Frank Peeters
Weyerman en de keurdigten
Bladerend in oude afleveringen van de Mededelingen van de Stichting JCW werd mijn aandacht getrokken door een uitgebreide signalering van A. Hanou over enkele anti-Poot gedichten in het Vyfde vervolg van de Nederduitsche en Latynsche keurdigten uit 1729 (zie Med.JCW 33 (1980), p.344-347).
Toen ik de bedoelde gedichten in mijn exemplaar van de Keurdigten nasloeg, viel mijn oog op enkele andere, ook met JCW in verband te brengen gedichten. Het betreft hier de ‘Verkeerde Hermes’, ‘Op Hermes en zyne wekelykse brieven’, en ‘Zyn lagchen om het verbod van Argus’ (p.55-56). In het eerstgenoemde is er verschil van mening tussen Hermes en Argus. Hermes wordt afgeschilderd als een snoodaard ‘Die uit het afgehouwen hoofd / Van Argus zig de vlag belooft; / Om dat zyn sporeloze schriften, / Die kaf, in plaats van koren ziften, / De toets niet houden kunnen van / Dat wekelyksche briefgespan’.
Hermes is alleen tevreden als hij bloed ziet: ‘Wilt ge onbelemmert van zyn hoonen / In rust uw Muiderkluis bewonen / Beledigde Argus groot van Moed? / Verschaf hem maar een handvol bloet’.
De andere twee luiden als volgt:
Op Hermes en zyne wekelyksche brieven
Uw schryven heeft geen slot, 't is zot en ongezouten.
Gy Hermes zyt nogtans een Hermes in den aardt.
Zoo iemand vraagt, waarom; niet uw weeklyks kouten,
Maar om uw handigheyt ruim driemaal hangens waard.
Zyn lagchen om het verbod van Argus
Dat veniam corvis vexat censura columbas
Hoe blaft Abdera's hond met zulk een luid geschal?
Hy juicht om Argus; wien het spreken is verboden.
Schond die de levende aan? hy scheurt en plukt de dooden
En laat de graven vuil bespogen van zyn gal.
Agt men dat lydlyk, en het andere verwaten?
Zoo wordt de duif gekruist, den havik vry gelaten.
Naar het schijnt is JCW eerst met zijn wekelijkse schotschriften begonnen (Den Amsterdamsche Hermes) nadat Hermanus van der Burgt hem, na kritiek van JCW op diens Amsterdamsche Argus, had uitgenodigd het maar eens beter te doen. De Argus werd in 1722 verboden en in Muiden, Van der Burgts woonplaats, zelfs publiekelijk verbrand. Een gebeurtenis, die Willem van Swaanenburg, mede schimpschrijver, verleidde tot de in zijn Vervrolykende Momus (1726-1727) terug te vinden ‘Muyder Vuurtest’. Van Swaanenburg wordt overigens in het volgende Keurdigt als dichter van de Parnas (1724) belachelijk gemaakt.
Wegens Hermes' vermeende bloeddorstigheid wijs ik ook op het bovengenoemde drie gedichten voorafgaande ‘Bloeddorst’. Hierin is sprake van ‘Een nyver bytje, lang gesart, door 't luyd gerommel / En ydel brommen van Abderaas grooten hommel’. Dit gedicht vinden we ook in het