat komt nog ter sprake. De vertaler beschrijft Wolson als ‘een man, die in eene der geregeldste Loges van Engeland in de Orde aangenomen, en tot haare drie trappen, van Leerling, Knecht en Baas, verheven is geweest, veertien jaaren daarin is gebleeven, de Loges in verscheidene Landen bijgewoond en eindelijk de Orde uit walging verlaten heeft’. Het boekje bevat drie uitvouwbare bladijden met maçonnieke symbolen, resp. tegenover de bldz.36, 64 en 94. Stijl en betoogtrant zijn satirisch en de auteur toont zich vooral verontwaardigd over de inhaligheid en de slempzucht der masons. Hierbij wil ik de lezer een indruk geven van zijn geestige manier van schrijven die enigszins aan die van JCW doet denken. De Zoon van den Pretendent had eene landing in Schotland gedaan; en 'er zelf eenige voordeelen behaald, wanneer de Heer Cowens, mijn Vriend, mij kwam aankondigen dat ons Regiment bevel gekreegen had om tegen den Vijand op te trekken. Gij zult, zeide hij tegen mij, Londen verlaaten, maar wilt gij u niet laaten deprophaniseeren voor uw vertrek? Dit vreemde woord deed mij begrijpen dat hij mij in de groote Orde wilde doen treeden, en dewijl ik wist dat onze hedendaagsche Salomons de deur van hunnen Tempel niet openen, dan met een' gouden sleutel, vroeg ik hem hoe veele guinies ik voor mijne intrede moest betaalen. Wat zegt gij, Prophaan! mijn Vriend, riep hij: mij dunkt dat ik Simon den Tovenaar zie, die de gaaven der Apostelen wil kopen. Wij zijn van alle baatzucht vrij, het zal u twaalf ponden sterling kosten. Dat is maar eene beuzeling.Ga naar eind6. In het volgende fragment, waarin Wolson een beschrijvng geeft van een z.g. ‘Tafel-Loge’, komt een Catechismus ter sprake die wellicht geïdentificeerd moet worden met dé Catagismus, namelijk het aan Weyerman toegeschreven pamflet. | |
[pagina 81]
| |
Kennelijk wilde Wolson na de verschijning van zijn Metselaar Ontmomd een dergelijke Catchismus in druk laten verschijnen. De maaltijd was voortreffelijk: daar ontbrak niets aan, dan alleen de maatigheid. Men had dezelfde vrijheid als de Oningewijden hebben, om te spreeken en te eeten. Een ligt tikjen van punch en wijn begon het gesprek te vervrolijken, wanneer zijn Hoog Achtbaare schielijk eens sloeg, en zeide: Broeder, eerste Oppasser! in de Orde. Deze en zijn medehulp zeiden elk aan hunnen kant: Broeders, in de Orde! De Slag, dien zijn Hoog-Achtbaarheid gedaan had, had alles weder in alle stilte gebragt, en deeze vermaaning, de aandagt gaande gemaakt hebbende, vroeg zijn Hoog Achtbaare aan den Broeder Oppasser, of hij een Metselaar was? of de Loge gedekt was? van waar hij kwam? wat hij medebragt? hoe laat het was? en eindelijk opende hij de Loge. | |
[pagina 82]
| |
Men loste het geschut voor het gansche Koninglijke Huis, voor de Hoog-Achtbaarheden van alle Loge's, voor die van de onze, voor de Broeders Visitateurs, voor mij zelven als een' nieuwelings ingewijden Broeder, en eindelijk voor de Vrouwen en Meesteressen van alle Vrij-Metselaaren. Deeze algemeene Salvo's benadeelden de schoten niet die de Broeders voor hun eigen genoegen in het bijzonder deeden; want de wijn zoet aan, en veele menschen vergenoegen zich niet, half dronken te zijn, zij moeten een volkomen roes hebben. De achterflap van het boekje bevat ook nog een uitgebreide mededeling van de onbekende uitgever die mij om allerlei redenen interessant genoeg lijkt om hier te publiceren. Berigt van den Uitgever, bij de uitgave van dezen druk. Het boekje van Wolson lijkt dus een grote verspreiding te hebben gekend, maar het is nu eerder zeldzaam. Ik neem aan dat het oorspronkelijk in het Engels is verschenen, maar zeker is dit niet. De oudste, mij bekende uitgave, te Londen in-12 in 1751 gedrukt, wordt vermeld in de British Museum General Catalogue, maar deze uitgave is gesteld in het Frans en van de naam van de auteur worden slechts de initialen ‘T.,W.’ meegedeeld.Ga naar eind8. Dat wijst erop dat in de Franstalige versie de volledige auteursnaam ‘Wolson’ ontbreekt. Dit vermoeden wordt bevestigd in de Catalogue général van de Bibliothèque Nationale te Parijs. Deze bibliotheek beschikt over een latere Franse uitgave, gedrukt te Berlijn in 1757. Misschien geeft deze plaats van uitgave tevens een aanwijzing over de verblijfplaats van Wolson na zijn vertrek uit Den Haag. In deze tweede Franstalige uitgave die ik ken, ontbreekt eveneens de volledige auteursnaam. Slechts in de Nederlandstalige versie vindt men Wolsons initialen opgelost.Ga naar eind9. | |
[pagina 83]
| |
Tot besluit vat ik mijn bevindingen omtrent de Catagismus en Johannes Onderzoeker en Bernardus Weetgraag nog eens samen. Aangezien de Catagismus onder Weyermans papieren is gevonden na diens dood beschikken we over een ‘terminus ante quem’. Die uitgave stamt dus uit 1747 of daarvóór. Het is niet waarschijnlijk dat Weyerman de auteur is geweest van Johannes Onderzoeker en Bernardus Weetgraag, een pamflet dat reageert op de Catagismus. Dank zij de recensie in de eerste jaargang van de Vaderlandsche Letter-Oefeningen weten we dat dit pamflet vóór 1770 moet zijn verschenen. De Catagismus is vermoedelijk een bewerking van Thomas Wolsons Maçon démasqué of van een in het Engels of het Frans gesteld vervolg ervan. Het is best mgelijk dat Weyerman die Nederlandse bewerking op basis van een ons onbekend Engels of Frans origineel heeft vervaardigd. Een Engelse uitgave van Wolsons Maçon démasqué heb ik helaas niet weten te traceren. De oudstbekende Franse uitgave stamt uit 1751, d.w.z. uit het vierde jaar na het overlijden van Weyerman. Volgens een opgave in Lennhoff en Posner dateert de eerste Nederlandse uitgave van 1753.Ga naar eind10. Veel meer dan dat valt er op grond van de hier beschikbare gegevens niet over te zeggen. |
|