| |
Rede bij de opening op 16 januari 1987, in de Koninklijke Bibliotheek 's-Gravenhage, van de tentoonstelling ‘De satiricus Jacob Campo Weyerman (1677-1747).
De luis in de pels van de Verlichting’.
André Hanou
Geachte aanwezigen.
Bij deze feestelijke gelegenheid - feestelijk zowel voor de Koninklijke Bibliotheek als voor de nu tienjarige Stichting Jacob Campo Weyerman - kan het er niet ál te wetenschappelijk aan toe gaan. Daarom grijp ik dit ogenblik aan, om u een recente droom mee te delen die deels zeer inhoudsvol van aard was, maar deels ook niet. Ik maak misschien daarbij niet ten onrechte gebruik van een vertelkader, zoals de achttiende-eeuwse schrijvers, en ook Weyerman zelf, dit hanteerden.
Ik droomde dus, enige nachten geleden. Hij begon daarmee, dat ik, gezeten of gelegen in mijn bed, als door een onzichtbare hand voortbewogen, omhoog gleed door de ingang - het trappenhuis - van de KB. Ik was daar de afgelopen tijd enige malen geweest in verband met voorbereidingen van de tentoonstelling, en had mij verwonderd over de merkwaardige, Eiffeltorenachtige toegang tot deze bibliotheek, die in haar inwendige zo heel anders van karakter was. Misschien had dit voorbeeld van twintigste-eeuwse industriële vormgeving een gelijkenis met mijn onderbewuste, en had dit het een geschikt beginpunt voor mijn droom gevonden. Misschien had mijn onderbewustzijn ook een zekere verwantschap bespeurd met het opschrift aan de ingang, luidend ‘Hoofdingang Gebouwencomplex KB’: een opschrift dat mij bij mijn bezoeken vaag opgevallen was als - ja, wat? Een soort pleonasme? een toelaatbare vorm van hubris? Niet iets om er mee de directie van
| |
| |
de KB over lastig te gaan vallen. Erg complex werd mijn droom trouwens toch niet. Dezelfde hand voerde mij en mijn bed nog steeds verder mee, en zette mij tenslotte neer op het podium van de bonbonnière-achtige aula van de KB. Het bleek de opening van de Weyermantentoonstelling te zijn. Vanuit mijn bed nam ik het woord en zei:
Geachte aanwezigen!
Spinoza en Weyerman hebben één punt van overeenkomst: een jaartal. Spinoza stierf in 1677. In datzelfde jaar werd Jacob Campo Weyerman geboren. In de Republiek handhaafde de Natuur dus de wet van het behoud van intellectuele energie.
Op deze wijze Spinoza met Weyerman in verband te brengen, schijnt gezocht, en, bovenal, oneerbiedig. Spinoza is sinds lang een erkende grootheid. Hoewel, sinds hoe lang eigenlijk? Weyerman is een nog maar nauwelijks herkend fenomeen; en dat dan nog zeker niet door iedereen. Maar vooral schijnt het onzuiver en tactloos, een filosoof als Spinoza te vergelijken met een journalist, een satiricus, een pamflettist: met een historieschrijver die het juist met de grote lijn niet zo nauw nam.
Precies om die redenen zou het vergelijken van Spinoza met Weyerman (zij het slechts in zeker opzicht), Jacob Campo Weyerman zelf wel bevallen hebben. Zijn vergelijkingen, metaforen, metonymia's hebben altijd iets onverwachts en anarchistisch. Zij hebben iets spontaans en in zoverre iets natuurlijks; maar zij zijn tegelijkertijd eigenlijk altijd drastisch en sardonisch. Een paar willekeurige voorbeelden:
‘De Redenkonst van een Roomschen [Priester is] niet anders dan een kragtelooze Orkaan, opgestooken uit de zee van een wywaters bak’Ga naar eind1..
‘De Engelsche Muziek is zo scherp gelyk als oude Cheshire Kaes’Ga naar eind2..
‘Een Juffer is een vreesachtig Dier, doch dat zich weet te doen vreezen’Ga naar eind3..
Dit soort vergelijkingen zijn bij duizenden in Weyermans werk aan te treffen. Ook Weyermans meer algemene uitspraken, waarvan men er honderden en honderden zou kunnen verzamelen, hebben dezelfde eigenschappen. Een paar enigszins gemoderniserde voorbeelden:
‘De rede is een algemene maitresse, die platonisch door elk gecaresseert, maar door weinigen genoten wordt’Ga naar eind4..
‘Wanneer men olie op 't vuur, of een dichter wijn schenkt, is dat een en dezelfde zaak’Ga naar eind5..
‘Een man die de navigatie van buiten leert vóórdat hij scheep gaat; en een jongeman die het huwelijk van binnen bestudeert voor hij zich in Hymens schakels inlaat, beschouw ik als de zinnebeelden van de voorzichtigheid’Ga naar eind6..
‘Een Juffer is een sprekend kunstwerktuig dat de beweging geeft aan alle raderen des werelds; dat bewogen wordt door de veer der tederheid; en dat, goed opgewonden, zal klappen als een papagaai’Ga naar eind7..
Nu, met de stylistische eigenaardigheden van Weyerman zouden we ons best een paar uur aangenaam kunnen bezig houden. Vreemd, dat niemand dat nog ooit in boek of artikel gedaan heeftGa naar eind8.. Wat mij betreft is dit misschien wel het belangrijkste desideratum van de campistiek. Maar op dit ogenblik ontbreekt ons de tijd om daar lang bij te blijven stilstaan.
Waar ik u ook mee zou kunnen amuseren, is de biografie van Weyerman. Maar die kunt u voor een groot gedeelte nalezen in de catalogusGa naar eind9.. En bovendien is dat avontuurlijke en globetrotterige leven zó complex en smakelijk dat de weergave er van te veel tijd zou gaan kosten. U leest het maar na.
Die enkele citaten gaf ik u slechts, om heel even aan te tonen, dat u hier een tentoonstelling gaat zien rond een figuur, die binnen de Nederlandse letteren van betekenis is. Weyerman is een werkelijk natuurtalent, en een groot schrijver. Dat
| |
| |
durf ik onomwonden stellen. Tenminste een groot deel van zijn lezers zal dat onmiddellijk aanvoelen. Het doet nu even minder ter zake, dat de officiële geschiedschrijving van de Nederlandse letterkunde (in de victoriaanse, negentiende eeuw ontstaan) hem lange tijd voorbij gegaan is, omdat men zijn onorthodoxe, ja soms zelfs criminele persoonlijkheid niet mocht. Het is óók niet zo belangrijk, dat er, daarnaast, nu eenmaal mensen zijn, die het zintuig missen voor Weyermans rauwe barok, voor zijn stijl die een mengeling is van intelligentie en soepelheid...
Hoe dan ook, Weyerman is een groot schrijver. En in een wat meer historische context sprekend, durf ik hem daarnaast een bijzonder goed representant van de Verlichting te noemen. Nu spreek ik niet zozeer over ‘Verlichting’ als een stroming waarin de grenzen afgetast werden van de kennis: een speurtocht van studeerkamergeleerden als Bayle en Rabus. Ik spreek niet over het probleem van Franse of Engelse invloed binnen de Nederlandse Verlichting. Weyerman was als schrijver juist de exponent van een levende Verlichting. Geleerdigheid overigens ook bij hém genoeg. Maar verlichting is ook: de aandacht voor de werkelijke samenleving, en de eigentijdse levende mensen. Dit als uitvloeisel van het Verlichtingsideaal, de individuele mens die nu en hier leeft, in zijn gehele waarde tot zijn recht te laten komen. En dan zijn we bij Weyerman als schrijver aan het juiste adres. Bij hem is die belangstelling eerder aanwezig dan bij de vroeger wat meer bekende Van Effen. Hartstochtelijker ook. Bij Weyerman buigt de Nederlandse schrijver zich voor het eerst naar de eigen Nederlandse samenleving; zoals in Engeland bijvoorbeeld Defoe en Swift - tijdgenoten - dat deden. In Weyermans werk treden voor het voetlicht, in hun normale, dagelijkse gedrag, de geleerden - zeker; ook de medici, schrijvers, veldheren. Dat is al tamelijk nieuw. Maar ook verschijnen daar de mensen van de straat, de schilders, de soldaten. Bij hem de gewone (misleide) gelovige naast de prelaat; de drinkebroer in zijn kroeg naast de collectionneur in zijn naturaliënkabinet. En dat alles presenteerde Weyerman in proza, dat wil zeggen in een tot op die tijd nauwelijks ontwikkeld literair medium. En dat proza is een nog wonderbaarlijk soepel proza ook. In die natuurlijkheid zou Weyerman lange tijd uniek blijven. Hem lezend, hebben we minder behoefte om af en toe de sfeer van het achttiende-eeuwse binnenhuis te ontvluchten:
die atmosfeer van de nogal burgerlijke beschaving, waaruit Jantje slechts naar de tuin mocht ontsnappen om zelfs daar nog beleraard te worden over vorm en functie van het verschijnsel pruim.
Die Weyerman nooit las, denkt nu misschien in hem een soort achttiende-eeuwse Heyermans of Carmiggelt te moeten vinden. Dat is in 't geheel niet zo. Bij Weyerman vindt u vele vensters op de wereld, die groter is dan Nederland. Zijn wijde blik slaat steeds het gebeuren in vele Europese en andere landen gade. Weyerman heeft commentaar op alles. Weyerman heeft de openheid van de werkelijke intellectueel, of van de homme du monde. En dan is er nog de verticale dimensie in zijn geschriften. Zijn kolossale eruditie neemt ons mee in het verleden, naar vele auteurs, landen, mensen, van de Klassieke Oudheid af...
Tot zover was ik dus - nog steeds in mijn droom - gekomen; toen ik pas werkelijk begreep dát ik gedroomd had. Ik voelde namelijk een zekere druk op mijn borst en werd half? wakker. Op mij zat een grote zwarte kater, die mij met fonkelende ogen gramstorig aankeek.
- Zou je daar niet es mee ophouden? zei de kater.
- Eh... waarmee? vroeg ik dom.
- Nou, dat gezeur, zei de kater. Je praat al net als al die andere neerlandici en geleerde jongens, in die ronkende lege stijl, je weet wel, wanneer ze jubilea vieren en elkaar huldeboeken aanbieden. Als ze tentoonstellingen openen, hè. Biografie, stylistiek, poeh. ‘Rauwe barok’, ha! Geef mij maar rauwe biefstuk.
- Nou zeg, zei ik gekwetst. Wie denk je wel dat je bent? De kater van Oscar
| |
| |
Wilde soms?
- Gôh wat ben jij stom zeg, zei de kater. Heb je dat nog niet begrepen? Ik ben Lou, de kater van Campo Weyerman. Je weet wel: hij had het vaak over me in de Rotterdamsche Hermes. Hij heeft alleen niet zo duidelijk verteld dat ik ook dezelfde ben als zijn vriend Daemon, die hem altijd meenam voor een droomtocht. Dat had jij trouwens ook niet gezien hè, emblematische sufferd?
Ik moest hier even snel over nadenken. Inderdaad kwam er in de Rotterdamsche Hermes nogal eens een kater Lou of Louw voor, die wel eens op Campo's bureau zat... en die de wijnflessen omver gooide... en op de titelplaat van de Hermes was een kater afgebeeld die de vrije schrijfstijl symboliseerde... zo, dit was Lou dusGa naar eind10..
- Goed, zei ik. Aangenaam Lou. Weet je eigenlijk wel, dat je de eerste kat... pardon, kater... bent in de Nederlandse literatuur, met een naam, die echt beschreven wordt? Ik heb wel eens gelezen dat de eerste... poes in de Europese literatuur die van Samuel Johnson (1709-1784) was, die Hodge heetteGa naar eind11..
- Natuurlijk weet ik dat, riposteerde de kater. Ík was die poes namelijk. Dat is ook de reden waarom Samuel Johnson Nederlands kende. En dat was ook niet de eerste met name genoemde, echte kat in de Europese letterkunde. Dat was Belaud, die bij de Pléiade-dichter Joachim du Bellay (1522-1560) hoordeGa naar eind12.. Die was ik ook.
Deze uitspraken sloegen mij een minuut met stomheid. Daarna vroeg ik voorzichtig:
- Maar hoe zit dat dan? Worden katten, of eh, wordt jij steeds gereïncarneerd?
- Precies, zei de kater. Dat is al zo vanaf de Oudheid. Als ik sterf, dan kom ik weer terug, en wel alleen bij iemand die zijn talent goed gebruikt. Weet je dat ook al niet? Aan een goed leven, daar hou je een kater aan over. Maak je trouwens niet ongerust, bij jou blijf ik dus niet, dat zal duidelijk zijn. Ik kom alleen maar even om Campo niet door jou te laten beledigen.
- Pardon? zei ik.
- Nou, eerst dit, zei hij. Wat is dat nu voor een rare titel, die die tentoonstelling van jullie heeft? Weyerman, de luis in de pels van de Verplichting, of zoiets? Hoe kóm je er bij, Campo met een luis te vergelijken. Verschrikkelijk! en dat, terwijl hij inderdaad de eerste is die in Nederland op een normale manier over katten schreef! En dan bedoel ik niet aleen kamerkatjes, vat je?
- Nou eh... zei ik. Goed, helemaal tevreden ben ik ook niet met die titel. Maar, zoals het in de zevende stelling van de dissertatie van de campist Karel Bostoen staat: ‘De omschrijving “De luis in de pels van de Verlichting” moet niet worden betrokken op de persoon van Jacob Campo Weyerman, maar op diens werk’Ga naar eind13..
- Poe-eehGa naar eind14. zei hij. Wat een deftige taal weer! 't Lijkt of ik weer bij Vondel thuis ben. 't Was nog leuk toen die zijn pamfletten schreef, maar daarna, met al die drama's, was het niets meer. Echt een sprekende kous. 't Was alleen lekker dat-ie altijd een stapel onverkoopbare oude kousen in huis had; daar kon je heerlijk op liggen slapen.
- Ja hoor eens, zei ik (want dit soort commentaar van het brutale beest begon me te vervelen). Dat gaat nu eenmaal soms zo. Die titel is best goed. Wat wou je dan? Zoiets als: ‘Weyerman, het bontje op de mantel van de Verlichting’? Dan moet je toch alleen maar denken aan oudere dames, en kattebontjes, en zo? Dat wil je toch zeker ook niet? En zeg nu maar eens waarvoor je komt, want ik krijg genoeg van je.
- Nou goed, zei de kater. Kijk, ik hoorde je een paar minuten geleden in je slaap mompelen, over Campo en Verluchting en biologie en zo, en ik dacht: ik weet niet of de oude heer dat wel leuk vindt. Wij hadden in onze tijd veel plezier samen. Alle mensen trouwens. Wat hij schreef was dikwijls wel eh... satire heet
| |
| |
dat geloof ik, maar het was ook om te lachen, heb ik begrepen. Heb je laatst niet gelezen bij Komrij, in zijn inleiding van de bloemlezing van de 17- en 18-eeuwse poëzie, dat de achttiende eeuw ‘zo op het plezier gericht’ wasGa naar eind15.? Kijk mijn meester was vooral een man die plezier had in het leven, en jij moet daar niet zo gewichtig over doen. Hij had het ook altijd over Annakree... nee Anakroon... nu ja. Hij zei altijd dat het bij het schrijven ging om de vis comica. Dat begrijp ik best. Ik houd ook van vis. Daar krijg je een goed humeur van.
- Nu ja, dat is het utile dulci-principe, zei ik, het brengen van het serieuze op een aangename manier. Dat neemt niet weg, dat je daarom nog wel het effect van die literaire werking zou moeten kunnen analyseren...
- Dat begrijp ik weer niet, zei de kater.
- Nou kijk, zei ik - hoewel ik zwaar genoeg begon te krijgen van de samenspraak met dit dier. Neem nou iemand als Potgieter. Die had het oeuvre van Campo in huis, dus hij vond het mooi. Waarom vónd hij dat nou mooi?
- Potgieter? zei de kat. Nooit van gehoord. Wat een merkwaardige androgyne naam heeft die man!
- Wat!! zei ik verbluft. Waar haal jij die term vandaan? Ik geloof dat ik voor de mal gehouden word. Bedenk ik dit soms allemaal zelf? Droom ik nog?
- Natuurlijk. Maar dat dromen is wél mijn taak, zei de kater. Daarom wordt er zoveel gedroomd in het werk van Campo. Ik ben Daemon, weet je nog wel? Maar het is zo wel genoeg, ik stop mijn literaire werking.
Daarop wuifde hij met een poot in mijn richting, en ik werd wakker. En aangezien ik na dit verhaal hier nu toch ben, heb ik nog tenminste twee dingen te zeggen.
De Stichting Weyerman bestaat tien jaar. Ik wens de leden en de vrienden van de Stichting veel succes toe voor de komende tijd. Het is een gigantische taak, het hele werk van Weyerman te bestuderen. Het heeft er iets van alsof hier en daar wat figuurtjes met kleine emmertjes water de pyramide van Cheops een schoonmaakbeurt pogen te geven. Ook zal de acceptatie van deze schrijver in ons steeds wat puriteinse land altijd wel moeilijk blijven. Verder hebt u te kampen met het feit dat voor historici Weyerman te literair is, en voor literatuurhistorici te historisch. Een groot probleem is ook, dat tegenwoordig de geschiedenis en literatuur steeds meer pas een begin schijnen te hebben in 1815. Ik geef het u in overweging, dat door de Weyermanstudie ons verleden weer wat beter zichtbaar gemaakt wordt. In het geval van Weyerman is dat trouwens bepaald niet ten onrechte, want u weet evenzeer als ik: Weyerman is op de een of andere manier niet verjaard. Aan u de uitleg.
Namens de Stichting Jacob Campo Weyerman dank ik in de persoon van de heer Willemsen de Koninklijke Bibliotheek, de tentoonstellingsafdeling, de afdeling Kostbare Werken, de fotograaf en allen die, soms met enorme inzetGa naar eind16., zoveel aan de totstandkoming van deze tentoonstelling hebben bijgedragen.
Ik geef het woord weer terug aan de heer Willemsen.
|
-
eind1.
-
Amsterdamsche Hermes I, 19.
-
eind2.
-
Ontleeder der Gebreeken II, 36.
-
eind4.
-
Amsterdamsche Hermes I, 10.
-
eind5.
-
Ontleeder der Gebreeken II, 100.
-
eind8.
- Enigszins een uitzondering is misschien: A.J. Hanou, ‘Literaire euthanasie. Het sterven der schilders in Weyermans “Levensbeschryvingen der Konstschilders”’, in: Ons Erfdeel 29 (1986) no. 5, 743-751.
-
eind9.
- Anton Bossers e.a., De satiricus Jacob Campo Weyerman, de luis in de pels van de Verlichting. Catalogus van de tentoonstelling ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van de Stichting Jacob Campo Weyerman in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. 16 januari - 28 februari 1987. Rijswijk 1987.
-
eind10.
- Kater Lou (of: Louw) komt voor zover ik weet voor, tenminste in de Rotterdamsche Hermes, p. 117: ‘Een onverwacht geraas van een' animalen galm, doe door een' vervaarlyken slag vergezelschapt was, opende de uitgestrektheit van Hermes groote blikken, en zyn eerste voorwerp was, die conversable Dame, die, by mankement van Toehoorders, meê een uiltje had geknapt: doch de reuk van een tweestoops fles Franschen Brandewyn op Orangebloemen, die de vermaledyde Lou, Hermes familie-kater, van boven neêrgesprongen had, gaven waarschynelyker blyken dat hy volkomen wakker was’. Verder p. 160: ‘Hermes, vermoeit van schryven, was gezeten by de Decades van een turfvuurtje; en, spelende met Louw zyn familie-kater, die even te voren van zyne muizenkaravane gereverteert was, wert op 't onvoorzienst door den familiaren Daemon [...] gesurpreneert. Deze nocturne visite onstelde den ouden Man eenigzins; en Louw, die ongewoon is Spoken te zien, sprong schielyk door d'opening van een gebroken ruit, doch met een slecht succes, want d'ongelukkige Ailouros frikasseerde eene monstreuze fles vol wagcholderwater, die Hermes gewoon was in plaats van een' Barometer te gebruiken’. P. 207: ‘Hermes was nedergedaalt in een onderaarts Pakhuis, ruim zes voeten in 't vierkant, en examineerde het getal van zyne kleine
Fransche bouteille-brigade; dewelke merkelyk door de groote koude gesmolten was; wanneer hy in de keuken een vreezelyk gestommel hoorde, beginnende de bonte Louw zoo afgryzelyk de alarm-trompet te steeken, dat d'Oude Man dacht, dat d'arme Kater alle de Ratten en Muizen van den Oudendyk op zyn gezengde vacht kreeg; dies klom hy schielyk opwaarts, doch zag, in plaats van het genoemde Ongedierte, wederom zyn' zeer geliefden Daemon’. P. 366-367: ‘d'Oude Reiziger, na eene negendaagsche Pelgrimasie op Leeuwenburg gereverteert zynde [...] plantte zich in een’ gemakkelyken Leunstoel; streelde met de rechterhant een kroes gesuikerde Brandewyn en met de linker den familie Kater Lou, wanneer ‘er eene Antyksche maskerade grilziek opgeschikt, kwam aanrommelen’. Tenslotte p. 188: ‘Hermes was door die onverwachte operatie enigsins ontzet; en by geval een flesje van dit extract in zyn hant hebbende, wert hy den familie-kater Louw; die hem veeltyts volgt, gewaar; dien hy tegens wil en dank zes of zeven droppelen in den hals goot; waarop d'arme Muizenmoorder eerst onverstandig begon te mauwen, een oogenblik daar na te buitelen, en eindelyk in eene convulsive trekking te storten; zoo dat het apparent stont, dat (indien onzen Louw niet een taaie kwast was geweest) het koningkryk der katten, waar van hy Dwingelant is, door zynen doot in eene Republyk zou verandert zyn.’
Dat deze kater geïdentificeerd kan worden met Campo's spiritus familiaris en droombegeleider Daemon, is een alleen in mijn speech gehanteerde fictie: enigszins in de hand gewerkt door het voortdurend samen verschijnen van Lou én Daemon.
- Als we alle passages rond Lou letterlijk nemen, valt zeker te concluderen dat Weyerman nogal op zijn Lou gesteld was. Misschien kan zelfs gezegd worden dat Weyerman best op dieren gesteld was. Hij had immers ook een eekhoorn (die had hij in Leiden gekocht: zie de Ontleeder der Gebreeken II, 64, 66) en misschien een papegaai (blijkens het voorwoord van Den Vrolyke Tuchtheer).
Althans met betrekking tot Lou schijnt Weyerman een soort ‘moderne’ relatie te hebben met zijn huisgenoot die hem ‘veeltyts volgt’. De kater schijnt nauwelijks een dier dat uitsluitend om het nut gehouden wordt; geen dier dat wegens zijn oude symbolische waarde met enige achterdocht bekeken wordt (reden waarom nog lang hierna schilders niet in staat waren katten realistisch af te beelden. Voor de ‘oude’ emblematische inschatting van de kat, zie de catalogus Tot Lering en Vermaak. Betekenissen van Hollandse genrevoorstellingen uit de zeventiende eeuw. Amsterdam 1976, p. 146). Campo's ‘blik’ is geïnteresseerd; hij volgt Louws eigenaardigheden, zoals Maarten 't Hart een vlucht regenwulpen. Ook in dit kleine detail blijkt Weyerman redelijk modern. De Louw-passages zijn een momentopname en van nut voor de mentaliteitsgeschiedenis.
Toch past enige voorzichtigheid. Men kan zich tóch afvragen of die Louw wel uitsluitend een ens biologicum is, uit de werkelijke entourage van Weyerman. Per slot van rekening wórdt er een (nogal gramstorig ogende) kater afgebeeld op Van Bleyswyks titelprent van de Rotterdamsche Hermes. Die kater zit aan de voet van de zuil met de inscriptie ‘Rotterdamsche Hermes’ en blikt de lezer vlak in het gezicht. Willis' ‘Verklaring der nevensstaende titelprent’ zegt over dit onderdeel van de plaat:
Wiens [Campo's] vrye schryfstyl, die ons streelt,
Juist door den Kater wort verbeelt.
En met die combinatie kater/vrije schrijfstijl was Weyerman best in zijn sas. Want, hoewel hij later van alles op Willis aan te merken had, schrijft hij juist vergenoegd over die uitleg van Willis (in de Amsterdamsche Hermes van 19 januari 1723 = II, 135): ‘Maar den uitleg van den gevorkten Drukker over de familie Kater Lauw, die gelyk als een stadhuis Leeuw, op het pedestaal prykt, is overaardig’.
Haakte Weyerman, door in zijn Rotterdamsche Hermes voortdurend aan zijn familiekater te refereren, soms in op een nieuwe traditie, waarin de wezenlijke ontembaarheid en onregeerbaarheid van de kat verbonden werd met een nieuw type auteur en een nieuw soort literatuur? Ook in de Tatler wordt de auteur (‘Bickerstaff’) afgebeeld met een kat of kater op de rechterleuning van zijn armstoel (ook bij R.P. Bond, The Tatler, p. 98); terwijl het dier ook nogal eens voorkomt in gezelschap van het nieuwe soort schrijver, de dikwijls in armoedige omstandigheden verkerende professional (zie bijv. Pat Rogers, Grub St. stripped bare. London 1968, p. 96; en het omslag van Pat Rogers' Grub Street. Studies in a Subculture. London 1972).
Maar juist ook als Weyerman moedwillig gebruik maakte van een nieuwe symboolwaarde van de felis domestica blijft het interessant: dan reizen Campo en kater samen, in een nieuw gebied van het land Literatuur, waar de wetten nog van geschreven moeten worden. Dan lopen hier emblematiek, realiteit en literatuur in elkaar over.
-
eind11.
- Ik heb dit meermalen gelezen (ongetwijfeld bij een Britse auteur), maar de bron is mij ontschoten. Het beest is overigens door Boswell aan de vergetelheid ontrukt. Zie Frederick A. Pottle, James Boswell. The Earlier Years 1740-1769. London 1966, p. 171, 179.
-
eind12.
- Marja Geesink wees mij op dit opmerkelijke dier.
-
eind13.
- Zevende stelling bij: K. Bostoen, Dichterschap en koopmanschap in de zestiende eeuw. Omtrent de dichters Guillaume de Poetou en Jan vander Noot. Deventer 1987. Proefschrift Amsterdam.
-
eind14.
- Rond '87 in Nederland bekende uitroep, overgenomen uit de tv-serie Sesam Straat (‘Tommy’).
-
eind15.
- Gerrit Komrij, De Nederlandse poëzie van de zeventiende en achttiende eeuw in duizend en enige gedichten. Amsterdam 1986, p. 6.
-
eind16.
- Waar het mij verboden was in mijn speech namen te noemen, mag ik hier toch wel Anton Bossers, Karel Bostoen, Marja Geesink en Jeroen van Heemkerck Düker bedanken, die werkelijk ongelooflijk veel werk hebben verzet om tentoonstelling en catalogus te verzorgen.
|