Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 10
(1987)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdHermes in huis bij Maasgodt en Rotha
| |
[pagina 39]
| |
ringvliet, de Boompjes (de kade langs de Maas) en de havensGa naar eind6.. Op 21 juni 1720 werd in Rotterdam de ‘Maatschappij van Assurantie, Discontering en Beleening’ opgericht (waarop door Weyerman in RH 18 gezinspeeld wordt), in de Republiek de eerste in haar soort en tevens de eerste in een reeks maatschappijen die min of meer bij de windhandel van 1720-'21 betrokken waren. Anders dan deze echter wist de ‘Maatschappij van Assurantie’ het hoofd boven water te houden: onder de naam ‘Stad Rotterdam’ is ze nog steeds een belangrijk verzekeringsconcernGa naar eind7.. In de jaren 1720-'21 woonde Hermes dus in een bloeiende stad, waar het aantal rijken groeide. Een aantal van hen liet in de polders rondom de stad fraaie buitenplaatsen bouwen, vooral aan de verlengden van de Oudedijk en Schielands Hoge Zeedijk. Ook Hermes woonde ‘buiten’, aan de Oudedijk. Hoe hij precies gehuisvest was, weten we niet, maar in elk geval woonde hij in een aardige, rustige buurt, en kon hij zich verheugen in een comfortabel onderkomen, als we tenminste zijn mededelingen daaromtrent in de RH mogen geloven, en waarom zouden we niet. Zo vertelt hij ons eens van een merkwaardige samenspraak, ‘onlangs voorgevallen tusschen Erasmus en het rootgeverft houte Leeutje boven zyn tuinpoortje aan den Oudendyk’. Even verderop lezen we, dat het gaat om een ‘klein Leeutje met een' verminkten poot’, dat ‘gelykt naar den Godt van Lampsako’Ga naar eind8. en ‘zoo trots prykt als vader Sylvaan’Ga naar eind9.. Niet zonder reden prijkt juist een ‘leeutje’ boven de tuinpoort: het huis draagt de imposante naam ‘Leeuwenburg’, zo horen we laterGa naar eind10.. Elders vernemen we dat het niet om zomaar een ‘huis’ gaat, maar om een heus ‘kasteel’Ga naar eind11., zij het een kasteel met een rieten dakGa naar eind12., dat misschien wel groot is, maar zeker niet vergelijkbaar met bijvoorbeeld PersepolisGa naar eind13., aldus de bescheiden verzekering van de bewonerGa naar eind14.. In zijn kasteel heeft Hermes het best naar zijn zin. Hij is er vaak in het gezelschap van zijn bonte kater, Lou(w)Ga naar eind15., en zijn beschermgeest, Daemon. Ze worden voorgesteld aan de lezer als resp. ‘Lou, Hermes familie-kater’Ga naar eind16. en ‘die zelve Daemon, die Theophrastus, zoo veele jaren in zyn krakkeelyzer besloten zynde, als Kamerling en Pedagoog’ heeft gediendGa naar eind17.. Nu Paracelsus zijn steun niet meer behoeft, heeft hij rustig de knop van diens zwaard kunnen verlaten om de van alle kanten belaagde Hermes bij te staanGa naar eind18.. Onder Leeuwenburg bevindt zich een wijnkelder, min of meer gevuld met (Franse) wijnen. Op moeilijke en minder moeilijke momenten begeeft Hermes zich, al dan niet in gezelschap van Daemon, naar dit ‘vervalle onderaartsch Gebou’Ga naar eind19., ook wel aangeduid als ‘onderaarts Pakhuis’Ga naar eind20., dat ‘ruim zes voeten in 't vierkant’ meetGa naar eind21.. Het vaakst treffen we de ‘gryzen Schryver’ echter in zijn studeerkamer, gezeten in zijn weliswaar oude en vermolmdeGa naar eind22., maar geliefde ‘Leunstoel, die eertyts in de hairige bezitting van den Barbier-Generaal aan den Oudendyk was geweest’Ga naar eind23.. De kamer biedt uitzicht op de Oudedijk via ‘een venster, zaamgestelt uit vier duistere Nederduitsche ruiten’ en bevat veel (vooral Griekse en Romeinse) literatuur, een ‘Plaisterbeeltje, verbeeldende een' jongen’ en een ‘Fransch Prentje, zynde een naakt Juffertje’Ga naar eind24.. Daar tracht hij ‘eenige vertroostelykheden dezes levens’ te putten uit ‘eene lange vierkante kelderfles vol Vin de Grave’ en een rijtje ‘volgestopte pypen, die voor hem op een theetafeltje gerangeert lagen’Ga naar eind25.. | |
[pagina 40]
| |
Een echte thuiszitter is ‘Majâ's Zoon’ ondanks zijn gerieflijke huis echter niet. Soms belandt hij er na korte afwezigheid ‘vermoeit en afgeslooft’, zoals na het bijwonen van ‘eene parlementaire vergadering’Ga naar eind26., maar ook voor langere tijd laat hij het rustig achter; in die tijd kon dat kennelijk nog straffeloos. Zo vertelt hij eens dat ‘d'Oude Reiziger’ ‘na eene negendaagsche Pelgrimasie op Leeuwenburg gereverteert is’Ga naar eind27.. Waarheen die ‘Pelgrimasie’ hem gevoerd had, krijgen we jammer genoeg niet te horen... Tijdens langduriger afwezigheid blijkt er weleens een ‘pacquet met brieven [...] op Leeuwenburg geadresseert’ te worden, dat Hermes' trouwe ‘Daemon’ hem bij diens thuiskomst prompt overhandigtGa naar eind28.. Dat die brieven niet altijd even gezellig zijn, wordt duidelijk als we vernemen dat Hermes soms ‘tot diep in den nacht verscheide moort- en bloetdreigende brantbrieven [leest], aan hem, in qualiteit als tuchtmeester der Naneven van Klaudius Civilis, geadresseert [...], brieven, die min profitabel zyn voor de eetzaal van Leeuwenburg dan het Postkomptoir van de Godinne Rotha’Ga naar eind29.. In zijn huiselijke periodes ontvangt Hermes ook weleens bezoek op Leeuwenburg. Eens, op een avond, als hij ‘eenzaam, gelyk een afgezaagde Heilig, zonder anderen wierook dan een pyp kanasser, (= zeer fijne soort rooktabak. E.G.-D.) en zonder ander waslicht dan een ouderwetsche lamp’ zit te lezen, hoort hij de ‘Pontneufs muzikale noten van een couplet, Messiers souhaités vous de voir la Lanterne magique?’, waarop hij onmiddellijk de deur opendoet om te zien wie die ‘Muzikant’ is. Het blijkt ‘een' kunstenaar wiens vleeskleur ten naastenby het lelywit van een Westfaalsche ham bereikte, en wiens kleet veel overeenkomst scheen te hebben met de linnen liverei van een' schoorsteenveger’. Bij die gelegenheid wordt ook duidelijk dat Hermes' privacy op Leeuwenburg gegarandeerd is door de aanwezigheid van een ophaalbrug, want o.a. door het ‘omdraaien van de valbrug’ noodt hij de muzikant binnen. Samen met deze ‘Monsieur le Savoyart’ bekijkt Hermes de wonderen, door diens ‘Toverlantaren’ gebodenGa naar eind30.. Helaas is de identiteit van deze negotiant mij (vooralsnog) onbekend. Ook voor deftiger bezoek wordt de brug neergelaten. Zo ontvangt de ‘Leeuwenburger’ eens ‘De Heer N...’, die kwam ‘aandonderen met een gespan van vier paerden, vier Laqueien, een Koetzier [..] en een Moortje (= negerslaafje. E.G.-D.), dat, gelyk een Boulonees hontje, een' zilveren halsbant droeg’. Hij blijkt onze ‘gryze Astrologant’ te willen raadplegen over zijn ‘Bedgezellinne’ met wie hij danig in onmin leeft, waaruit - zo verzucht Hermes - maar weer blijkt dat geld alleen niet gelukkig maaktGa naar eind31.. Niet altijd verschijnen de gasten echter vrijwillig. Op een keer - vertelt Hermes - ‘wert Pater.... als een gevangene van de H. Inquisitie, door verscheide misnoegden van zyne Parochie op het Kasteel van Leeuwenburg in de Vierschaar van Hermes [...] gebragt’Ga naar eind32.. Wat nadien gebeurt, blijft in nevelen gehuld, maar een aangenaam verpozen zal het voor de arme pater niet geworden zijn! Hiervoor hebben we al gezien dat des slotheren erf bewaakt wordt door een ‘Silvanus-annex-Priapos’, het rode ‘Leeutje’ boven Hermes' tuinpoortje; over hem zullen we nader spreken als zijn ontmoeting met de uit brons gegoten Erasmus aan de orde komt. Nu zullen we hem alleen gebruiken als portier, om, langs hem heen lopend, een kijkje in de tuin van ‘de gryze Smulbroêr’ te nemen. We zien dan dat daar ‘twee groene Lindeboomen’ staan, en misschien ook nog wel enkele | |
[pagina 41]
| |
perelaren. We treffen de bewoner er in elk geval aan, gezeten in de schaduw van de linden mediterend ‘op de kleur en eigenschap van vroege Suikerpeeren’. In zijn meditatie wordt hij gestoord, wanneer zijn ‘Daemon’ zachtjes ‘in de besmulde toerusting van een' Kloostermarsganger, met Wyn, Bier, Vleesch en Visch gestoffeert’ op Leeuwenburg neerdaalt. Desgevraagd vertelt deze dat het om steekpenningen gaat: de gevers hopen ermee te bereiken dat het Hermes ‘gelieven moge de zonden van [zijn] evennaasten door de vingers te zien’. Door gastronomische genietingen moet de boosaardige tong van de gevreesde ‘Tuchtheer’ tot zwijgen gebracht worden! Waren deze gaven afkomstig van Rotterdammers? De aard van de presenten, die onderhevig zijn aan bederf, zouden kunnen wijzen op een niet al te grote afstand tussen gever en ontvanger. Als even later ook nog Vrouwe Fortuna door de ‘Tuinlaan’ komt aanlopen, wordt evenwel al snel duidelijk dat de twee bezoekers niet meer dan het produkt van een ‘aaneengeschakelden droom’ geweest zijn. Hermes is, ondanks het lommerrijke plekje, op deze ongetwijfeld mooie zomerdag rustig ingedommeldGa naar eind33.! ‘Heer van stand’ als hij is, pleegt Hermes het onderhoud aan zijn huis niet zelf; daarmee heeft hij ‘zijn Tuinder’ belast, die zijn lastgever eens op ruwe wijze doet ontwaken en ‘of- en defensief [gewapend] om de Wyngaart te barbieren’, komt aanstappenGa naar eind34.. Zoals we al zagen, is het pand dat Hermes bewoont, gelegen aan de Oudedijk, of beter, aan de ‘Oudendyk’Ga naar eind35., zoals hij zelf schrijft. Ook andere straten worden - zij het niet dikwijls - genoemd: bv. de ‘Boompjes’Ga naar eind36., waar Hermes eens getuige is van een vechtpartijGa naar eind37. en waar ‘Oostindiesvaarders-vroutjes’ wonen, die, alleengelaten door hun man die ‘op Batavia is’ soms ‘mirakeleuze bevruchtwordingen’ vertonen. Maar - aldus Hermes - het is nu eenmaal zo, dat die ‘sex [...] dikwils de multiplicatie-vraag veel snediger leggende [bevat], dan iemant die overent staat.’Ga naar eind38. Het is zeer de vraag, of de betrokken ‘vroutjes’ blij waren met deze weinig eervolle vermelding! Ook leidt onze gastheer ons langs de ‘hoogstraat’, de ‘Zeedyk’, de ‘Duivelshoek’ en de ‘kikkersteeg’, alle ‘stichtelyke kweekscholen’Ga naar eind39.; een predikaat dat blijkens een nadere omschrijving van de ‘Kikkersteeg’ ironisch geduid moet worden. Elders vertelt hij ons nl. over de Brusselse ‘Nichten (= lichte meisjes; E.G.-D.) van den Wollendries-tooren’, daarbij ter verduidelijking betogend dat die plaats een ‘plaats als de Rotterdamsche Kikkersteeg is’Ga naar eind40.. Wie voor fatsoenlijk wilde doorgaan, moest zich daar niet vertonen! Te riskant om voluit te noemen is kennelijk de naam van de ‘...straat’ (juist om die reden vermoedelijk wél in Rotterdam te situeren), waar een paar woonachtig is, ‘dat t'zedert drie dagen sprakeloos is geweest over de notabele Filozofische qustie (= questie; kwestie. E.G.-D.), of een Stel vergult Japansch Porcelein zou worden geplaatst boven den Schoorsteenmantel, of op een ingeleit Kabinet’Ga naar eind41.. Ook in Rotterdam had men zo zijn problemen! Het ligt voor de hand dat de ‘Beurs’, de ‘Blaak’, de ‘Oppert’ en de ‘Lombertstraat’, buurten waar nogal wat actionisten waren neergestreken, zich eveneens in Hermes' warme aandacht kunnen verheugen. Nadat hij een theorie over aantrekking en afstoting van verschillende lichamen ten beste heeft gegeven, betoogt hij dat men, indien zijn laatst-geponeerde theorie klopt, ‘vryelyk’ die straten en ‘diergelyke plaatzen van Rotterdam, zonder met het tegengif van Mithridates gewapent te zyn, [mag] betreden, | |
[pagina 42]
| |
mits dat de Aktionisten hunne kranssen gelieven te pulverizeren, om met deselfs olyachtig Vlugzout de gemeene wegen te bevochtigen.’Ga naar eind42. Al dan niet langs genoemde straten begeeft Hermes zich naar alle waarschijnlijkheid geregeld naar dé punten van samenkomst van de gegoede achttiende-eeuwse burgerij: de koffiehuizen. Daar troffen elkaar kooplieden, journalisten, officieren, advokaten e.a.; daar werd het nieuws gelezen en besproken, daar werden nieuwtjes verteld en dus mocht ‘d'Oude Briefdrager’ niet ontbreken. O.m. noemt hij het ‘koffihuis van d'Engelsche Quincampoix, waar hij in gesprek raakt met een ‘Engelsch Aktionist’Ga naar eind43. en het ‘Engelsch Koffiehuis’, dat hij in verband brengt met de ‘ylende Aktie-koortsen’ en dat daarom wellicht als identiek met het eerstgenoemde beschouwd moet worden. (De naam ‘Quincampoix’ werd ontleend aan de naam van het Parijse centrum van actiehandel, de ‘Rue Quincampoix’, waardoor ze zeer betekenisvol geworden was). Een ander (of hetzelfde?) koffiehuis waar actionisten bijeenkwamen, was de ‘Vergulde Zon’ (waar William George Pennington kastelein was)Ga naar eind44.. Dat gaat misschien schuil achter het door Hermes genoemde ‘Paleis van de Zon’, gelegen nabij ‘'t oude Hooft’, in de buurt waarvan hij ‘vier Engelsche [!] Juffers’ ontmoet, die, gehinderd door hun hoepelrokken, de poort van het ‘Zonkasteel’ pogen te passeren. Met hulp van de kastelein en geëscorteerd door ‘Papa Anubis’ zien ze tenslotte kans het etablissement te betreden, waarna ze gevijven in een levendige conversatie geraken omtrent het voor en tegen van die extreem ‘uitgesparde rokjes’Ga naar eind45.. Vermoedelijk ook in Rotterdam bevond zich de kroeg van ‘Michieltje de Kikker’, een ‘verzopen Tappertje’Ga naar eind46., maar we treffen er ‘de gryze Filozoof’ niet als klant. Niet Hermes, maar wel zijn geestelijke vader, Jacob Campo Weyerman, bezocht het koffiehuis van G.J. Schoonenberg en het was ook daar, dat de conceptie van Hermes plaatsvond: Weyerman vertelt dat hij eens was ‘gezeten in het Koffihuis van Schoonenberg, tot Rotterdam’, toen de knecht hem een nummer van de Amsterdamsche Argus van Hermanus van den Burg in handen gaf. In antwoord op Hermes' vernietigende kritiek vraagt een Van den Burg-fan hem of hij het beter zou kunnen, waarop het antwoord luidt: ‘ja, voor 't minst meer behaaglyk aan de smaak van de beschaafde werelt’Ga naar eind47.. Bewezen wordt die uitspraak in de Rotterdamsche Hermes! Over andere Rotterdamse plaatsen van samenkomst wordt in de RH weinig gerept. Genoemd worden nog de ‘Hoendermarkt’Ga naar eind48. in verband met het geruchtmakend optreden van de bekende kwakzalver Jan FrapêGa naar eind49. en de ‘Stads Doele’ naar aanleiding van het verblijf aldaar van uit Florida afkomstige prinselijke gasten, ‘de Prins Illa Cadego’ en ‘de Princesse Toschea Stoga’, wier exotisch uiterlijk veel opzien baardeGa naar eind50.. Als rechtgeaard satiricus spaart Hermes ook jegens Rotterdam de roede niet; voor zover mij dat duidelijk is, lijkt hij zich daarbij voornamelijk te richten op de windhandel, maar een enkele keer ook hekelt hij wat meer in het algemeen, zij het achter de veilige verschansing van een literaire vorm. Zo vertelt hij eens door zijn ‘Daemon’ gemaand te zijn de ‘Waarheit’ te volgen. Gewillig bekijkt hij haar door een daartoe verstrekt ‘kristalle zonnetje’, ziet haar een paar keer boven Leeuwenburg rondcirkelen en vervolgens koers zetten naar ‘eene vermaarde Koopstadt, toegewijdt aan den Maasgodt en de Godinne Rotha’. Samen met | |
[pagina 43]
| |
‘Daemon’ volgt Hermes het ‘licht van de waarheit’Ga naar eind51.. Tijdens deze wonderlijke ‘sightseeing tour’ wordt Hermes getoond ‘hoe bedriegelyk de schyn is’. Hij wordt onderricht omtrent een ‘jong Drukker, die, eenige Pasquinades, vol saamgeperste logens, gedrukt hebbende, op hoop van daar langs een voet vleesch in zyn kuip te bemagtigen, zich te laat van hoop en profyt gedestitueert zag’; omtrent een ‘rype Princesse [...] dewelke een natuurlyke aversie vertoonde voor het dier, Man genoemt’, maar die, beschouwd door het Microscopium van de Waarheit’ een zodanig gedrag vertoonde dat ‘Waarheit en Hermes [er]van begonden te blozen’; omtrent een ‘jonge Juffrou’ die ondanks haar bewering in ‘maagdelyke zuiverheit’ te willen sterven binnen een half uur een ‘blyde Moeder’ werd; over officieren, die, hoe manhaftig van uiterlijk ook, zich ontpopten als lafaards; over ‘Aktionisten’ die in het licht der waarheid bezien ‘Bedriegers of Zotten’ bleken te zijn; over...; kortom allerlei mensen en groeperingen in het toenmalige Rotterdam moeten het ontgelden, maar (helaas voor ons) geen ervan wordt met name genoemdGa naar eind52.. De laatstgenoemde categorie, die van de actionisten, heeft - zoals gezegd - het meest van onze ‘tuchtheer’ te duchten. De uitvoerigste passages, gewijd aan de Rotterdamse windhandel, zijn te vinden in RH 18 en 46Ga naar eind53.; duidelijk stelt Hermes zich terughoudend op jegens de negotie van zijn stadgenoten. Veel uitbundiger pakt hij uit bij het gispen van de buitenlandse actionisten; enige voorzichtigheid bij het compromitteren van Rotterdammers was kennelijk wel geboden! Voor zover ik heb kunnen ontdekken is er maar één Rotterdamse actionist die in de RH min of meer bij name wordt genoemd: de ‘genaturalizeerden Engelschen Vlieger’, die immers niemand anders kan zijn dan de uit Engeland afkomstige speculant Robert de Vlieger, maar hij was dan ook maar een ‘import-Rotterdammer’Ga naar eind54.! Voor wat de Rotterdamse windhandel betreft, is afl. 18 uit de RH verreweg de meest interessante. De bespreking van de betrokken passage brengt ons ook weer - zoals hierboven al aangekondigd - bij de persoon, of liever, bij het beeld van Erasmus. Erasmus geldt bij Hermes als een autoriteit. Daarin stond hij in zijn stad niet alleen. Ook bv. in de kring van Rotterdamse literatoren als François en diens zoon David van Hoogstraten, Joachim Oudaan, Heimen Dullaert, Pieter Deinoot en Joannes Antonides van der Goes genoten Erasmus en zijn ideeën veel sympathieGa naar eind55.. Al in 1549 was voor Erasmus een (houten) beeld opgericht, dat in 1557 vervangen werd door een beeld dat meer het karakter droeg van een echt standbeeld: het was vervaardigd van arduinsteen en had daardoor een meer permanent karakter; het kreeg een vaste standplaats (op de Markt) en - misschien het belangrijkste - het had uitsluitend als doel de afgebeelde persoon te eren. (Het vorige beeld had nl. dienst gedaan om namens de Rotterdamse burgers Prins Philips (de latere Philips II) bij diens intocht te begroeten). In 1572 werd het stenen beeld echter door Spaanse soldaten vernield en in het water gegooid, waarna het weer vervangen werd door een houten beeld dat op zijn beurt uiterlijk in 1596 voor een stenen monument verruild werd. In 1616 besloot men het beeld op de Markt te vernieuwen; in 1618 kreeg Hendrik de Keyser de opdracht daartoe. Het resultaat was een bronzen beeld, dat in 1622 werd opgesteld na een mislukte poging van de kerkeraad om de plaatsing te voorkomen. In 1621 tekende een delegatie van de kerkeraad nl. bij de vroedschap protest aan tegen het plaatsen van een beeld van Erasmas, omdat | |
[pagina 44]
| |
diens ideeën te libertijns zouden zijn en teveel overeenstemming vertoonden met die van de remonstranten, waardoor beroering zou kunnen ontstaan. De overheid zag hierin echter geen reden tot ingrijpen en de plannen gingen gewoon doorGa naar eind56.. Het standbeeld bleef staan tot 1674. Toen liet de vroedschap het verwijderen - naar haar zeggen wegens de bouwvallige staat van het bruggewelf - en opbergen in het Stads-Timmerhuis. In werkelijkheid was men echter beducht voor baldadigheden van het volk, dat overigens door geheel andere oorzaken, sterk tot oproer neigde. Pas in 1677 werd het heropgerichtGa naar eind57.. Daartoe werd het op een nieuwe sokkel geplaatst (ontworpen door Cornelis Brouwer), waarin het volgende gedicht van de Rotterdamse dichter en Collegiant Joachim Oudaan was gebeiteld: Hier rees die grote zon, en ging te Bazel onder:
De Rijks-stad eer' en vier' die heilig in zijn graf:
Dit tweede leven geeft die 't eerste leven gaf:
Maar 't licht der talen, 't zout der zeden, 't heerlijk wonder,
Waar met de liefde, en vrede, en godgeleerdheid praalt,
Wordt met geen graf geëerd noch met geen beeld betaalt:
Dies moet hier 't luchtgewelf Erasmus over dekken,
Nadien geen mindre plaats zijn tempel kan verstrekken.
De contraremonstrantse factie, die toch al vergeefs had gepoogd de heroprichting van het beeld te beletten, raakte bepaald getergd nu zij ook nog moest aanzien hoe een vers van een als zeer onrechtzinnig bekend staande Rijnsburger op de sokkel prijkte voorzien van zijn naam! Dat leidde ertoe dat (bij duisternis) Oudaans naam door de ‘zwarte vlieg’ (zoals de conservatieve partij werd genoemd) werd verwijderdGa naar eind58..
Al met al was er nogal gesold met Erasmus' standbeeld; dat het er ‘vermoeit van dag en nacht onder den blooten hemel te pronken’Ga naar eind59. ten tijde van Hermes' verblijf in Rotterdam zélf eens behoefte aan kreeg op stap te gaan, mag dus niet zo verwonderlijk heten. RH 18 brengt verslag uit over die merkwaardige escapade van de ‘uit Brons gegoten Geleerde’. Op een mooie, heldere nacht stapt Erasmus van zijn sokkel en begeeft zich, komende van de Markt, in zuidwestelijke richting naar de (Stads)vest (tussen de ‘Schiedamsche en de Binnewegsche poort’, en wel bij de ‘Overhaal’), alwaar hij zijn wandeling laat voorafgaan door een frisse duik (daarbij zeker zorg dragend voor het ‘droogblyven van zyn boek’!) om aan de overkant langs de Coolsingel noordwaarts te lopen. Vervolgens buigt hij in oostelijke richting af naar de Goudsesingel, volgt in noordelijke richting de ‘Goutsche weg’ en slaat (weer in oostelijke richting) de Wafellaan in. Hij bereikt dan de Oudedijk, waar Hermes, in gepeins verzonken, hem vanuit zijn dakvenster in het oog krijgt en een gesprek hoort voeren met het hierboven al genoemde ‘houte Leeutje’. Dat gesprek gaat over de deplorabele toestand van de Rotterdamse handel. Eens, zo verzucht Erasmus, werd in Rotterdam het moreel verval krachtig bestreden, maar jammerlijk raakte de stad ten prooi aan de ‘Tuimelgeest’ van de actiehandel en stond de eens zo trotse beurs op haar kop. Vurig stemt Hermes' ‘Leeutje’ met zijn woorden in: de ‘groote Dezideer’ moet hulp bieden. Die wordt hem toegezegd. In het vervolg van zijn claus wijst Erasmus erop dat er altijd, en dus ook in dit geval, voortekenen | |
[pagina 45]
| |
zijn van het kwaad. In zijn hang naar goud heeft men die evenwel veronachtzaamd. Zo kon het gebeuren dat de ‘Actiehelden’ het noodlottig gevolg van hun handel in lucht moesten ervaren: wie eens zo galant een snuifje tabak kon nemen, zo aardig de deuntjes van Quinault kon zingen en de actiehandel zo fier verdedigde, versteende van schrik bij de ‘crash’ in ‘Quincampoix’. Bij de financiële slag raakte de één bezweet van emotie, een volgende buiten zinnen, terwijl ‘Frans de Nachtraaf’ zijn zwager, wiens haren te berge rezen, trachtte te troosten met het ‘Cartuis memento mori’. Vers in Erasmus' geheugen lagen ook ‘Pieters zwarte blikken’ en ‘Jonker Roelof’ 's wanhoopskretenGa naar eind60.. Misschien was die aanduiding voor de tijdgenoot toereikend, voor ons is ze dat zeker niet. Helaas is het (nog?) volstrekt onduidelijk wie nu precies de heren waren die zo'n miserabel (maar volgens Erasmus verdiend!) lot trof. Uit zijn mond zullen we dat niet meer vernemen, want opeens haalt de geleerde een ‘zakhorologie’ onder zijn ‘bonten nachtrok’ vandaan, hem ooit ‘door den Canselier T: Morus tot een prezent gegeven’ en constateert dat het ‘zes minuten voor vyf uuren’ is, de hoogste tijd dus om terug te keren naar de Markt. Hermes heeft daar begrip voor: een lege sokkel zou tot opschudding leiden, en dan... wie zou men voor de dief aanzienGa naar eind61.? Zijn belofte, de lezer later het vervolg van de ‘afgebroke converzatie’ mee te delen, doet hij echter helaas niet gestand...Ga naar eind62. Het idee het beeld van Erasmus aan de wandel te laten gaan zal Hermes - hij stipt dat zelf ook terloops aan - wel ingegeven zijn door een gebeurtenis die niet ver van zijn huis had plaatsgevonden. De Rotterdammers en Kralingers hadden nl. getuige kunnen zijn van een ‘ontwiekte Molen buiten d'Oostpoort, die over eenigen tydt verscheide treden langs den Dyk deed.’Ga naar eind63. Als een (zij het ontwiekte) molen een tripje kon maken, waarom een bronzen Erasmusbeeld dan niet? Helaas heb ik het geval van de verplaatsing van een molen aan de Oostzeedijk niet kunnen achterhalen. Vermoedelijk gaat het om een paltrokmolen (houtzaagmolen); misschien was het de ‘Fortuin’, maar zeker is dat bepaald niet. (Overigens was het verplaatsen van een molen geen unieke aangelegenheid; zoiets gebeurde wel vaker)Ga naar eind64..
Erasmus' wandeling is op bijgaande kaartjes ingetekend: één uit 1733, waarop Kralingen niet staat afgebeeld en waarvan derhalve een deel van de wandeling ontbreekt; een ander van recenter datum, waarop - voor zover dat op grond van Hermes' schaarse aanwijzingen valt na te gaan - wel de gehele route is ingetekend. Daarbij moet ik wel enig voorbehoud maken: zoals bekend is een groot deel van de Rotterdamse binnenstad in de Tweede Wereldoorlog gebombardeerd en nadien zijn de straten anders aangelegd dan voorheen. Bovendien is allerlei water in de loop der eeuwen gedempt, wat natuurlijk ook de nodige veranderingen in het stadspatroon met zich meebracht. Daarom laat ik hier een korte verantwoording van de ‘moderne’ route volgen. Erasmus staat op de Grote Markt, het punt van vertrek. Vandaar loopt hij waarschijnlijk (dat was een gebruikelijke route in Hermes' dagen) via de ‘Hoogstraat en de Korte Hoogstraat (via het huidige Churchillplein) naar de Schiedamsedijk, waar hij rechtsaf slaat, de Schilderstraat (vroeger: -steeg) in. Bij de Overhaal (veer in het | |
[pagina 46]
| |
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
verlengde van de Leeuwenbrug, aan het eind van de Schildersteeg) zwemt hij de Schiedamsevest over (die gelukkig gedempt is; ook de fanatici onder ons houden het droog), waarna hij rechtsaf slaat en de Schiedamsesingel (Schiedamsevest), de Coolsingel en (via Hofplein en Pompenbrug) de Goudsesingel afloopt. Halverwege de laatste slaat hij linksaf de ‘Goutsche weg’ in. Deze bestaat nog maar gedeeltelijk; vroeger verbond hij de Goudserijweg met de Goudsesingel; in het begin van W.O. II schijnt het stratenplan daar veranderd te zijn met als gevolg dat alleen het noordelijk deel van de Goudseweg bleef bestaan, zodat hij geen verbinding meer vormt tussen Goudsesingel en Goudserijweg. Daarom heb ik gekozen voor de ermee parallel lopende Vondelweg. Aan het eind van de Goudseweg loopt Erasmus rechtsaf de Wafellaan in. Ook die bestaat niet meer, wél de Goudserijweg die er evenwijdig mee loopt. Naar zijn verdere tocht richting Oudedijk kunnen we alleen maar gissen: Hermes geeft daar geen beschrijving van. In onze tijd is de Oudedijk uitsluitend te bereiken (althans als we de kortste weg kiezen) via de Vlietlaan. Eenmaal op de Oudedijk voert Erasmus bij ‘Leeuwenburg’ de bovenbeschreven conversatie met het ‘Leeutje’ van Hermes. Waar Leeuwenburg lag (zo het werkelijk bestaan heeft) is mij onbekend, maar het moet ergens tussen het begin van de Oudedijk en het eind ervan, bij Kortekade/Hoflaan, gelegen hebben, omdat al aan het begin van de achttiende eeuw langs de gehele dijk buitenplaatsen gebouwd waren. Om het zekere voor het onzekere te nemen laat ik Erasmus dus pas bij de Hoflaan (die in elk geval een zeer oude laan is) rechtsaf slaan, richting Oostzeedijk. Daarlangs zal hij teruggelopen zijn naar de ‘Oostpoort’ (het Oostplein), vanwaar hij wel langs de Hoogstraat terug naar zijn sokkel op de Grote Markt gekuierd zal zijnGa naar eind65..
Nu Erasmus weer veilig op zijn post is, verlaten we de stad van Hermes én Hermes zelf. Met de vraag in hoeverre ook Weyerman de stad onveilig maakte, laat ik U achter... |
|