bibliotheek handhaafde. Wie zoekt in de archieven van Minima en de Maatschappij naar de oplossing?
In het boek van P.C.J. de Boer Rijklof Michael van Goens (1748-1810) en zijn verhouding tot de literatuur van West-Europa, dat in 1938 verscheen, is als Bijlage A een translitteratie van het Van Goenshandschrift ‘Over Humour en Laune’ opgenomen. Het handschrift bevindt zich in de K.B. Be Boer zegt ‘Betreffende de datering kon ik slechts vaststellen dat het na 1773 geschreven moet zijn’. Op p. 179 treffen we deze passage: ‘[...]; En Sterne is ook bij uitstek de humorous writer bij de Engelschen, zoo als zijn model Rabelais bij de Franschen.
Onder ons hebben wij Fockenbrock, C. Weyerman, Doedijn, en menige anderen; doch dit is zeker, de smaak ontbreekt aan allen, en zij vervallen veeltijds in dat lage, platte, en zelfs walgelijk gemeen burlesque even als Rabelais.’
Deze Weyerman-vermelding heeft waarschijnlijk de volgende conclusies van De Boer m.b.t. Van Goens' leesvoorkeuren veroorzaakt. Op p. 134: ‘Breero zal hem wel te ruw geweest zijn, evenals de blijspelschrijver van Focquenbrock, die, tezamen met de l8e eeuwse auteurs van chantage-periodieken Doedijns en Jacob Campo Weijerman, veroordeeld worden, omdat zij vervallen in het ‘lage, platte, zelfs walgelijk gemeen burlesque van Rabelais.’ En op pp. 160-1: ‘Voorts een afkeer van te felle uitingen, als de bittere satyre van Butler's “Hudibras” en Swift's “Travels”, de bijtende ironie van Montesquieu's “Lettres Persanes”, de uitbundige vrolijkheid van Rabelais, de wel zeer grote openhartigheid van Rousseau's “Confessions”, de rauwheid van Weijerman en Doedijns. Al deze schrijvers hebben voor Van Goens, en, naar het mij voorkomt, voor de meeste Hollanders, een teveel, dat hij niet kan waarderen, hoewel hij toch zelf in zijn jonge jaren een ongemakkelijk heerschap was en dikwijls hevig van zich afbeet.’ Andermaal verkeert Weyerman in degelijk gezelschap, maar anders dan bij Minima wordt zijn werk nu afgekeurd. Vormt dit een indicatie voor een smaakverandering in de periode 1760-1775: Weyerman van een der beste 18e eeuwse schrijvers (bij Minima is hij de recentste), rijk aan treffende woordschikking en gedachten, naar burleske platheid?