| |
Signaleringen
Op het eerste congres van de Werkgroep Zeventiende Eeuw, dat plaats vond op 29 november 1985, hield de Leuvense kunsthistoricus Jan Muylle een lezing waarbij hij een paar maal uit werk van Weyerman putte. Deze lezing werd afgedrukt in het tijdschrift De zeventiende eeuw. Cultuur in de Nederlanden in interdisciplinair perspectief. 2 (1986), p.57-73, onder de titel ‘Schilderkunst en kunstenaarsbiografieën als specula. Metafoor, fictie en historiciteit’. Daarin laat Muylle zien, dat zeventiende- en achttiende-eeuwse biografen als Van Mander, Houbraken, Van Gool, De Bie en Weyerman gebruik maken van de theatermetafoor. Schilders krijgen de rol toebedeeld van acteurs, biografen die van regisseurs en lezers die van toeschouwers. Dit adstrueert Muylle onder meer op p.59 met behulp van een uitvoerig citaat uit Campo's Levensbeschryvingen (Deel 1, p. 170-171; het citaat bij Muylle in noot 12 op p.70). Om aan te tonen, dat, volgens eerder genoemde biografen, in de historieschilderkunst twee genres moeten worden onderscheiden naar het voorbeeld van het klassieke drama - namelijk tragedie en komedie - citeert Muylle op p.60 opnieuw uit de Levensbeschryvingen (Deel 1, p.95).
(K. Bostoen)
Weyerman en de column
Nicolaas Matsier roept in Het literair klimaat (red. Tom van Deel, Nicolaas Matsier, Cyrille Offermans; Amsterdam 1986) de afgelopen tien jaar uit tot ‘de decade van de column’: ‘Nooit is het genre zo populair geweest, en nooit heeft het literair in hoger aanzien gestaan’ (p.133). Hetzelfde tijdvak - ‘de laatste tien jaar’ - noemt Ad Gijselhart in zijn studie De column als vrijplaats (Amsterdam 1986) als bloeiperiode van de column.
Matsier en Gijselhart stemmen voorts overeen in de plaatsbepaling van de column: tussen de journalistiek en de literatuur. ‘Journalistiek is het uitgangspunt: de onmiddellijke actualiteit. Literair is de wijze waarop persoonlijk commentaar op de actualiteit gegeven wordt: melancholisch, ironisch, satirisch, sarcastisch, polemisch’ (Gijselhart p.25).
Gijselhart richt zich in zijn studie vooral op de column ‘als strijdmiddel tegen de overheid en andere gezaghebbende instituties in de samenleving’. In de geschiedenis van de column, die hij laat beginnen in de achttiende eeuw, wordt de nadruk dan ook gelegd op de strijd tussen columnist en overheid. Die strijd werd in de achttiende eeuw gevoerd in onder meer Frankrijk (Diderot, Voltaire), Engeland (Swift) en de Republiek. Gijselhart beschrijft in dit verband uitvoerig het proces tegen het tijdschrift De politieke kruyer, terwijl hij even aandacht vraagt voor Jakob Campo Weyerman. Wat Gijselhart over Weyerman - ‘pamflettist en weekbladcolumnist’ - schrijft, is juist. Tegelijkertijd is zijn karakteristiek van Weyerman erg globaal, mogelijk veroorzaakt door wel erg selectief gebruik van de secundaire litera- | |
| |
tuur. Men krijgt ook niet de indruk dat Gijselhart iets van Weyerman heeft gelezen. Dat is op zijn minst teleurstellend.
Wat niet wegneemt dat Gijselharts monografie over de (politieke) column in Nederland zeker als eerste verkenning verdienstelijk is. Inspirerend is het boek ook. Het valt onder andere op hoe dicht de beschrijving, die Komrij in Maatstaf van de ideale polemist gaf, de beschrijving van de polemist Weyerman nadert.
Komrij en Weyerman
Gerrit Komrij publiceerde bij uitgeverij Bert Bakker zijn ‘vervolg’-bloemlezing De Nederlandse poëzie van de zeventiende en achttiende eeuw in duizend en enige gedichten (Amsterdam 1986) en wie de bloemlezing nog niet gekocht heeft, dient zich onverwijld naar de boekhandel te spoeden. Een schitterende bundel poëzie.
Komrij heeft de canon niet opgeruimd: ‘Het gebroken glas’ van Van Alphen staat erin en Hooft, Vondel, Bredero, Huygens, Luiken, Poot (levend en dood) zijn prominent aanwezig. De canon is aangevuld: Komrij heeft geput uit de ‘burleske, aardse’ dichters en de frisheid dankt de bloemlezing aan deze dichters. Het werk, dat de bloemlezer moet hebben verricht, dwingt bewondering af.
Het zal wel niet verbazen dat ook Jakob Campo Weyerman vertegenwoordigd is. Liefst vijf gedichten van Campo zijn in de bloemlezing opgenomen: drie verzen zijn geput uit Den echo des weerelds: ‘Het vaar wel aan myn geboorteplaats’, ‘Dat die 't behaagt en lust verwaandlyk sta te pronken...’, ‘Het oordeel van Paris’, en twee uit Den vrolyke tuchtheer: ‘Den ontheupte reu, en de beleedigde Fillis’, ‘De zongedachten van den frischen dageraat...’. Bovendien is een vers ontleend aan De geest van Jacob Campo Weyerman.
In de bloemlezing komen we nogal wat bekenden uit de wereld van Weyerman tegen: H. van den Burg, Jan Goeree, Frans Greenwood, Jan van Gysen, Joan de Haes, Robert Hennebo, Jan van Hoogstraten, A. Hoppestein, Jakobus Rosseau, Willem van Swaanenburg, Carolus Tuinman.
Het is niet moeilijk om zelf met verzen en verzenmakers aan te komen, die ‘niet hadden mogen ontbreken’. Wat mij het meest verbaasde was het ontbreken van de Keurdichten.
In een bespreking van de ‘oude’ Komrij zette J.A. Dautzenberg in De volkskrant van 14 november 1986 kanttekeningen bij het uitgangspunt om ook straatliteratuur op te nemen. Dautzenberg signaleert het verschijnsel dat ‘bij het teruggaan in de tijd (...) steeds méér teksten tot de literatuur gerekend worden of in elk geval object van literair onderzoek kunnen zijn’. Als afschrikwekkend (?) voorbeeld noemt Dautzenberg de ‘ware hausse in studies over een ordinaire roddeljournalist als Jacob Campo Weyerman - terwijl er nog steeds geen fatsoenlijke biografie van Multatuli bestaat’. Het is verheugend dat de hausse zelfs J.A. Dautzenberg niet is ontgaan, maar wie Weyerman nu nog als ‘ordinaire roddeljournalist’ kwalificeert, diskwalificeert zich zelf. Dautzenberg heeft Weyerman niet gelezen en praat maar wat na. Dat wordt hopelijk geen mode.
Weyerman, the killer.
In Ons Erfdeel 29 (1986), nr.5, p.743-751 publiceerde A.J. Hanou de tekst van zijn observatie, gehouden op de laatste jaarvergadering van de Stichting, onder de opwekkende titel: ‘Literaire euthanasie. Het
| |
| |
sterven der schilders in Weyermans Levensbeschryvingen der Konstschilders’.
In zijn artikel onderzoekt Hanou de wijze waarop Weyerman zijn schilders ‘literair’, d.w.z. metaforisch, om zeep helpt. De literaire dood van schilders reflecteert iets wat voor het leven van de overleden schilders kenmerkend was. Zo laat Weyerman de landschapsschilder Sybrechts, die door het succes verleid de landschappen in de steek liet, het slachtoffer worden van de wraak van de ‘geabandonneerde’ natuur: Sybrechts sneuvelt onder een vallende olm. Hanou tekent hierbij aan, dat het hem niet gaat om het werkelijke levenseinde van Sybrecht - olm of geen olm - slechts de literaire dood vormt object van onderzoek.
Hanou herkent een systeem in Weyermans literaire euthanasie. De sterfbeeldspraak waarvoor Hanou aandacht vraagt - soms goedkoop, soms virtuoos - onderstreept het literaire gehalte van de schildersbiografieën eens te meer. Indirect lijkt daarmee kunsthistorische kritiek op Weyerman weerlegd te worden: Weyermans vierdelige is zeker een naslagwerk, maar meer nog bellettrie en wie dat literaire miskent, kan De levensbeschryvingen niet op de juiste waarde schatten.
Daarnaast bieden De levensbeschryvingen unieke informatie over schilders en schilderijen, die Weyerman in zijn leven zag. De interpretatie daarvan is niet altijd eenvoudig, zoals een artikel van Peter Hecht in Simiolus 11 (1980) leert.
Losse nummers van Ons Erfdeel kosten f 20,-. (Stichting Ons Erfdeel, Rijvoortshoef 265, 4941 VJ Raamsdonksveer. Postrek. 108.41.98)
(Peter Altena)
Elly Groenenboom-Draai is, naast haar andere werkzaamheden, al enige tijd bezig met het annoteren van de Rotterdamsche Hermes. Op dit moment zijn de eerste 17 afleveringen geannoteerd. Eenieder, die hierover dus vragen heeft, kan zich tot Elly wenden. Dit betekent ook, dat diegene die iets kan bijdragen tot de annotatie van de overige nummers van Weyermans eerste tijdschrift, gevraagd wordt dit niet na te laten. Elly's adres: Neckardal 30, 2904 CW Capelle aan den IJssel. Tel. 010-503356.
Al in het voorjaar verscheen bij uitgeverij Sub Rosa, ingeleid en toegelicht door Arno van der Plank: F.L. Kerstemans samenspraak tussen Weyerman en Ludeman, de Nieuws tyding uit de andere waereld. Dit uitgebreid geannoteerde werk heeft nog niet de aandacht gekregen dat het verdient en zal in het komende nummer van de Med.JCW worden besproken.
Ook Een hel vol weelde: teksten uit het werk van Willem van Swaanenburg (1679-1728). Ingeleid en van kommentaar voorzien door André Hanou e.a. Assen: Van Gorcum, 1986, zal in nummer 1 van volgend jaar besproken worden.
Afgelopen zomer verscheen het Cumulatief register op de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jan Bruggeman vulde de eerste vijf jaargangen van Adèle Nieuweboer aan met jaargang 6 en 7, zodat de Med.JCW nu ontsloten zijn van 1978-1984. Behalve de twee ingangen die in de gebruiksaanwijzing worden genoemd (persoonsnaam en titel),
| |
| |
bevat het Cumulatief Register nog een derde ingang: op plaatsnaam (p. 38-41). Vanwege enkele onvolkomenheden, veroorzaakt door de gewijzigde registreermethode door de jaren heen, heeft dit register een voorlopig karakter. Zo is bv. een aantal persoonsnamen en titels niet opgenomen. Verder zijn in het titelregister steeds de lidwoorden weggelaten; daarop wordt immers niet gealfabetiseerd. Dit vergemakkelijkt het zoeken, maar kan tot foutjes leiden: een titel als ‘Het spookt te Brussel’ is te vinden onder de S.
Er wordt dan ook een verbeterd register, dat de eerste tien jaargangen zal ontsluiten, in het vooruitzicht gesteld. Op aanvraag is het huidige register voor f 8,- te verkrijgen bij de Stichting JCW, Postbus 16732, 1001 RE Amsterdam.
Tot grote verrassing van de verzamelde campisten, ter expeditievergadering te Abcoude, herberg De Voetangel, op 6 september 1986, overhandigde Jan Bruggeman het bestuur van de Stichting JCW een exemplaar van zijn doctoraalscriptie Descriptieve bibliografie van Jacob Campo Weyerman. Periodieken. 's-Gravenhage: Droes, 1986. Deze prachtig uitgevoerde bibliografie zal binnenkort in een tweede druk verschijnen en dan uiteraard in de Med.JCW worden besproken.
In de UBA bevindt zich onder signatuur 2007 D 49 Weyermans Eenige letterlievende (...) betrachtingen van 1748, al eerder opgemerkt door Adèle Nieuweboer in de Med.JCW, p.502. De titelpagina bevat de volgende tekst: ‘Eenige letterlievende, zeedekundige, historische en stichtelyke betrachtingen. Opgestelt in onrym en in vaarzen. Door wylen Jacob Campo Weyerman. Et sic demulceo vitam. In 's Gravenhaege, gedrukt voor den autheurs weduwe, en zyn te bekomen by Anthoni van Dole, boekverkooper in Hûgo Grôtius. M.D.CC.XLVIII.’ (NB. Ik heb het hoofdlettergebruik aangepast).
Het exemplaar is getekend door Anthoni van Dole.
Leggen we het naast de Betrachtingen uit 1742 (UBA Broch.Pijn. 188-2; zie voor de beschrijving van een identiek boek in de gemeentebibliotheek Rotterdam: Med.JCW, p.208) dan valt direct op, dat het hier niet om een tweede druk gaat, maar om een ander boek. Pagina (3) op folium A2 begint met de ‘Redenvoering over het Geheugen’, een nieuwe tekst. Helaas is er maar kort van te genieten. Alleen het eerste katern van de tekst van 1748 is hier overgeleverd. Als je wilt doorlezen op p.9 merk je, dat je plotseling in katern 2 van de 1742-editie bent beland. Dat er wel degelijk een tweede 1748-katern is geweest bewijst de custode onderaan p.8, die verschilt van het eerste woord van het tweede 1742-katern. Het boek bestaat dus uit één katern editie-1748 dat is samengebonden met de laatste 5 katerns van de 1742-editie.
Thomas Matthey merkt op in Med.JCW 9 (1986), p.40, dat het UBL-exemplaar, sign. 1095 H 79, van de vierde druk van Democritus en Heraclitus Brabantsche voyage incompleet is, omdat de teksten van de Besweering en de Gehoornde Broeders ontbreken. Op zich is dit juist. Toch zijn beide teksten aanwezig onder resp. sign. 1095 H 80 en 1095 H 81. De drie teksten zijn dus afzonderlijk gebonden, en staan gebroederlijk naast elkaar op plank H in kast 1095.
| |
| |
Volgens de titelpagina werd de Besweering van den disperaten Antwerpsen courantier in 1705 gedrukt door ‘Jacob Bernaarts, Boekdrukker 's Landts van den Vryen’ te Brugge. De Bibliotheca Belgica noemt déze druk niet, maar wel drie andere van ‘Jacobus Beernaerts, Woonende inde Breydel-straete in S. Xaverius’, ‘Tot Brugghe’. Het zijn werken van Philippus Jongherycx, een pastoor uit Coolkercke: uit 1697: Middelen tot den vrede met Godt, sy selven, ende syn evenaesten (BB, Tome III, p.607); uit 1698: Kint-baerenden man in dicht beschreven (BB, Tome III, p.608), en uit 1723 een tweede druk van het laatstgenoemde werk, aangevuld met ‘eenighe vermaekelycke Liedekens’ (BB, Tome III, p.610), dit laatste tot verontwaardiging van de samenstellers van de BB, die de boertige, inferieure liedjes niet waarderen. Uit deze druk is ondermeer de opdracht ‘Aende Edele, Weerde, ende Voorsienighe Heeren, Myn Heeren Burghmeesters, ende Schepenen 's Landts vanden Vryen’ weggelaten.
Dat Weyerman zelf enige tijd te Brugge heeft vertoefd lijkt af te leiden uit zijn mededeling in De sleutel van den Antwerpschen courantier, p.85: ‘Tot Brugge in Vlaanderen woonde by mijn tijd een Cellebroeder, door de Wandeling gedoopt Heyntje Scherluyn’, waarna uitvoerig over deze ‘groote Guyt’ wordt bericht. Ook de ‘Dochter uyt de gulde Fonteyn tot Brugge (...) een galante Pop’ en een sergeant, die aldaar voor bigamie gebrandmerkt werd op 't voorhoofd, krijgen een beurt. Het lijkt er dus op, dat de Besweering inderdaad te Brugge kan zijn gedrukt.
In dezelfde Sleutel, p.86, deelt Campo ons mee, dat ook ‘Tot Gent in Vlaanderen was wel eer een Cellebroeder’, waarna een aantal anekdotes volgt over ‘Broeder Kalebas’. Ferd. Vanderhaeghen noemt in de delen 2 en 3 van zijn Bibliographie Gantoise (Gand, 1858-1867) de drukkers die in Gent werkzaam waren, eind 17e, begin 18e eeuw. Hij vermeldt ook hun Gentse drukken. Weyermans Democritus en Heraclitus Brabantsche voyage (Gent, z.j.) is daar niet bij: we weten immers niet wie de drukker was. Wat echter opvalt is, dat in de Nederlandse impressums van de Gentse drukken rond de 18e eeuwwisseling geen enkele maal de plaatsnaam Gent als zodanig wordt gespeld. Het is bijna altijd ‘Ghendt’ of ‘Ghend’; heel soms ‘Gendt’. Dit zou een, zij het klein, argument kunnen zijn om het al bestaande vermoeden van fingering te steunen. Want het is zeer waarschijnlijk, dat de Democritus en de Gehoornde broeders beide te Breda zijn gedrukt. Weyerman zegt dit zelf op diverse plaatsen in zijn werk (vgl. Thomas Matthey, Med JCW 9 (1986), p.33). Verder lijken de drukjes qua opmaak veel op elkaar (bv. de identieke ‘mand-met-bloemen-houtsnede’). Zetselonderzoek zou hier uitsluitsel kunnen geven of er zelfs bij dezelfde drukker is gedrukt.
Dat zou dan de in 1670 te Breda geboren Cornelis Tessers kunnen zijn. André Hanou gaf al wat biografische gegevens over hem in zijn Tuchtheer-editie (1978), p.312. Zo ook Peter Altena in Med.JCW, p.462 en 464. Volgens de tentoonstellingscatalogus Drie eeuwen Bredase boeken 1604-1900. Breda 1984, p.16-17, nam (stads)drukker Tessers het niet zo nauw met de wet. Al in 1692 kwam hij als boekhandelaar in botsing met de magistraat. Hij had nog drie exemplaren van een verboden, ketters boek, waarvan hij er al drie had verkocht (waaronder één aan burgemeester Lugtenburg, en één aan predikant Artopé) in zijn bezit. Begin 18e eeuw had Tessers volop werk. Hij drukte een theologisch
| |
| |
werk van Jacob Artopé en verkocht onder meer landkaarten, papier en lak aan de overheid. Tussen 1704 en 1709 heeft hij tenminste 12 stedelijke publicaties gedrukt. Na 1709 zijn van hem geen drukken meer bekend. Ondanks zijn invloedrijke relaties binnen de stad heeft hij Breda begin maart 1711 hals over kop moeten verlaten. Hij nam behalve zijn kleding niets mee, en van zijn volledige boedel kon een inventaris worden opgemaakt. Daaruit valt op te maken, dat Tessers zijn complete drukkers- en boekbindersgereedschap had achtergelaten. Ook belangrijke papieren, zoals een schuldboek, een testament, een memorieboek, ‘lombaert briefjes’ en andere financiële papieren werden gevonden. De reden voor zijn vertrek is de samenstellers van de catalogus niet duidelijk geworden. Zoals wij al weten, licht Weyerman zelf de gehele sluier op in de Vrolyke tuchtheer van 12 september 1729, p.82-83. Tessers moest vluchten wegens valsemunterij. Hij verdween naar Antwerpen, maar werd er gevangen gezet, zij het niet lang. Daarop vertrok hij naar Warmond. Hanou meldt, dat hij in 1713 te Den Haag woont. Volgens de catalogus resideert hij daar nog in 1721. In 1725 is hij in Amsterdam gesignaleerd. Daarna is niets meer van hem bekend. (Jos Leenes)
| |
Rectificatie
Door de oplettendheid van JCW-vriend Anton Bosschers kunnen twee hinderlijke (tik)fouten in Thomas Matthey's overzicht van Weyermans gedrukte toneelstukken (Med.JCW 9 (1986), p.33-42) worden rechtgezet. Op p.35 (nr.1) moet ‘BRUGGEN’ worden gewijzigd in ‘BRUGGE’, en ‘Bernarts’ in ‘Bernaarts’.
Deze bibliografie kan overigens geen staat maken op volledigheid: onder meer is niet aangegeven, dat bepaalde titelpagina's in zwart en rood zijn gedrukt, zijn fouten in paginering en katernsignering niet opgemerkt en ontbreekt een verantwoording van de zoekweg. Door dit laatste is de oorzaak van missers, als bv. het toneelstuk ‘DE GRAM-SCHAP Treureyndent Blyspel’ in Weyermans Zeldzaame leevens-byzonderheden van Laurens Arminius, p.221-244, niet duidelijk. Een en ander zal in de toekomst moeten worden aangevuld.
(Jos Leenes)
| |
Publikaties van en over Jacob Campo Weyerman die op dit moment verkrijgbaar zijn
J.C. Weyerman: Maandelyksche 't zamenspraaken, tusschen de dooden en de leevenden (...). De achtste 't zamenspraak tusschen Pieter Paulus Rubens, Anthony van Dyk, en Godefroi Kneller, drie beruchte schilders. Amsterdam: Hendrik Bosch, december 1726. Te vinden in: Pieter Paulus Rubens, De kosmische schilder. Antwerpen: De dageraad, 1977, p.5-86. Voor een gering bedrag te koop bij boekhandel De Slegte.
J.C. Weyerman: Den vrolyke tuchtheer (1729). Deel 1 tekst, deel 2 kommentaar door A.J. Hanou. Amsterdam: Thespa, 1978. (Amsterdamse smaldelen 7) Verkrijgbaar bij Huis aan de Drie Grachten, Amsterdam. ISBN 90 6185 211 0. f 20,-.
J.C. Weyerman: Den heer is betoovert, en De juffer is behext. De schoone dwaalstar, of De vereenigde gelieven. De vruchtbaare juffer.
| |
| |
Naar het handschrift uitgegeven door A.J. Hanou. Amsterdam: Huis aan de Drie Grachten, 1979. ISBN 90 6388 021 9. f 17,50.
J.C. Weyerman: De Rotterdamsche Hermes. Ingeleid door A. Nieuweboer. Amsterdam: Huis aan de Drie Grachten, 1980. (Dokumenten 2) (Fotografische herdruk) ISBN 90 6388 141 X. f 45,-.
J.C. Weyerman: De leevens byzonderheden van Johan Hendrik, Baron van Syberg, heer van Ermelinghoven en Bonckersbek, &c. Uitgegeven en ingeleid door een werkgroep Amsterdamse neerlandici onder leiding van A. Hanou en H. Stouten. Deventer: Sub Rosa, 1984. (Deventer Drukken 1) ISBN 90 70591 10 3. f 35,50.
J.C. Weyerman: Het vermakelijk wagenpraatje. Opnieuw uitgegeven en van een inleiding en commentaar voorzien door G. Maréchal. Muiderberg: Coutinho, 1985. (Populaire teksten uit de late Republiek 2) ISBN 90 6283 634 8. f 27,75.
Het verlokkend ooft. Proeven over Jacob Campo Weyerman. Bezorgd door P. Altena, W. Hendrikx, e.a. Amsterdam: Huis aan de Drie Grachten, 1985. (Kritische Studies 6) ISBN 90 6388 471 0. f 65,-.
Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Deventer: Sub Rosa. ISSN 0167-4609. Verschijnt drie maal per jaar.
A. Nieuweboer, J. Bruggeman: Cumulatief register op de Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 1978-1984. Amsterdam: Stichting JCW, 1985. f 8,-.
(F.L. Kersteman:) Nieuws tyding uit de andere waereld, of Samenspraak tusschen den beroemden schilder en schryver Jacob Campo Weyerman en den beruchten doctor en astrologist Ludeman. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht door Arno van der Plank. Deventer: Sub Rosa, 1986. (Deventer Drukken 3) ISBN 90 70591 16 2.
| |
Te verschijnen in 1987
J. Bruggeman: Een descriptieve bibliografie van Jacob Campo Weyerman: Periodieken. 2e verbeterde en vermeerderde druk. 's-Gravenhage: Droes.
J. Bruggeman: De geest van Jacob Campo Weyerman (1754).
F.L. Kersteman: Zeldzaame levens-gevallen van J.C. Weyerman. Uitgegeven door A.N.W. van der Plank. Deventer: Sub Rosa.
J.C. Weyerman: Raadselverzen. Uitgegeven door J. Bruggeman. Enkhuizen: Omnia Currunt.
J.C. Weyerman: De merkwaardige levensgevallen van den beruchten kolonel Chartres. Uitgegeven door J.A. Leenes.
|
|