Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 8
(1985)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
K. Bostoen
| |
[pagina 87]
| |
zonken ware in de diepte der zee’. Een goed voorbeeld van een terloopse behandeling van Weyermans werk vinden we in een passage die Te Winkel aan hem wijdt. Terwijl Te Winkel Van Effens Hollandsche Spectator behandelt, komen Doedyns en Weyerman slechts ‘en passant’ ter sprake: In zijn eerste vertoog heeft VAN EFFEN zijn voorgangers beknopt maar juist gekarakteriseerd, ook als verre verheven boven de vele vroegere zich als zedegispingen voordoende schendschriften, voor geld geschreven, op schandaalverbreiding uit en op bijzondere personen gemunt. Van dien aard was b.v. bij ons de Haegse Mercurius van mr. HENDRIK DOEDYNS geweest, in 1699 uitgegeven, in 1736 herdrukt, en verder de reeks van weekbladen, niet geheel zonder talent geschreven door den karakterloozen avonturier JACOB CAMPO WEYERMAN die van 1720 tot 1721 De Rotterdamsche Hermes, van 1721 tot 1723 Den Amsterdamschen Hermes, van 1724 tot 1725 Den ontleeder der gebreeken, van 1725 tot 1727 Den Echo des Weerelds, van 1728 tot 1729 De doorzigtige Heremyt van 1729 tot 1730 Den vroolyke Tuchtheer uitgaf, en die in 1737 De Naakte Waarheyt zou uitgeven, waaraan hij het te wijten had, dat hij tot zijn dood in 1747 op de Gevangenpoort in Den Haag de gelegenheid kreeg om over zijn zondig leven na te denken. Met zulke schrijvers wenschte VAN EFFEN in één adem niet genoemd te worden (...)’Ga naar eind(1.). Het is merkwaardig dat een positivist als Te Winkel, die normaal zijn best doet om allerlei waardeoordelen te vermijden, zich hier zo zeker voelt van zijn stuk. Uit Te Winkels passage blijkt geen bijzondere kennis van Weyermans werk. Behalve het waarderende ‘niet geheel zonder talent geschreven’, wordt ons niets anders meegedeeld dan een aantal titels van weekbladen die in de categorie ‘schendschriften’ vallen. Dat Weyerman ook toneelstukken, gedichten en historisch-verhalend proza heeft geschreven, vernemen we niet. Het is vooral de persoon van Weyerman die wordt getypeerd. Weyerman is een karakterloos avonturier die tijdens zijn zondig leven schendschriften produceerde, geschreven voor geld. Hij was iemand die op schandaalverbreiding uit was en iemand die het op bijzondere personen gemunt had. Bovendien was hij schijnheilig: hij deed het voorkomen alsof zijn schendschriften zedegispingen, met andere woorden: eerbiedwaardige satires waren. Het spreekt vanzelf dat zo iemand tenslotte in de Gevangenpoort zijn leven eindigde en dat hij in literatuurgeschiedenissen bestraft wordt met verwijdering uit Van Effens gezelschap op de wijze van de zondaars in de hel, wier zwaarste straf immers is: het verstoken blijven van het goddelijk aanschijn. Te Winkels schets zal de Weyerman-vrienden bekend in de oren klinken. Over het algemeen meent men immers, dat het de bandeloze en misdadige reputatie van Weyerman is geweest die het preutsere nageslacht hebben verhinderd om de bijzondere literaire kwaliteit van zijn werk te waarderen. Die algemene mening onderschrijf ik, maar het lijkt mij mogelijk er nog iets aan toe te voegen. Het is vermoedelijk niet alleen de persoon van Weyerman geweest of diens reputatie die een redelijke waardering in de weg hebben gestaan. Het is wellicht ook een element in zijn werk dat tot die literair gezien onterechte stemmingmakerij aanleiding heeft gegeven. Wat mij in het werk van Weyerman begint op te vallen, is het ontbreken van iedere vorm van sentimentaliteit. Bij zijn tijdgenoot Van | |
[pagina 88]
| |
Effen daarentegen is die sentimentaliteit wel aanwezig en dan nog tamelijk nadrukkelijk. Een passage als de volgende b.v. acht ik bij Weyerman uitgesloten: Het Engelsch Werk, 't welk ik voorgenoomen heb in myn moedertaal, niet over te zetten, maar na te bootzen, is zyn eerste oorspronk aan een edelmoedige vrindschap verschuldigd. De Heer Steele bevond zig, zoo door zyn eygen los gedrag, als door de verkwisting van een onbezonne Huysvrouw, in zeer groote verlegenheid, waar uit hy door een geringe bystand onmooglyk konde verlost worden. De vermaarde Heer Addison deszelfs boezemvrind, voorzien van zooveel deugden als gaaven des versands, was te teeder en inschikkende om den man in 't ongeluk, waar in hy zig ten deele door zyn eygen schuld gestort had, te laaten kwynen en vergaan; zyn liefde voor den ongelukkige scherpte zyn vernuft op, en deed hem een middel uitvinden om zyn Vrind een genoegzaam, en gedurig onderstand te verschaffen. Wat versind hy? Hy maakt enige fraye Geesten op, boezemd den zelven in het meedelyden, 't geen hy voor den verstandigen Steele gevoeld, overreed haar tot het voornemen van hem kragtdaadiglyk te ondersteunen (...)’Ga naar eind(2.). Dit begin van Van Effens eerste vertoog had Weyerman nooit uit de pen kunnen vloeien. Feith wel, Van Alphen ook en Beets in de Camera Obscura laat zijn lezers vele dergelijke passages inzwelgen. Passages met als sleutelwoorden: edelmoedige vrindschap, groote verlegenheid, geringe bystand, boezemvrind, teeder en inschikkende, fraye Geesten, medelyden, etc. Vertogen als ‘Thysbuurs os’ en het driedelige ‘Een klein-burgervrijage: Kobus en Agnietje’ behoren tot de meest gewaardeerde geschriften van Justus van Effen en men kan ze dan ook praktisch in elke bloemlezing aantreffen. Ze zijn evenwel van een weekheid die zeer contrasteert met Weyermans hardheid. Weyerman is een van de laatsten van het type harde, klassieke satirici zoals Swift en Voltaire in het buitenland die eveneens in het voetspoor van Juvenalis werken. Hij is een succesvol satiricus die ‘niet zonder talent’ - het woord is van Te Winkel - zijn ‘schendschriften’ aan het papier toevertrouwt. In het voetspoor van Van Effen en niet in dat van Weyerman treden de heren humoristen uit de negentiende eeuw die met hun weke ‘zedegispingen’ een eclatant succes oogsten. Het is niet vanwege een verschil in ‘kopieerlust des dagelijksen levens’ dat Weyerman en Van Effen een contrast vormen. Een wezenlijke tegenstelling vormt de hardheid op het ongevoelige af aan Weyermans kant en een gevoeligheid op het weke af aan de kant van Van Effen. Die gevoeligheid werd een succesformule en zij is dat gebleven tot op de dag van vandaag. Wat er ook van zij: die lage waardering voor Weyermans werk verhinderde tot voor kort dat het werk van Weyerman in een moderne uitgave kon worden geraadpleegd. Een veel kwalijker effect van die lage waardering was echter dat daarmee meteen een van de belangrijkste ingangen voor onze kennis van het Nederland uit de periode der Verlichting werd afgesloten. |