Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 12
(1989)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
De aardigheden van Rabelais in de leugenboeken van Anna FolieGa naar eind1.
| |
[pagina 9]
| |
van ANNA FOLIE. Alwaar de selve Rariteyten na de Verkooping van niemand konnen gesien werden. Gedrukt in Arabien, midden op de Sand-Zee, in 't vervalle Kasteel van den Rasenden Roeland. Het boekje bestaat in feite uit twee rariteitenlijsten, twee spreekwoordenlijsten en een inventarisatie van een (fictieve) nalatenschap. Zowel de rariteitenlijsten als de inventarisatie bevatten bijzonder veel ontleningen. Niet alleen is er veel overgenomen uit Rabelais' Pantagruel en Gargantua (in de eerste Nederlandse vertaling van Nic. Jar. Wieringa in 1682Ga naar eind6.), maar ook uit Cervantes' Don Quichot, Salomon van Rusting, Arnout van Overbeke, de klassieke geschiedenis en de mythologie. Rabelais' werk is echter wel de grootste bron voor deze Lyste, niet in het minst omdat hij de eigenlijke uitvinder van het genre van de ‘scherts-catalogus’ is. Hij introduceert het genre in het eerste boek, over Gargantua, met de bibliotheek van Saint Victor, indertijd één van de meest toonaangevende wetenschappelijke bibliotheken. Gargantua bezoekt in zijn studietijd deze bibliotheek en Rabelais geeft ons een lijst van de boeken die daar zoal zouden zijn aangetroffen. Hij bespot met zijn lijst de scholastieke schrijvers, bekritiseert zijn onverdraagzame tegenstanders en laat tevens zijn eigen voorkeur zien. De uitwassen van kerk, kloosterleven en wetenschap sabelt hij, vaak in potjeslatijn, neer. Zulke lijsten zijn dus ideaal om kritiek uit te oefenen op politieke, godsdienstige of zedelijke wantoestanden, waarbij je als auteur je nek toch niet te ver hoeft uit te steken. Daarnaast is het ook voor de lezer met enige algemene ontwikkeling een aangenaam tijdverdrijf, om alle toespelingen, verwijzingen en verdraaiïngen thuis te kunnen brengen. Rabelais' boekenlijst is dan ook nagevolgd door een ieder die van mening was dat de verloedering algemeen toegeslagen had, en dit kenbaar wilde maken of een vermaak wilde verschaffen aan oplettende lezersGa naar eind7.. Dat het niet strict beperkt bleef tot het ‘inventariseren’ van boeken, maar ook van schilderijen, beelden en natuurlijk gebruiksvoorwerpen ligt in de lijn der verwachting. Om iets of iemand goed belachelijk te maken, heb je vaak meer aan dagelijkse dingen dan aan boeken, die zelfs nu nog een soort meerwaarde uitdrukken: wat gedrukt staat moet waar zijn. Volgens Vriesema is het genre der scherts-catalogi in drie categorieën in te delen. De eerste groep, waar hij ook de lijst van Rabelais onderbrengt, geeft vooral een reactie op de tijdgeest; de tweede groep is grotendeels politiek geëngageerd en de derde betreft met name de zedelijkheidGa naar eind8.. Volgens mij ontbreekt in deze onderverdeling echter nog een groep, namelijk de catalogi die verstrooiend van aard zijn. Zo'n verstrooiende catalogus hekelt ook politieke, religieuze en maatschappelijke wantoestanden, maar is vrijblijvender in zijn kritiek. Daarnaast vind je er puur ‘lichtzinnig’ amusement. Deze Lyste is een mooi voorbeeld van een dergelijke diverterende catalogus. Hoe zijn de makersGa naar eind9. van deze Lyste precies te werk gegaan? Ten eerste is er veel zonder meer overgenomen uit Rabelais' opsommingen. Voorts zijn er titels verzonnen aan de hand van passages van Rabelais en andere schrijvers. Als laatste groep is er een reeks oorspronkelijke titels, die gemaakt zijn volgens het recept van Rabelais. Deze derde groep kan tevens enig inzicht geven in de identiteit van de makers van dit boekje en, in het verlengde daarvan, in mogelijk publiek. | |
[pagina 10]
| |
Het grootste probleem is natuurlijk niet het signaleren van ontleningen aan of verwijzingen naar passages in het werk van Rabelais, maar het definiëren van zijn basisrecept. Simpelweg stellen dat Rabelais bepaalde werkelijk bestaande auteurs of titels in het belachelijke trekt, is natuurlijk niet voldoende. Hij valt hypocrieten, onverdraagzamen en scholastici aan door bijvoorbeeld de scholastieke ‘stijl’ op te blazen door middel van overdrijving, profanatie door het toevoegen van seksuele, scatologische en ‘alcoholische’ elementen. Hij neemt ofwel een bestaande ofwel een mogelijke titel van de te laken schrijvers en vervormt die op genoemde wijze. Op dit thema is het natuurlijk goed variëren, wat in dit boekje ook hartstochtelijk gedaan is. Daarnaast komt een ander probleem naar voren. De Lyste van Rariteyten is een satire, maar de aanval is eigenlijk tegen alles en iedereen gericht. De lijst van wat niet aangevallen wordt is aanmerkelijk korter dan de opsomming van wat wel voorwerp van kritiek is. Een norm wordt zeker niet expliciet gegeven, maar het is wel mogelijk die er zelf uit te destilleren. Men heeft kritiek op bijgeloof en blinde gezagsgetrouwheid, twijfelt aan de verdiensten van voorbeeldige en hooggeplaatste mensen. Kortom, men houdt alles tegen het licht, schudt ermee en test de houdbaarheid van de oude ideeën. Dit wijst op jeugdig elan, revolutionair gedrag: een nieuwe generatie, die de gevestigde orde toetst op haar levensvatbaarheid. Op basis van deze objecten van aanval en de impliciete normen die de schrijvers hanteren, kun je een beeld vormen van de auteurs. Nu terug naar de tekst.
Voorbeelden van Rabelais-ontleningen zijn er, zoals gezegd, te over. Zo is er de, ook al door Vriesema gevonden, ‘bibliotheecq van Pasquijn en Marforio’Ga naar eind10., die geheel bestaat uit titels van Rabelais, die rechtstreeks ontleend zijn aan de vertaling van Wieringa. Daarnaast staan er ook veel St. Victor-titels los tussen de andere aanbiedingen. Men mag de bedenkers van deze Lyste echter geen totaal gebrek aan originaliteit aanwrijven, want veel titels worden aangepast. Ze verzinnen er auteurs bij, laten het werk in kwestie uit verschillende delen bestaan, of voorzien de werken van illustraties. Wieringa volgt in het algemeen Rabelais zeer nauwgezet in zijn vertaling. De makers van de Lyste daarentegen hebben een aantal dingen flink aangedikt. Of ze de oorspronkelijke grap nog vatten, is niet met zekerheid vast te stellen, wel dat ze de grap duidelijk niet meer leuk genoeg vonden. Rabelais' ‘Le Moustardier de Penitence’ wordt sec vertaald door Wieringa als: De Mostard-maaler van berouw.Ga naar eind11. De Lyste-makers ervaren dit blijkbaar als niet grappig genoeg, dus voegen ze er van alles aan toe: De Mostertmaler van Berouw, door Jacobus Neusvattius, cum Notis Variorum.Ga naar eind12. Inderdaad lijkt mij dat deze titel een minder ingewijd publiek eerder aanleiding tot vrolijkheid zou kunnen geven. De parodie op de stichtelijke werkjes, waarin zondaars tot berouw worden aangespoord, blijft gehandhaafd. Tevens wordt de aandacht gevestigd op de auteurs van dit soort tractaatjes, die - zo suggereert men - | |
[pagina 11]
| |
wel eens van het oplichters-type of nog veel erger konden zijn. Meteen daarop wordt de plechtige toon hervat door de ‘gevarieerde noten’, die zogenaamd duidelijk moeten maken dat we hier te maken hebben met een bijna wetenschappelijk werk. Nog een zwaar aangezette St. Victor-titel is Een curieus Boekje, gemaakt in Folio, gedrukt in Quarto, ingenaayt in Octavo, en gebonden in Duodecimo; behelsende de Konst van eerlijk te Vijsten in de Broederschap: beschreven en vers burlesque, door den Wyngaardsnoeijer van Buyksloot, seer dienstig voor luyden die wat winderig van poort vallen.Ga naar eind13. Rabelais parodieerde een door hem niet zo geliefd tijdgenoot; dat aspect is voor de samenstellers van deze lijst weggevallen, dus wordt de titel enorm uitgebreid. Wieringa noemt Rabelais' ‘meester Ortuyn’ overigens wel.Ga naar eind14.
Naast de fictieve bibliotheek hebben de heren nog iets rechtstreeks ontleend aan de Rabelais-vertaling van Wieringa, namelijk een lijst van beroepen, die door beroemde personen uitgeoefend worden in het hiernamaals. Alleen geven ze hier, voor de goede verstaander, eerlijk toe dat ze aan het kopiëren zijn: Een Extract uyt zeker Boek van de andere Weerelt, geintituleert, Register van alle Officianten der Elizesche Velden, gebonden in Boks-perkament, Waar in te lesen is, hoedanig de navolgende Personaadjes in de andere Weerelt haar selven aan de Kost helpen, namentlijk:Ga naar eind15. Alexander de Grote, die oude kousen zit te stoppen en zich zo in leven moet zien te houden. De beroepenlijst eindigt met CaracallaGa naar eind16. die een karreman (= voerman, vrachtrijder, ook wel vuilnisman) is. Volgens de makers van de Lyste is ‘Alles breeder volgens het voorsz. Boek, waar toe in desen werd gerefereert’Ga naar eind17.. Dit is volgens mij overdreven. Alle door mij ingekeken Franse edities geven de volledige opsomming, hoewel soms de volgorde verschilt. Waarom deze opmerking geplaatst is, is voor mij onduidelijk. Het zou kunnen dat de samenstellers de indruk wilden wekken, dat er toch nog iets extra's te vinden is in hun boekje, en dat men met alleen Rabelais lezen toch iets gemist zou hebben. Echter, iedereen die Rabelais gelezen heeft, moet het onmiddellijk door hebben gehad.
Titels/omschrijvingen die gebaseerd zijn op passages uit de vijf boeken komen, zoals gezegd, ook voor. Sommige schreeuwen luid en duidelijk het vaderschap van Rabelais uit: Pantagruel over de opkomst, uytvinding, Nuttigheyt en Gebruyck der voorledene, tegewoordige en toekomende Naars-wissen: met de seer uytvoerige en geleerde Annotatien van Gregorius Vegattius. editio optima. cum figuris & Indice locupletissimo. 3 deelen.Ga naar eind18. Deze titel verwijst niet alleen naar een van de belangrijkste personages uit de vijf boeken, maar ook naar het dertiende hoofdstuk van de Gargantua, waarin de ge- | |
[pagina 12]
| |
lijknamige held de beste gatwisser ontdekt. Vreemd is echter, dat de indruk gewekt wordt, dat Pantagruel de hem ontdekt zou hebben. Een passage die mijn lijstenmakers (terecht) bijzonder geschikt vonden om te gebruiken voor hun Lyste, staat in het eerste hoofdstuk van het Quart Livre. Rabelais vertelt wat Pantagruel en zijn maten zoal aan souvenirs kochten. De nummers 66 en 67 van de tweede Lyste geven het volgende te zien: Twee curieuse en onwaardeerlyke Schilderyen uyt de Konstkamer van de Provoost van Angola ende betaalt met Sinnepenningen, verbeeldende de eerste een Persoon, na 't leven, die sich op hooger Recht beroept; ende de andere de afbeelding van een Knecht die een Meester soekt, respective met alle syne behoorlyke hoedanigheden van gelaat, gebaar, beweging, gang, tronytrekken, en hartstochten. Dit is bijna letterlijk overgenomen uit de Wieringa-vertaling, band II, p.7 en 8. Op de laatstgenoemde pagina staat ook de bron voor no. 67: Een schilderij, waar in na 't leven zijn geschilderd, alle de Denkbeelden van Plato, ende de stofjes en veseltjes van Epicurus. Behalve personages, gebeurtenissen en citaten uit de vijf boeken van Rabelais, hebben de schrijvers ook beschrijvingen gemaakt op basis van andere bronnen, al dan niet naar recept van Rabelais gebrouwen. In een van zulke beschrijvingen wordt iets van de bewondering die zij hebben voor (onder andere) Rabelais, duidelijk: Een Tractaatje, beschreven door den Domheer van Nova Zembla, geïntituleert, l'Essai des Barbons Atrabilaires, behelsende in sich een korte, doch seer stichtelyke onderwysinge om wel te leeren grommen tegen den ouden dag; mitsgaders sonder het minste grimlagje, de aardigheden van Rabelais, Boileau, Molliere en anderen, om dat men selfs tot diergelyke vindingen niet in staat is, als lichtvaerdig te berispen. [...]Ga naar eind19. Ik heb niet de pretentie een volledig overzicht te geven van alle inspiratiebronnen van dit boekje. Wel heb ik er een aantal uit gehaald, die ik zo goed mogelijk zal trachten te verduidelijken met voorbeelden. Allereerst is er een overstelpend aantal voorbeelden die de klassieke mythologie parodiëren; de helden worden belachelijk gemaakt, de goden kluchtig voorgesteld: 't Originele Hand-schrift van Hercules, waar in den selven beschrijft sijne samenspraak met de Wellust en de Deugd; goed voor een Poëet, om 'er een Liedje van te maken.Ga naar eind20. De klassieke oudheid krijgt het zwaar te verduren. De helden uit dit tijdperk worden van hun voetstuk afgeduwd en tot burleske figuren vervormd. Alle bewonderenswaardige en navolgenswaardige eigenschappen worden hun ontnomen en de nadruk wordt gelegd op hun gewoonheid, ja zelfs hun vulgariteit: het Stilletje van Cato.Ga naar eind21. Het bespotten van mythologische helden is mijns inziens minder gewaagd dan het | |
[pagina 13]
| |
neerhalen van historische helden. De eersten zijn immers in een Christelijke cultuur sowieso eerder verstrooiend dan voorbeeldig. De grote Romeinen echter verbeelden een burgerlijk ideaal, dat grote waardering krijgt in de zeventiende en achttiende eeuw. Echt literair wordt het met toespelingen op Don Quichot. Deze tragische ridder wordt iedere keer te hulp geroepen als de heren zelf niets meer weten te bedenken. Tal van smeuïge voorbeelden zijn te vinden, onder andere: Een Penne-mesje gemaakt van de Houwdegen van Don Quichot.Ga naar eind22. Ook de zogenaamde middeleeuwse volksboeken op basis van ridderromans zijn goed gelezen: Het Plan van de Belegering der vier Heemskinderen, in het Kasteel van Montalbaan, werdende gebombardeerd met Westphaalse Hammen.Ga naar eind23. Verder worden Oursson en ValentinGa naar eind24. en FaustGa naar eind25. veelvuldig genoemd. Aan de schelm Tijl Uilenspiegel wordt een erg mooie beschrijving gewijd: Alle de Werken van Uylespiegel in rijm, met de geleerde Aanteykeningen in prosa van Doctor Quilelabius, met kopere platen.Ga naar eind26. Ik krijg hier het vermoeden, dat er sprake is van kritiek op het geannoteerd en becommentarieerd uitgeven van komische litteratuur door droogstoppels en kamergeleerden (ik denk hier bijvoorbeeld aan Horatius-uitgaven en Juvenalisvertalingen, waarvan er tussen 1682 en 1709 minstens vier het licht zagen). Een van de meest bekende helden uit de Nederlandse satirische literatuur is Broer Cornelis. Ook hij wordt niet vergeten, al beschrijft men slechts één kant van hem: Een kleyne Berken-roede met roode strikjes, en waar mee Broer Cornelis van Brugge de boetvaardige Vrouwtjes disciplineerde; een groot Reliquie en seer nuttig voor alle Biegtvaders.Ga naar eind27. Paters belachelijk maken is niet zo'n waagstuk, maar spotten met de bijbel ligt toch wat gevoeliger. Weliswaar worden er geen echte heilige huisjes omgetrapt, maar Samson, Jephta, Maria, Moeder Anna en de verloren zoon worden toch enigszins bespottelijk gemaakt. Fraaie voorbeelden: Het krulyser van Esau, daar hy sijn hayr mee placht te krullen. Daarnaast komen er nog beschrijvingen in voor die een eventuele sleutel tot publiek, makers en datering zouden kunnen zijn. Vooral in de eerste lijst komen veel beschrijvingen voor die heel specifiek refereren aan de Leidse Academie. De stoepjes (speciale soldaten, aangesteld om de studenten rustig te houden) komen er wel heel slecht af: | |
[pagina 14]
| |
Eenige Haringnetten, seer bequaam om by donker op de Straat te spreyen, en de Stoepjes door middel van twee katrollen daar mee in de Lucht te wippen.Ga naar eind29. Minerva/Pallas klaagt over de luiheid van de studenten, wandelt met haar uil en haar portret wordt aangebodenGa naar eind31.: 't Portrait van Pallas met haar Schild, dienende tot een Wapen der Universiteyten, die te grond gaan. Voorts citeert men uit en verwijst men naar de werken van Aernout van Overbeke. Van Overbeke is een typisch voorbeeld van een pierewaaiende student. Hij kwam uit een vermogende Leidse familie, studeerde rechten en schreef met name burleske poëzie. Hij is lange tijd erg populair geweest onder studenten, waarschijnlijk omdat zijn onderwerpen zo bijzonder goed aansloten bij het dagelijkse studentenleven.Ga naar eind32. De linker duym van Martialis, die in sijn leven seer stichtelijk was, doch stak 'er de gek mee, Deze beschrijving is gebaseerd op een gedicht/lied van Aernout van Overbeke, getiteld ToegiftGa naar eind34.. Een voorbeeld van verwijzing is de volgende aanbieding: Een van de Kiesen van Mr. Aernout van Overbeke, welke als een Perturbateur van des selfs dag- en nacht-rust zijnde een Proces Crimineel door den selve is aangedaan.Ga naar eind35. Inderdaad heeft Van Overbeke een lang gedicht geschreven onder de titel: Proces Criminel (‘Door Mr. Aernout van Overbeke. Patient van onverdraeglijcke Tantpijn, Eyscher ter eener, contra Een van sijne Kiesen, als Perturbateur van des selfs dach en nachtrust, Gedaeghde in 't voorschreven cas ten andren zijde’)Ga naar eind36.. Nog een beschrijving die over het studentenleven gaat: De oogen van een wild Varken, die by donker sulke blixem stralen uytschieten, dat 'er een arm Student gemakkelijk by lesen kan.Ga naar eind37. Op grond van dit soort titels, die in groten getale in deze lijsten voorkomen, heb ik geconcludeerd, dat deze voor en door studentenkringen vervaardigd moeten zijn. Ten eerste zijn er titels/ beschrijvingen, die met het studentenleven te maken hebben. Verder is er een overvloed aan mythologische en klassieke motieven en literaire verwijzingen. Bovendien spreekt er een zekere laat-maar-waaien-geest uit de manier waarop bijvoorbeeld de bijbel, klassiekers uit de letterkunde en helden benaderd worden. Daaraan toegevoegd dat de kritiek zich eigenlijk richt op alles en iedereen, dat met al het oude de gek wordt gestoken, doet mij concluderen, dat de | |
[pagina 15]
| |
samenstellers van de Lyste studenten geweest moeten zijn. In de Lyste is overigens zo'n overstelpende hoeveelheid titels opgenomen, dat ik nauwelijks kan aannemen, dat één persoon ze allemaal verzonnen heeft. Het lijkt mij, dat je er in je eentje snel genoeg van krijgt. Ik kwam daardoor op de gedachte dat het boekje het resultaat van een samenwerkingsverband moet zijn geweest. Harde bewijzen zijn echter niet te vinden.
Wat de datering betreft, bepaalde beschrijvingen kunnen informatie geven over de tijd van ontstaan: Een Sandlooper van Cartesius, goed voor de Philosophen.Ga naar eind38. Mede op grond van het veelvuldig verwijzen naar de strijd rond de boeken en theorieën van Balthasar BekkerGa naar eind41. zou ik deze rariteitenlijsten willen dateren op ten vroegste 1696 en ten laatste 1711. In 1711 is de polemiek rond de Betoverde Wereld min of meer uitgevochten, dus neem ik aan dat het in ieder geval vóór 1711 geschreven moet zijn. Vriesema is van mening dat de lijsten in 1706 zijn verschenenGa naar eind42.. De titel van de ‘leugenboeken van Anna Folie’ lijkt slechts onzin te bevatten. Met de aanduiding dat ze uitgegeven zouden zijn ‘op den 32 van Bokkem-maand’ wordt waarschijnlijk gezinspeeld op de betekenis van ‘een bokkem krijgen’: een schimpscheut. De bokking kan tevens verwijzen naar de tijd van het jaar waarin slechts brood en vis op het menu stonden, de vasten-avond. Dit is de tijd van schimpscheuten en gekkigheid, en de 32-ste van die maand kan dan ook niet anders gezien worden als onzin. Overigens komen dezelfde cijfers ook voor in het gegeven jaartal: het jaar ‘dat tweemaal drie soo veel doet als driemaal twee’. Wanneer je in deze berekening zou machtsverheffen, kom je uit op het jaar 1698. Voor de verwijzingen naar Balthasar Bekker levert deze datering geen problemen op. In de Lyste wordt echter een groot aantal andere namen genoemd die betrekking hebben op Nederlandse uitgaven, alle verschenen in de loop van de zeventiende eeuw. Zo wordt gerefereerd aan De Doorluchtige Daden Van Jan Stront, Opgedragen Aen het Kackhuys, Gedrukt voor de Liefhebbers, 1696. Van dit aan de Rotterdamse bakker Gerrit van Spaan toegeschreven werk, is geen eerdere druk bekendGa naar eind43.. Aangezien ik er niet zeker van ben of de wijze van berekenen die leidde tot het jaar 1698, juist is, ga ik ervan uit dat het boekje in ieder geval tussen 1696 en 1706 door verschillende (ex)studenten is gemaakt, met als voornaamste doelgroep studenten. Ze hebben dankbaar gebruik gemaakt van de boeken van Rabelais en de weg gevolgd die hij gewezen heeft. Afsluitend een ‘titel’, die bijna alle aspecten van het boekje in zich heeft: mythologie, nonsens en studenten en de vele ontleningen, hoewel niet van het soort waar Weyerman moeite mee zou hebben: Een authentijcke Oratie, gedaan door wylen Vader Bacchus, in het licht gegeven, | |
[pagina 16]
| |
en met geleerde Aanteykeningen voorsien, par un savant du cóté de la dive Bouteille. |
|