Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 3
(1980)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdJ.Z. Kannegieter
| |
[pagina 328]
| |
gesteld was’. Merkwaardig mag het heeten, dat vorschers als Ter Gouw en Hartog niet bij den eersten oogopslag het mallotige stuk als een bespotting der paedagogen uit den pruikentijd hebben gebrandmerkt. Er is maar een oppervlakkige kennis der achttiende-eeuwsche volkslectuur noodig, om te weten, dat de schrijvers der ontelbare onder allerlei namen toen uitkomende blaadjes, die ten doel hadden, onder het behandelen van ware of verzonnen schandaaltjes, met gebruik van gefingeerde of verdraaide namen, het publiek eenige vroolijke oogenblikken te bezorgen, het met den ernst niet zoo nauw namen. Bij eenige diepere kennismaking ontdekt men, dat zij meestal naar vaste cliché's werkten. Het waren de dokter, de advocaat, de schoolmeester, de kleermaker en voorts de Jezuïten, de Joden, de ‘gehoornde’ echtgenooten en de ‘kortgehielde meisjes’, die zij het meest tot mikpunt van hun spotternijen maakten. De dokter was altijd onbekwaam en deed niet anders, dan zijn medemenschen in het graf helpen; de advocaat brabbelde steeds Latijn, om zijn onkunde te verbergen; bovendien rekte hij de processen met opzet, om hooge rekeningen te kunnen schrijven; de schoolmeester was een liefhebber van het hoogdravende woord, wiens eenige conversatie bestond in een dicours over de schrijfwijzen ick of ik, Mey, May of Mei, enz. (Meester Pennewip is nog een laatste creatie van het achttiende-eeuwsche genreGa naar eind4.), en de kleermaker was er voortdurend op uit, zich te verrijken, door minder stof in een rok of kamizool te verwerken, dan de klant hem ter beschikking had gesteld. Erkend dient te worden, dat sommige schrijvers het in het uitwerken van deze thema's zeer ver hadden gebracht en dikwijls lachwekkende, nog vaker schunnige, effecten wisten te bereiken. In dit kader past volkomen de sollicitatiebrief van meester Verweyk, zooals hij blijkt genoemd te zijn (en niet Verwey, gelijk het in de slordige copie, die de inzender in de ‘Navorscher’ gebruikt had, luidde). Een van de bekendste en meest beruchte hekelschrijvers, die voor twee eeuwen de toenmalige journalistiek niet altijd tot een sieraad strekten, was Jacob Campo Weyerman, geboren te Breda, of, zooals hij zelf met een niet geheel geslaagde letteromzetting zegt, te Abdera. Hij was het type van den broodschrijver, die de sensatie en het prikkelen der hartstochten als zijn dagelijksche gereedschappen moest gebruiken, om aan den kost te komen. Intusschen kan men dezen man geest, kennis en eruditie zelfs niet ontzeggen. Bovendien schreef hij een pittig, kernachtig, Nederlandsch. In deze tragische figuur, die zijn leven op de Voorpoort te 's-Gravenhage eindigde, is waarlijk een groot schrijver en vooral een groot criticus ten onder gegaan. Gedurende tal van jaren schreef hij geheel alleen een wekelijksch blaadje vol, dat hij achtereenvolgens doopte: ‘Den Amsterdamsche Hermes’, ‘Den Ontleeder der Gebreeken’, ‘Den Echo des Weerelds’, ‘Den Kluyzenaar in een vrolijk humeur’ en ‘Den vrolijke Tuchtheer’. In den ‘Ontleeder der Gebreeken’ van 3 Januari 1723 nu troffen wij den sollicitatiebrief tusschen andere grollen van hetzelfde kaliber aan. Aan het auteurschap van Weyerman behoeft geen twijfel te bestaan. Het stuk ademt geheel zijn geest en vertoont geheel en al zijn trant van schrijven. Wij drukken het hier af, omdat alle reeds gepubliceerde teksten niet alleen onderling, maar ook van het origineel afwijken. Vooraf ga de inleding, waarop de lezers van ‘Historia’ hun vernuft moger wetten. Het is al zo gemakkelyk om een Schoolmeester te kennen aan zijn hoogdravenden Styl, dan het is, om een Parfumeur te kennen aan zyn ongemeene Reuk, om een Boschduivel uit zyn Mede-Apen te kennen aan zyn lange Armen en om de Ridderorde der Maas-Wyn-brouwers te kennen aan hun opgekookte Scheepjes-schellingen. De volgende brief, opgesteld door een Kinder-beul van Oudewater, zal u doen zien, dat de Stelling van een Schilder, afgemeeten door de Passer der Oogen, vry wisser is dan de Ordonnantie van een Geneesheer, losjes gegist op de kortbondige Spreuken van Mumin Gaseli en nog losser gecalculeert op den Meridiaan van den Geneesheer Jan Kerveltaart. | |
Sollicitatie-Brief.
| |
[pagina 329]
| |
de meeste tyd myn Ondermeester. Een Jongeling onzes Geluks, fris en wel geformeert van Leden, zo UEd. Achtbaarh. begeeren een wel gedresseert Schoolm. en Voorzanger etcetera, God geeve UEd. Achtbaarh, Wys [p. 38] heid en Voorzichtigheid in de Parlementaire Electie van zodanigen vereischt Persoon, verzekert UEd. Achtbaarh. aangaande myn geestelyke en vleeschelyke Wetenschappen, bestaan in de navolgende dingen. |
|