Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 7
(1984)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdJ. Bruggeman
| |
[pagina 17]
| |
[blz. 30] Het is zeker, dat hy veele natuurlyke hoedaanigden [= hoedanigheden] bezat; doch zyn aardigheden met de tong waaren wel zo bevallig als die met de pen. Echter is het ook een onbetwistelyke Waarheyt, dat Roberts meeste aardigheden vry laag waaren van trant, en nimmer konden springen buyten den omtrek van het algemeene Borgerlyk. Zulks blykt in het Gezang, getytelt den Lof van den Genever; in de Rouwklacht over het Paard, de Goudvink, en de Kanarivogel van Jacob Veenhuyzen; in den Lof van den Boonakker, en zo voorts. Het is waar, dat die Robert eenmaal een Heldenzang berymde, op het neemen van Hai Ben Tobaak een algiersche Zeeroover, by den Kapiteyn Kornelis Schryver, welk Gezang by een groot getal Dichtkundigen wiert goedgekeurt. Maar de meeste goedkeurders dienen te weeten, dat die Robert Hennebo dien Heldenzang schreef onder het opzigt en voorschrift van Jakob Campo Weyerman, in deszelfs Studeerkamer te Amsterdam.
[blz. 31] Den Geneesheer Smul. Dat is loutere waarheyt, Jonker, en tot een bewys van wetenschap, wiert'er een Anker Moeselwyn verorbert by den Voorschryver en den Naschryver, voor dat dien Lofzang eens was voltooit.
Jonker Snoeshaan. Na ik hoor, ley dan Jakob den zadel op het gevleugelt Paard, en Robert heeft het bereeden. Den Kok bereyd de Spyzen, maar zy worden den Heer voorgedischt. Campo heeft Robert voorgedicht, en Robers heldennaam wiert'er door verlicht. Maar de Dichters en de Ignatianen hebben een vryheyt van Gewisse in 't byzonder, zeggen de Schryvers der geweetens gevallen.
Den Geneesheer Smul. Geenszins, Jonker, de Naamletters dier beyden staan door malkaar gestrengelt, onder dat Heldendicht, gevolglyk beging Robert geen diefstal op Campo's Geest.
De biograaf van Robert Hennebo heeft het begin van deze passage overgenomen in de voorrede van de Verzamelde dichtwerken van Robert Hennebo.Ga naar eind(2.) Hij is het niet eens met de mening van Jacob Campo Weyerman en schrijft:Ga naar eind(3.) [*8 recto] De Kwaadaartige en stekelige pen van deezen Schrijver is te over bekend, dan dat zij wederlegd behoeft, en op het doorleezen van dit werkje zal zijn zeggen genoegzaam tegengesproken worden, [*8 verso] merkende wij in het voorbijgaan aan, dat de stijl, geest, smaak en aartigheeden van HENNEBO, die van Weijerman, zo hij iets van deeze gehad heeft, oneindig te boven gingen, en dat de eerste dus niet nodig hadt een Helden-zang te schrijven onder opzicht en voorschrift van den laatsten, die alles behalven Poëet was. Van wat waardij dit Dichtwerk is weeten [wij] niet, uit gebrek van het nooit gezien te hebben. Enkele pagina's daarvoor was al medegedeeld, dat ‘de Lof van den Boonakker’ en het gedicht betreffende ‘het neemen van Hai Ben Tobaak, een Algerijnschen Zeeroover, door den Wel Edelen Manhaften Heer, toen Kapitein, nu Luitenant-Admiraal KORNELIS SCHRYVER’ niet opgenomen zijn in de bundel, omdat de drukker geen exemplaren van deze dichtwerken | |
[pagina 18]
| |
heeft kunnen achterhalen. Hij roept de bezitters van deze werken op ze hem ter hand te stellen, zodat hij ze in een vervolg op de Verzamelde dichtwerken alsnog kan uitgeven. Ook ik moet tot mijn spijt bekennen, dat ik het gedicht over de heldendaad van Cornelis Schrijver (1688-1768) niet onder ogen heb gehad, maar dankzij een verwijzing in de Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen van J.C. de JongeGa naar eind(4.) heb ik tien versregels kunnen achterhalen, die gepubliceerd werden in de Europische Mercurius van 1724.Ga naar eind(5.) De Europische Mercurius besteedt ruime aandacht aan het treffen tussen Cornelis Schrijver en de Algerijnse piraat. Alhoewel niet alles voor ons van belang is, neem ik de tekst toch in zijn geheel over.
[54; in de marge: SPANJEN] NU eens van een Heldendaad van den Heere Cornelis Schryver, Zee-kapitein ter Admiraliteit van Amsterdam, gesproken: Dezen Heer dan, in 't naauw van de Straat kruissende, ontmoette daar een van de voornaamste Algierse Rovers, genaamt de Oranje-Boom, gemonteert met 36. stukken, en 250. man, gevoerd by Kapitein Hamet Rais Ben-Toboak, den welken hy, na eenige glazen hart- [55; in de marge: 1724, July] nekkig geslagen te hebben, onder de wal by Lagos veroverde: de Circumstantien van dit gevegt konnen wy den Lezer niet netter mede deelen, als door een Brief, uyt het Schip van opgemelden Capiteyn geschreeven, zynde dezelve van den volgenden Inhoud: In het Hollands Oorlogschip van Kapitein Schryver, ten Anker leggende in de Baay van Kadix den 19. Juny. NA dat wy met ons Schip op ordre van den Schout by Nagt Godyn tot op de hoogte van Alikanten gezeilt waren, en vervolgens wederom by 't gros van de Scheepen van den Staat waren gekeert, zyn wy in de Middelandse Zee blyven kruissen: toen wy in het begin van deze maand het Naauw van de Straat passeerden, kwam ons een Engels Schip aan Boord, welkers Stuurman berichte, dat zig zoo voor de Rivier van Lisbon, als de verdere Portugeese Kust, 7. of 8. Algierse Roofscheepen onthielden: naderhand kreegen wy rapport van een Portugees Schipper, dat gemelde Roofscheepen maar 4. a 5. sterk waren; van welk advys wy terstond kennis gaven aan den Schout by Nagt Godyn, die ons daar op ordre zond om al kruissende naar de Kaap St. Vincent te zeilen, en dezelve op den 11. dezer maand tot omtrent 3. a 4 mylen Noord.Noord.Oost van ons af genadert zynde, zagen wy na gissing drie mylen van ons een Zeil, 't geen wy kort daar aan bemerkte een Algiers Roofschip te wezen; het was toen tusschen drie en vier uuren 's namiddags, en de Wind Noorden zynde, maakten wy jagt op het zelve, en kreegen het des avonds omtrent 8. a 9. uuren genoegsaam onder 't bereik van ons Geschut, als wanneer wy een Kanonschoot op den Rover losten en de Vlag lieten waayen, maar hy toonden zyn Vlag niet, en tragte digter aan de Wal te komen om te echappeeren, waarom wy dit bemerkende, hem de geheele Laag gaven; dog ondertusschen geheel stil geworden zynde, deed den Rover alle mogelyke moeite om met Roeyen van ons af te raaken; waar op wy Sein gaven aan de andere Schepen, die het onze tot op omtrent een halve myl genadert waren, en om de stilte niet verder konden komen; waarom de Schout by Nagt twee Sloepen detacheerden, die ons boegseerden, zoo dat wy onzen Vyand altyd op de zyde bleeven, welke wy des nagts tot drie verscheide malen hevig attaqueerden, zonder dat hy ons in 't minste schuldig | |
[pagina 19]
| |
bleef, altyd alles aanwendende om ons te ontkomen; dog vermits de duisterheid van de nagt sprongen eenige Kardoesen, waar door twee maal Brand in 't Schip ontstond, die terstond z[o]nder eenige schade te veroorzaken, geblust wiert, ondertussche[n w]as ieder op het voorbeeld van onzen Kapitein de geheele nagt in be[w]ging, en in 't uyterste verlangen na den dag, om den Vyand met ernst aan te grypen: zoo dra wy van ons af konden zien, bevonden wy dat de Rover een groot end voor uit geraakt was, en zoo veel mogelyk cours nam langs de Wal; dog des morgens tusschen 5 en 6. uuren kreegen wy hem weder binnen Schoots, en zeilden hem onder 't geduurig losbranden van ons [56; in de marge: 1724 July] Kanon op zyde, waar door wy eerst zyn Bezaans-Roe, en kort daar na zyn voor-Marzeil afschooten; waar op onze Kapitein bevel gaf om het Vyandelyk Schip te enteren, dat terstond gedaan wierd: de Rovers verweerden zig met de uiterste hartnekkigheid, dog de Turkse Kapitein wierd eindelyk genoodzaakt de Vlag te stryken, en zig aan ons over te geven. Gemelde Kapitein is genaamt Hamet Rais Bentoboak, en zyn Schip de Oranjeboom; het zelve kan 40. Stukken voeren, dog is maar met 36 gemonteert, en heeft 250. Mannen zoo Turken als Mooren op gehad, waar onder 26. Christenen, zoo Spanjaards, Portugeesen, als Hollanders gereekent, die wy alle uit haar Slaverny hebben verlost: wy hebben maar een doode gehad, en omtrent 30. zoo zwaar als ligt gekweste: op het Roofschip zyn omtrent 20 Barbaren gesneuvelt en verscheide gekwest: vervolgens zyn wy naar deze Baay gezeilt, daar wy onze Prys gelukkig binnen gebragt hebben.
Volgens berigt van den Algierse Kapiteyn, was hy den 31. [sic] April o eersten Mey van Algiers vertrokken, met nog twee andere Roof-Scheepen, welker Kapiteyns genaamt waren Soliman Rais, Siazmacsy, en Aly Rais, waar van hy twee dagen voor 't Gevegt was afgeraakt: zy hadden in haar Kruystogt omtrent de Rivier van Lisbon genomen en te Algiers opgezonden het Fluytschip Fransciscus, Klaas Berkhout, dat met Zout geladen zynde, zoo hy meende, te Amsterdam t'huys hoorden.
Zo iemand deeze Heroique daad eens heerlyk in Digt uytgebreyd door twee van de schranderste Geesten dezer Eeuw, onder de naam van I.C.W.R.H. wil lezen, hy kan het allomme by de Boekverkopers vinden. Dus eyndigen zy hunne Helden-zang. Gy, die ten dienst des Lands, en heyl der Koopvaardyen,
De Roof zugt hebt getemt van 't Goudziek Barbaryen,
Vervolg uw Zegenpraal, vlieg, wagt geen oogenblik,
Vervul de Zee met Bloed, en Afrika met schrik;
Nog eens, steek weer van 't Land, en volg haar op de hielen;
't Gerugt van uwen Naam is meer als honderd Kielen,
Het juichend Vaderland begeert zulks van uw pligt,
En wenscht dit loff'lyk werk in 't kort te sien verrigt,
Door hem, wiens staale Pen met kloeke Krygs-bedryven,
En Tunis en Algiers de Wetten voor zal schryven.
Het laatste gedeelte van deze tekst bevestigt de woorden van Jacob Campo Weyerman. De schrijver van de Europische Mercurius wist blijkbaar dat de initialen een combinatie waren van twee namen en wist waarschijnlijk ook welke personen hierachter schuilgingen. Het is opmerkelijk dat hij Jacob Campo Weyerman en Robert Hennebo de schranderste geesten van de eeuw noemt. | |
[pagina 20]
| |
Ik hoop dat het hele gedicht nog eens wordt teruggevonden, en dat de wens van de achttiende eeuwse boekdrukker in ons blad in vervulling zal gaan. |
|