Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 6
(1983)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdDe babbelaar, of een ontdekte goudmijn?In zijn observatie van vorig jaar, d.d. 9 januari 1982, nam Erik de Blauw ons mee op een korte tocht door de Rotterdamsche Hermes om een karakteristiek te geven van de in dit tijdschrift gehanteerde vormen.Ga naar eind(1.) Hij kwam daarbij tot de conclusie dat Weyerman, t.o.v. tijdgenoten ‘voortdurend pogingen ondernam om enige originaliteit te bereiken’ en wees daarbij op raadsels, inventarissen, droomgezichten, een schellingverhaal, ingezonden brieven en een toverring. Ik zal dat enthousiasme nu wat moeten temperen. Daarin ben ik overigens niet de eerste: al in januari 1981 liet André Hanou zien dat JCW zijn beschrijving van een natuurkundig rariteitenkabinet, zij het kunstig maar toch, ontleend heeft aan de Tatler.Ga naar eind(2.) Bovendien is ook het verschijnsel ‘ingezonden brief’ in een tijdschriftaflevering duidelijk gestoeld op Engelse voorbeelden. In de dit jaar te verschijnen essaybundel Het verlokkend Ooft gaat Ton Broos in zijn artikel ‘“Uit de hoofdstad der Britten wort berigt”: Jacob Campo Weyerman in Engeland’ in op de relaties die er tussen JCW en Engeland en de Britten zijn aan te wijzen. Hij geeft daarbij een nieuw voorbeeld van ontlening aan de Tatler in de Rotterdamsche Hermes (RH), zijnde een inventaris van toneelartikelen, welke inventaris overigens wel als navolging herkenbaar, maar niet als kopie te kenmerken is.Ga naar eind(3.) Zeer onlangs kwam ik al bladerend (wat valt er niet te vrezen als een systematisch onderzoek wordt ondernomen) op drie nieuwe voorbeelden van Tatler-navolging. Allereerst het genoemde munt-verhaal. De RH, No 24, van 2 januari 1721Ga naar eind(4.) wordt voor meer dan de helft gevuld met een bewerking van vrijwel het gehele Tatler-nummer 249 van 11 november 1710. Van een vertaling kan men eigenlijk niet spreken. Weyerman voegt vele voorbeelden toe, past de tekst toe op de Nederlandse situatie en gebruikt gelegenheden om zijn tegenstrevers Argus en Scheel Jantje een veeg uit de pan te geven. Desondanks is de ontlening duidelijk constateerbaar. Daarvan nu een voorbeeld, waarbij ik niet overeenkomende passages voor de duidelijkheid weglaat. De Tatler introduceert het shilling-verhaal als volgt: ‘I was last night visited by a friend of mine who has an inexhausti- | |
[pagina 17]
| |
ble fund of discourse and never fails to entertain his company with a variety of thoughts and hints that are altogether new and uncommon. [...] he advanced the following paradox: that it required much greater talents to fill up and become a retired life, than a life of business. Upon this occasion he rallied very agreeably the busy men of the age, who only valued themselves for being in motion, [...] seeing a piece of money lying on my table, “I defy,” says he, “any of these active persons to produce half the adventures that this twelvepenny piece has been engaged in, were it possible for him to give us an account of his life.”’ In de volgende alinea wordt een droomgezicht aangekondigd, waarin de shilling gaat spreken.Ga naar eind(5.) De introductie van de sprekende munt is in de RH de volgende: ‘De bewegende oorzaak van dit volgende geval is oorsprongkelyk uit de onverwachte visite aan Hermes van een vrient, die infatigabel is op het kapittel van een onuitputbaar discours, doch dat altoos met iets nieus aangenaams en leerzaams vergezelschapt is. Zyn Paradoxum (zeldzame stelling) bestont hier in, dat 'er een verhevener geest in een van de menschen afgezondert leven [...] dan in eene met gevaren en bezigheden geaccompagneerde levensmanier vereischt wort. By deze okkazie beschimpte hy de bezige luiden van deze eeu niet weinig, dewelke zich zelven zoo bovenmaten waarderen, om dat zy altoos in eene continuēele beweging zyn. [...] en hy by geval een stuk zilvergelt, ter waerde van zes stuivers, op Hermes tafel ziende leggen [...] zeide hy: Ik tart iemant van die voorgenoemde active Persoonen het hondertste deel der avanturen van dien Schelling (indien het mogelyk was dat hy ons een historisch verhaal van zyn leven mededeelen mogt) op te tellen.’ Daarna maakt JCW een geheel eigen overgang naar de sprekende munt. Op de uitdaging van de vriend verschijnt Hermes' huisgeest ‘Daemon’ die hem zijn hulp in de letterenstrijd aanbiedt en bij deze gelegenheid de schelling tot spreken brengt.Ga naar eind(6.) Het zou in dit bestek te ver voeren om de teksten zin voor zin te vergelijken. Ik kan hier slechts vaststellen dat de vertelde avonturen grotendeels in gegeven overeenkomen, maar dat Weyerman er in grote vrijheid mee is omgesprongen. Toch verraden van tijd tot tijd zinswendingen de oorsprong van de tekst, bijv.: de shilling sprak ‘in a soft silver sound’ - RH: ‘een' zacht zilveren toon’; ‘we shillings love nothing so much as travelling’ - RH: ‘Schellingen zyn ongemeene liefhebbers van cirkuleren’; ‘I thus rambled from pocket to pocket’ - RH: ‘Dus wandelde ik van beurs tot beurs’. Een schitterende aemulatie lijkt me de volgende: ‘my officer [= sergeant] chancing one morning to walk abroad earlier than ordinary, sacrificed me to his pleasures, and made use of me to seduce a milkmaid.’ - RH: ‘Deze Yzervreter [= gereduceert Vendrig] sacrifieërde my op een' vroegen morgen aan een zoet lief Melkmeisje, en bood haar de behulpzame hant, om met tweederlei Melk op de mart te komen.’ Tot zover de schelling-passage. De volgende letter ‘dieverij’ betreft Daemons toverring: de onzichtbaar makende ring van Gyges; deze geschiedenis is te vinden in de Tatler, No 243, van 28 october 1710 en in de RH, No 26, 16 januari 1721.Ga naar eind(7.) De passages waarin wordt verteld hoe Gyges de ring bemachtigde, komen vrijwel overeen, zij het dat de RH-tekst vaak gecomprimeerder en op andere plaatsen duidelijk beeldender is. Als voorbeeld | |
[pagina 18]
| |
van dit laatste geldt de verovering van de koningin van Lydië: ‘The tradition says further of Gyges, that by the means of this ring he gained admission into the most retired parts of the court, and made such use of those opportunities that he at length became King of Lydia.’ - RH: ‘hoe zyn [= Hermes] voorzaat Gyges daar langs [= d.m.v. de ring] in de konfituurkamer van de Koninginne sloop, en het huwelyks-signet (door den Koningk een Diadeem cornu Cervi op te zetten) bemagtigde’. De hierna aangehaalde nachtelijke bezoeken met behulp van de ring zijn echter dermate aangepast dat alleen van verre verwantschap tussen Tatler en RH gesproken kan worden. De laatste ontlening die ik hier wil aanstippen betreft weer een soort inventaris. In de Tatler, No 245, van 2 november 1710 wordt melding gemaakt van een lijst van goederen die door het dienstmeisje Bridget Howd'ye werden gestolen van Lady Fardingale. Weyerman plaatst deze lijst als ‘Waarschouwing’, zonder verdere introductie in de RH, No 51 van 10 juli 1721.Ga naar eind(8.) Bridget is een ‘short, thick, lively, hard-favoured wench’ en heeft haar dubbelgangster in ‘Deborah Kandeel, een aangenaam dik, kort, zwart Meisje’. Het signalement spitst zich in de Tatler vervolgens toe op het gezicht; in de RH wordt een verdere beschrijving gegeven van de kleding. De beroofde dame heet in de RH ‘Mevrou Suikerpeer’. De daarna volgende lijst van goederen is vrijwel geheel in de Tatler terug te vinden; de lijst in de Tatler is echter uitgebreider, wat eveneens het geval is met de door Broos gesignaleerde toneelinventaris. Soms wordt de opsomming op de voet gevolgd, soms wordt de volgorde verstoord, soms worden geheel eigen formuleringen gegeven. De ontlening is echter ook hier onmiskenbaar. Zie daarvoor met name de passage betreffende de liefdesbrieven, recepten voor schoonheidsmiddelen en een medicijn om abortus op te wekken.Ga naar eind(9.) Hoe moeten nu deze praktijken van Weyerman gewaardeerd worden? Wie de hiervoor aangehaalde fragmenten vergelijkt, zal zonder meer tot de conclusie komen dat hij de stof op geheel eigen wijze heeft verwerkt en op vele plaatsen verrijkt. De karakteristiek van Weyermans vertaalstijl die Hanou eerder gaf (scherpere voorbeelden, indringender beelden, erotisering, concrete slachtoffers), blijft vooralsnog volledig overeind.Ga naar eind(10.) Desondanks moet worden vastgesteld dat steeds meer plaatsen in de RH qua ‘vinding’ niet origineel blijken te zijn. Broos noemt nog een vertaling van Defoes A true born Englishman in de nrs. 13, 14 en 15 en een vertaald fragment van Swifts Tale of a Tub in No 37.Ga naar eind(11.) Bovendien moet worden vermeld dat vrijwel nergens de bron van de ontlening wordt aangegeven. Nu bevat de RH eveneens een passage over vertalingen, waarin uiterst negatieve uitlatingen voorkomen over ‘den last van dagelyksche overzettingen’. Hermes bestrijdt daarbij de veelgehoorde tegenwerping dat ook Vergilius en Horatius navolgers waren als volgt: ‘Ja, zy hebben die goutmynen ontdekt, doch het gout van de erts gesepareert; en zy hebben hun staat verbetert, en den vloek ontvlucht’.Ga naar eind(12.) Beschouwde Weyerman zich als even bekwaam om het goud uit het Britse erts vrij te maken? Mogelijk, en mogelijk is ook waar, wat Broos suggereert, dat hij tenslotte de Tatler als een te weinig goud bevattend erts beschouwde om zijn, in de Echo des Werelds van 9 september 1726 aangekondigde, vertaling van het blad te voltooien.Ga naar eind(13.) Anderzijds, wanneer Weyerman behalve op de nu bekende plaatsen in diverse andere tijdschriftafleveringen aan vóórpublikatie deed, | |
[pagina 19]
| |
was een integrale vertaling uitgeverstechnisch nog wel interessant? Voorlopig denk ik dat we ons maar eens stevig aan het vergelijken moeten zetten.
Adèle Nieuweboer |
|