dere belangstelling vanwege Weyermans publiek. In religieus opzicht neigt Weyerman naar onorthodoxie: in dit verband komen zijn opvattingen over zelfmoord ter sprake. Weyerman stelt hoge ideële eisen aan het journalistieke beroep, zelf voldoet hij er echter niet aan, daarvoor is hij te veel een ‘stukjesschrijver’. Literair-historisch gezien sluit Weyerman aan bij de Engelse traditie van Dufey, Ward, Appleby en Mist, maar ook bij een autochtoon Hollandse traditie. Hij geeft de voorkeur aan proza en ziet de poëzie van zijn eigen tijd in diskrediet gebracht door eindeloze haarkloverijen en schoonschijnende geestesarmoede. Als zijn ideale publiek zag hij de hoveling die van scherts houdt, maar in werkelijkheid schreef hij voor de klasse der nieuwe rijken, zijn soortgenoten. Tegenover het beeldencomplex afkomstig uit de Klassieke Oudheid staat hij negatief, aan de andere kant hanteert hij met graagte klassieke stof als zakelijke bron. De vernieuwing die Weyerman bracht, ligt op het gebied van de stijl, vooral op dat van de komische beeldspraak. Daarnaast is hij een man met een wakker oog voor elementaire zaken als de armoede en de rechteloosheid van de kleine man. Zijn opvattingen over lichaamsgebreken en over vreemdelingen in zijn werk doen nu primitief aan en schokken ons. Zijn xenofobie is vermoedelijk ontstaan uit een gevoel van jaloezie. In Weyermans werk weerspiegelen zich toen vigerende opvattingen in de Nederlandse samenleving: in het bijzonder de devaluatie van het liefdeshuwelijk, wat gepaard ging met
scepticisme over liefdesaangelegenheden in het algemeen. Weyerman verrast ons soms met zijn psychologisch inzicht, met zijn doorzicht in zaken die schilderkunst en literatuur betreffen, maar zijn grote kracht ligt in de sociale kritiek, terwijl zijn voornaamste deugd zijn humor is. Als proeve van Weyermans kunnen geeft Lenstra in een bijlage een fragment uit de Amsterdamsche Hermes waarin Weyerman met gemak Van Effen voorbijgaloppeert die over hetzelfde onderwerp in de Hollandsche Spectator schreef.
H.M. de Blauw laat voornamelijk op grond van passages uit de Rotterdamsche Hermes en de Amsterdamsche Hermes zien hoe belangrijk het optreden van Hermannus van den Burgh is geweest voor het op gang komen van Weyermans eigen satirische tijdschriften. Duidelijk wordt dat de satirische aanval van Weyerman uitging en dat de ontheupte koewachter uit Muiden (Argus) de eer werd beschoren zijn wrijfpaal te zijn. In een bijlage bij dit artikel wordt een van de weinige tegenaanvallen van Van den Burgh gepubliceerd.
In zijn bijdrage stelt M. Schneider de kritiek van Weyerman op de journalistiek van zijn tijd nader aan de orde, een onderdeel dat reeds was aangeroerd in de bijdrage van Lenstra. Uit de Amsterdamsche - en Rotterdamsche Hermes heeft Schneider een aantal serieuze en komische uitspraken verzameld over de pers van Weyermans tijd. Het blijkt dat Weyermans observaties ontleend zijn aan anderen, maar dat ze geamplificeerd naar voren worden gebracht. In de bijlage geeft Schneider de Franse bron van Weyermans kritiek op de journalistiek in extenso weer.
W. Hendrikx gaat uitvoerig in op de Bredase achtergrond van Weyerman. Behandeld worden de historische werkelijkheid en het beeld van Breda (Abdera) en zijn inwoners zoals dat in het werk van de ‘Abderietse Demokritos’ tot uiting komt.