D eerste akte komt voor in het protokol van notaris Harmanus de Coninck (GA Den Haag inv. no 384, fo. 34), en betreft Hendrick slechts zijdelings. In die akte, gepasseerd 7 maart 1679, treedt Hendrick op als getuige van ene Jan van der Valck, die als voogd van de erfgenamen van Willem Cornelis Tetteroo een huis verhuurt aan Willem Honingh. Dit stuk is dus nauwewelijks interssant. Hendrick wordt resp. als ‘Weyermans’ en ‘Wyermans’ gespeld; zijn beroep wordt hier niet aangegeven. Hij onderschrijft slechts met een teken (dat er in de volgende akten hetzelfde uitziet) met deze vorm (Rehm spreekt van een soort ‘Wolfsangel’ (p. 357) bij de door hem gevonden akten):
De tweede akte zal de lezer meer interesseren. Volgens het protokol van notaris D. van Werven (GA Den Haag inv. no 1063, fo. 45 e.v.) compareren in Den Haag op 22 maart 1681 Jannichje Colemans, Maertje Willems en Catie vander Hoeff. Zij verklaren dat zij in de nacht van de 9e op de 10e januari geroepen zijn om Lijsbet Weskern (een haagse jongedochter) in haar barensnood te helpen; 's ochtends om drie uur bleek het een zoon te zijn. Toen zij de vroedmoeder, in haar uiterste nood, vroegen wie de vader was, zwoer Lijsbet, dat het Staets vanden Bosch was, ruiter onder de heer van Heemskerck, ritmeester van een compagnie van zijne hoogheid de prins.
Vervolgens werd het getuigenis vastgelegd van Marie Cruijs, huisvrouw van Poulis Cruijs. Zij verklaart dat op 10 januari bij haar kwam Staets vanden Bosch verzoekend dat zij een pasgeboren kind ten doop wilde brengen; zij moest zeggen dat het ‘een getrout kint is, het is voor Godt getrout’. Zij hééft het gedaan, ‘bij den priester alhier’; het kind werd genoemd Pieter van den Bosch.
En nu de rol van Hendrick. Na de vorigen compareren
‘Hendrick Weijermans ende Poulis Cruijs beijde ruijters onder de guarde en corps van hoggemelte sijne hoogheijt dewelcke ten versoecke vande voornoemde requirante mede hebben verclert ende gedeposeert, dat sij deposanten op het versoeok van Willem Westcen, broeder van requirante in desen, op den Xe. deser loopende maent sijn gegaen bij den voornoemden Staets vanden Bosch, En hem hebben afgrevraegt off hij de requirante en haer kint geen onderstant en wilde doen’
of anderszins alimenteren. Vanden Bosch had geantwoord zulks niet van zin te zijn, er bij voegend ‘Gij weet wel wat een ruijter vermocgh er wl eenige voor den duijvel te helpen’. Zij zeggen dat Staets de afgelopen week nog een ducaton aan de requirante heeft gegeven.
Ik vind dit opmerkelijk, omdat Hendrick en Poulis, ondánks het feit dat zij collega's-militairen van Staets vanden Bosch zijn, er toch voor op komen dat Staets zijn verplichtingen ten aanzien van moeder en kind nakomt. Verantwoordelijkheidsgevoel kan hen niet ontzegd worden.
De derde akte dateert van iets later: 17 juni 1681 (GA Den Haag inv. no. 596 (Protokol notaris B. van Barnevelt) p. 453), maar voert ons wel terug tot een voorval in 1673; hierdoor worden we uitvoeriger geïnformeerd over Hendricks verleden, maar krijgen we tegelijkertijd nog duidelijker zicht op zijn karakter. De akte is een attestatie van
‘Hendrick Weijermans, gereden hebbende onder de compagnie vanden ritmeester messire de La Guette la Feullade, alsnu gelicentieert, jegenswoordig rijdende onder de Lijfgaarde van [...] den Heere prince van Oraigne’
en hij getuigt ten verzoeke van
‘Vrouwe Isabelle de Mispelaer wed. vrouw van wijlen d'heer Mauric de Savernij in sijn leven Lt. Collonel, en Commandeur der Stadt Bergen op den Zoom, op sijne manne waerheijt, in plaetse van rede, die hij t'allen tijde [...] prsenteert te doen [...] hem noch geheel wel kennelijck te