Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 12
(1989)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Schimpschriften en gestempelde penningen. Over de voorrede bij de Amsterdamsche Hermes.
| |
[pagina 19]
| |
(vol, rijk beladen, verzadigd). Een satura (met het geïmpliceerde substantief lanx, schaal) was een schaal met gemengde vruchten, die tijdens offerfeesten aan Ceres en Bacchus geofferd werd.Ga naar eind5. Het woord werd later toegepast op allerlei zaken van een gemengd karakter. Aldus werden gedichten met een gemengde thematiek en gevarieerd metrum saturae genoemd. Wat betreft de oorsprong van het genre stelde Casaubon dat er geen relatie bestond tussen de Romeinse satire en het Griekse satyrspel.Ga naar eind6. Volgens hem was de satire een van oorsprong Romeins genre, zoals Quintilianus (‘satura quidem tota nostra est’) en Horatius (‘quam rudis et Graecis intacti carminis auctor’) verklaard hadden.Ga naar eind7. De mening van deze auteurs was tot dan toe terzijde gelegd, uitgaande van de populaire opvatting dat de Romeinen ‘alles’ van de Grieken hadden overgenomen. Bij zijn omschrijving van het genre ging Casaubon uit van zijn etymologie. Hij noemde de satire ‘verhalend’ (d.w.z. niet-dramatisch) maar vooral: een mengelmoes, een mengeling van vele zaken.Ga naar eind8. Alles behoorde tot de stof van de satire. Ondanks tegenstand van o.a. Daniel HeinsiusGa naar eind9. werd Casaubons theorie gaandeweg geaccepteerd. Tegen het einde van de zeventiende eeuw verschenen er diverse theoretische verhandelingen waarin men uitging van diens opvattingen.Ga naar eind10. Eén van deze essays werd geschreven door André Dacier, de tweede naam in Weyermans voetnoot. André Dacier (zeldzaam voorbeeld van ‘de echtgenoot van’) was getrouwd met Anne Dacier, één van de protagonisten in de Querelle in Frankrijk. Zelf was hij een niet onverdienstelijk classicus. In zijn Discours sur la SatireGa naar eind11. volgde hij Casaubon op hoofdpunten, dat wil zeggen wat betreft de etymologie van de term en de oorsprong van het genre. De grote Latijnse satirendichters worden uitvoerig besproken. Een verkorte versie van zijn betoog werd gepubliceerd als voorwoord in deel 6 van zijn editie (met vertaling) van het complete werk van Horatius.Ga naar eind12. Via deze teksteditie heeft Préface sur les satires d'Horace een veel grotere verspeiding gekend dan het Discours. Als Weyerman Dacier zelf benut heeft (indirecte ontlening is evenzeer mogelijk), dan zal hij eerder de Préface gelezen hebben dan het essay. Wat Casaubon betreft, er zijn geen concrete aanwijzingen dat Weyerman rechtstreeks uit diens tekst geput heeft.
Bezien we nu wat Weyerman over het onderwerp satire te zeggen heeft: ‘Het Schimpschrift is bynaar zo oud als den mensch zelfs; want Schimp vergezelschapt de overtreeding (...)’.Ga naar eind13. Nadat hij gesteld heeft dat er een groot verschil is tussen de Griekse en Romeinse schimschriften,Ga naar eind14. citeert hij de eerdergenoemde uitspraken van Quintilianus en Horatius: ‘Dit wist Quintiliaan wel, toen hy zeide; het Schimpschrift is alleen eigen aan de Latynen: en Horatius noemt een Steekdicht (...) een Dichtkunde onbekent aan de Grieken.’Ga naar eind15. Vervolgens legt hij uit waar de term satira vandaan komt: Het woord Satyra spruit niet uit het woord Satyr een Bosgod, gelyk de Schoolmeesters de onnozele Jongens wysmaaken, maar, ter contrarie, uit het woord Satur, (dat is) Vol, om dies wil dat de Heidenen (...) een Koelbak vol van allerhande vruchten, gewoon waaren te offeren aan Ceres en aan Bacchus. Naderhand wierd het woord Vol vermengt onder allerlei zaamenmengselen, en een Dicht, 't zaamgekneet uit aangenaame en kittelende vaerzen, wierd Satyra gedoopt; ja eindelyk | |
[pagina 20]
| |
viel het Schouwburg ook in de smaak der Schimpschriften, en het is, tot dato deezes, in de bezitting gebleeven van die smaak.Ga naar eind16. Een beknopte en heldere uiteenzetting van de kwestie, waar weinig op aan te merken valt. De hooghartige sneer naar de schoolmeesters dient Hermes' streven een beeld van verbluffende geleerdheid op te bouwen: het waren geleerden als Scaliger en Heinsius die deze opvattingen verdedigden.Ga naar eind17. Er volgt dan een parafrase van vers 275-77 van Horatius' Ars Poetica over Thespis, ‘de eerste, die de Blyspelen invoerde (...)’Ga naar eind18.. Dit wordt verbonden met een uitval naar de eigentijdse toneelspelers wegens veelvuldige dronkenschap. De functie van deze hele passage is mij niet duidelijk.Ga naar eind19. Het sluitstuk van de verhandeling over het Schimpdicht is een opsomming van namen van voorgangers en tijdgenoten. Drie groepen auteurs worden ten tonele gevoerd en met een afnemende graad van waardering becommentarieerd. De eerste groep wordt aldus beschreven: De Poëet Menippus is een der allerbefaamste Schimpdichters geweest, zynde in die styl, meesterlyk nagevolgt door Varro. Het boek van Seneca, over den dood van Claudius, Boëthius vertroosting der Wysgeerte, Petronius die Nero's wellust afmaalt, Erasmus lof der Zotheid, de Eutopia van Morus, het sprookje van de Kuip, en alzulke tractaaten (Boethius echter uitgezondert, die zo deftig prykt in een Inlandsche nachtrok, en in een gestikte muts van Point de Marseille) zyn altezaamen Schimp - en Hekelschriften.Ga naar eind20. Swift met zijn Tale of a Tub is hier de enige tijdgenoot. Dat de hele groep bij Weyerman in aanzien staat, moet min of meer afgeleid worden uit zijn commentaar bij de overige namen: De Steekdichten van Regnier, Boileau, Oldham, Rochester, Bucquingam, Prior, Bake, Vondel, en diergelyke welmeenende Fransse, Engelsse en Nederlandsse Dichters, zal Hermes (nu ze al genoemt zyn) met een diep stilzwygen, overstappen;Ga naar eind21. De derde groep: de Wynmoer en Gest van een pak onaanmerkelyke Hekelschryvers, die, gelyk als de Herdoopers hun eertyds opwierpen tot Profeeten, desgelyks, onder den geusurpeerden term van vermakelyke Schryvers koomen aankruipen, zyn onwaardig 't gewag, en de verontwaardiging van Hermes.Ga naar eind22. Volgen titels als Fabrikeur in brieven, Mensch ontmaskert, en natuurlijk Argus. Het afgeven op deze collega-auteurs zal in de loop van Weyermans werk een toop worden. Het zal duidelijk zijn dat deze catalogus van namen geen compleet overzicht van de ontwikkeling van het genre wil geven. De Latijnse verssatire, van Lucilius tot Juvenalis, wordt zonder meer overgeslagen. De prominente plaats krijgen de klassieke menippeïsche satire (gekenmerkt door de vermenging van proza en poëzie) én de moderne proza-satire. Een voor de hand liggende keuze gezien de aard van Weyermans werk. Het merkwaardige in de opsomming is dat Boethius eerst ge- | |
[pagina 21]
| |
noemd en vervolgens als het ware weer geschrapt wordt. Nu is Boethius ook een uitzondering in deze groep. Zijn De consolatione philosophiae is een serieuze tekst zonder enige satirische strekking, maar heeft de vorm van een menippeïsche satire. Als zodanig wordt hij door zowel Casaubon als Dacier genoemd. Weyermans (kennelijke) verwarring heeft te maken met de meerduidigheid van het begrip satire.Ga naar eind23. Het globale onderscheid dat in de moderne literatuur gemaakt wordt, heeft betrekking op enerzijds het historisch begrensde genre van de Latijnse satire (de verssatire én de menippeïsche) en anderzijds het ruime begrip van satire als spot, sociale kritiek, in elke mogelijke literaire vorm.Ga naar eind24. Tegen het einde van de zeventiende eeuw wordt dit onderscheid door de theoretici voor het eerst geformuleerd, o.a. door Dacier.Ga naar eind25. Weyerman werkt zijn opmerking over Boethius helaas niet uit, zodat we in het ongewisse blijven over zijn gedachtengang op dit punt. Bijzonder diepgravend is Weyermans verhandeling over het schimpdicht niet. Wel toont hij aan dat hij op de hoogte was van de theorievorming rond dit onderwerp.Ga naar eind26. De primaire functie van dit deel van het Voorhangsel is ongetwijfeld het zich plaatsen in de satirische traditie, van Juvenalis tot Swift. Dit in aansluiting op de ondertitel van de Amsterdamsche Hermes en het Juvenalis citaat op de titelpagina.Ga naar eind27. De aankondiging dat behalve het schimpdicht, ook de bedoelingen van de schrijver in dit voorwoord aan de orde zullen komen, kan bij de literair geschoolde lezer bepaalde verwachtingen hebben gewekt. De voorrede lijkt zich zo te plaatsen in de traditie van de satire-apologie. Een traditie die gevestigd werd door de drie grote Latijnse satirendichters en die in de zeventiende en achttiende eeuw nog springlevend was.Ga naar eind28. Het komt erop neer dat de satiricus (in een openingsgedicht of een voorwoord) zijn keuze voor de satire rechtvaardigt door te wijzen op illustere voorgangers, en vervolgens zijn eigen intenties verwoordt. Hij schrijft satiren uit een persoonlijke impuls (verontwaardiging), omdat hij niet anders kan, of hij hekelt de feilen van zijn tijdgenoten om de zeden te verbeteren. Weyerman echter, formuleert zijn bedoelingen aldus: Wat nu Hermes oogmerk zy, is als nog een geheim. Maar hy sustineert (en met veel schyn van waarheid) dat zyn eerste oogmerk is, om de geschreeve Copeijen tegens de gestempelde penningen, en om die penningen tegens de vermakelykheden des leevens te verruilen (...) want hy, die zig zo weinig bekreunt met het geen hem zelfs, en zelfs van naarby raakt, bekommert zig zeer zelden met de uitkomst der zaaken van zyn Tydgenooten; (...)Ga naar eind29. In de laatste drie pagina's van het Voorhangsel horen we niets meer over het schimpschrift, laat staan over Weyermans motieven als satiricus. Het lijkt er veel op dat we dit deel moeten lezen als parodie op de traditionele apologie van de satiricus. Alleen in deze optiek is er een relatie te bespeuren tussen het eerste en het tweede deel van het voorwoord. Toch is er geen sprake van een complete omslag van ernst naar parodie. Terwijl Weyerman de spot drijft met sociaal-ethische intentieverklaringen, formuleert hij intussen wel in een paar alinea's een poeticaal program. Hij geeft een trefzekere typering van zijn eigen werk en combineert dat met enkele uitspraken die als poeticale voorschriften opgevat kunnen worden.Ga naar eind30. Het komt uiteindelijk neer op één norm: variatie, en één doelstelling: het amuseren van de lezer. Geslaagd is de | |
[pagina 22]
| |
schrijver die ervoor zorgt dat zijn lezers niet in slaap vallen. |
|