Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 3
(1980)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |||||||||||
[Nummer 30][Vervolg C.M. Geerars: De vrijdenker in de journalistieke werken van Jakob Campo Weyerman]‘A propo, eens gepraat van Vrye Metselaars; wie toch onder de Heeren zou ons een denkbeelt konnen geeven van die Onbekende Maatschappy, wier Troffels noch onlangs zo onstuymiglyk klonken in ons Gemeenebest?’ [p 52] Mijnheer Vrolykaart (d.i. Weyerman zelf) vertelt dan ‘De geheyme Historie der Vrye Metselaars’. Een voetnoot bij deze titel vermeldt: ‘Alle deeze Byzonderheden zyn getrokken uyt het Instelling Boek, Bevelbrieven, Schikkingen, Gezangen en de Loots Verhaalen der Vrye Metselaars’. Ongetwijfeld refereet Weyerman hier aan: J. Anderson, The Constitution of the Free-Masons, containing the History, Charges, Regulations, etc. of that most ancient and right worshipful fraternity... (Londen 1723), de zogenaamde Constitutie van Anderson. Hierop gebaseerd is de Nederlandse uitgave: De Instellingen Historien, Wetten, Ampten, Orders, Reglementen en Gewoontens, van de zeer voortreffelyke Broederschap der aengenomene Vrye Metselaers, en Overleveringen van vele Ewen. Uit Engels vertaelt door Johan Koenen, 's Gravenhage, by Cornelis van Zanten, 1737.
Mijnheer Vrolykaart verhaalt dan de geschiedenis van de vrijmetselaars ab ovo. Behalve de voorgeschiedenis bij Joden en Egyptenaren en onder het Christendom (‘verwarde Bouwkunde’) volgen uitvoeriger gegevens over Engeland onder Hendrik IV, Jacob I (de bouwmeester van White Hall: Inigo Jones) en Karel I. Ook Willem III wordt als vrijmetselaar genoemd. Dan volgt de geschiedenis van de vrijmetselarij in Ierland. Gegevens worden verstrekt over de installatie van de leden. Als een van de gesprekspartners op dat onderwerp door blijft vragen, zegt Vrolykaart: ‘Myn Heer, ja, maar dan zal ik de Vrye Metselaars laaten berusten in hun aloude vryheyt, want door den pot met paling te veel te ontdekken, zou somtyds de Troffel veranderen in een Kris. Om die reden, en om meer andere redenen my bekent, zal ik het gezelschap voor 't laatst onthaalen op het nagerecht van den Kalkbak, bestaande in...’ Daarna volgen dan: een toespraak (Bevel) van de Grootmeester, o.m. over de godsdienst van de Natuur, de verhouding van de vrijmetselaar t.o.v. de Staat, en zijn maatschappelijk gedrag en verhouding t.o.v. de andere leden; ook zijn verhouding t.o.v. andere kunsten en wetenschappen. Op een vraag van een van de aanwezigen antwoordt Vrolykaart, dat er in Groot Britannië 126 Bootsen (Loges) zijn, ‘in den omtrek van dat drievoudig Konigryk’. Op een vraag, of de vrijmetselaars zingen op hun bijeenkomsten, zegt Vrolykaart daar iets meer over en verstrekt hij de tekst van drieliederen, ‘by my verduytscht uyt het Engelsch’. Het eerste Gezang gaat over de geschiedenis (allerlei bouwheren en gebouwen in Engeland en Ierland). Het [p. 53] tweede Gezang is een drinklied, maar bevat ook verdere gegevens. Het derde Gezang vertelt hoe de Bouwkunde uit het Oosten naar Engeland kwam. Als een van de gsprekspartners vraagt of Jakob Campo Weyerman een blijspel heeft geschreven, ‘getytelt De Vryen Metselaar’ wordt door Vrolykaart geantwoord: ‘Dat nieuw heeft de klok van Apol nooit gebeyert by myn weeten,... maar in stee van een Blyspel, heeft die vruchtbaare Schryver er Zeven aangeslagen, en voor een gedeelte afgeweeven, onder den tytel van de Zeven Hoofdzonden’. In 1756, ongeveer tien jaar na de dood van Weyerman (1747) betitelt Kersteman in zijn biografie van Weyerman: Zeldzaame Levens-gevallen van J.C. Weyerman, enz., het laatste hoofdstuk: ‘IV. Hoofd-deel’ met ‘Campo Wyerman geraakt in de Orden der Vrye - Metzelaaren’, enz. Het hoofdstuk begint aldus: ‘'t Ondoorgrondelyk Geheim, 't welk in de Loffelyke Orden der Vrye-Hetzelaaren onschendbaar onderhouden word, zoo wel als de onbekende Constitutie van dezelve, was een Zaak die de nieuwsgierigheid van meer verstandige Luiden, als Campo Weyerman, gaande heeft gemaakt. Meermaalen was hy aangezogt | |||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||
geweest, om een Meede-Lid van hun Genoodschap te worden; en terwyl hy die Aanbiedingen altoos als een onverschillig Voorwerp behandeld had, verzuimde hy gestaag om ze zig te nut te maaken: Wat zal ik daar in doen? (zeide hy tegen de geene die hem daar van spraken) Men weet niet wat het is; en in alle geval, wat voordeel of nut kan ik uit die wisjewasjens haalen? 't Geval wilde echter, dat hy met twee of drie Snaaken van zyn zoort, die meede nog zoogenaamde ProfanenGa naar eind(86) waaren, een gantschen Avond doorbragt, met over den Oorsprong en voortgang der Vrye-Metzelaars te redeneeren. 't Ontbrak deeze zyne Makkers zoo min als hem aan een goed Oordeel, maar haar manier van denken was desweegen zoodanig als ze gemeenlyk is over dingen die men niet verstaat; dat is te zeggen, dat ze Campo begpreepen, dat alle de uiterlykheeden van die Orden maar beuzelingen waaren om de Kinderen in Slaap te wiegen. Een Ceremonieel, zeiden zy, om de eenvoudige te misleiden en de nieuwsgierige te bedriegen; nademaal al hunne Geheimen op niets uitkwaamen. Zy kwaamen nog verder, met een Proef te willen neemen van ze te betrekken en om met behendigheid agter hunnen Handel te willen komen, 't vervolgens Weereldkundig te maaken, gelyk by [p. 54] meer anderen voor en na dien tyd gepoogd en vrugteloos ondernoomen geworden was.’ Weyerman, zo gaat het verhaal van Kersteman verder, liet zich als vrijmetselaar aannemen ‘of schoon hy door zyn ergerlyk Gedrag daar toe geen geringe Hinderpaalen ontmoete; maar evenwel alle die zwarigheid te boven komende, wierd hy het’ Teruggekeerd bij zijn vrienden weigert Weyerman alle mededeling. De nacht na zijn ‘Inlyving in die Orden’, betrapt Weyerman een bedelaarsjongen onder zijn ledikant, waarvan sommigen veronderstelden dat het een verspieder van de vrijmetselaars was. Weyerman - zo zegt het verhaal - voedde de jongen op, maar deze stierf jong. In een voetnoot bij deze passage zegt Kersteman: ‘Hoe zeer men ook waane dat Campo Wyerman nooit in de Orden der Vrye - Metzelaaren geweest is, heb ik reeden om dat beeter te weeten; en wat belangd de bespieding, welke men beweerd dat door den Beedelaars Jongen zoude gedaan zyn, zal ik daar laaten, maar alleen met betrekking tot zeekere onwaaragtige uitstrooizelen zeggen, dat het nooit beweezen is, dat die Venerable Orden de minste naspooringen desweegen hebben gedaan, behalven dat het ook met de Fundamenteele Gebruiklykheden van dezelve zouden stryden. Nogtans is my eens in een Byeenkomst nopende die Gebeurtenis voorgeworpen, dat in de plaats van de gewaande Beedelaar, het twee gebroeders van dat Genoodschap waaren geweest, dewelke zig met gelaadene Pistoolen onder het Ledikant van Campo verborgen hadden, en zoo dra ze zyne Vrienden zaagen vertrekken te voorschyn waaren gekoomen, zeggende in 't heen gaan tot hem: Broeder het is uw geluk dat gy niet geklapt hebt. Dog buiten het een volstrekte onmooglykheid zoude weezen dat ze zig onzigtbaar konde maaken, om in de teegenwoordigheid van verscheide Menschen te konnen koomen op zyn Kaamer en onder het Ledikant te kruipen, zal men de Heeren Vrye - Metzelaaren het regt doen van te gelooven, dat hunne Orden geen moordaadig gebroedzel is, maar louter bestaat uit Menschlievende Perzonen welke de Eer en Deugd beminnen, en de Oeffening daar van tot hunne Grondslag hebben’. In de bibliotheek van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden te 's-Gravenhage wordt onder no. 2. B. 10 bewaard een boekje van 27 bladzijden onder de titel Openhartige Catagismus, Of Be [p. 55] lydenis der Vry Metselaaren, Voorgesteld in Vraagen en Antwoorden. Waar in aangetoond werden de Manieren, dienende ter aanneeming van een Vry Metzelaar, en om de Leezer een volkome ontleeding van die Sosityten te geeven, hebbe ik dit voorgestelt by Vraagen en Antwoorde, by de welke een Metzelaar aanstonds kenbaar zyn moet. Het titelblad vermeldt verder: ‘Gevonde onder de Schriften van den Wel Bekende Campo Wyerman. Afgevalle Mede Lit der Vry Metzelaaren.’ Dan volgt een spreuk uit Horatius' ‘Satyren’: ‘Hic posuere Locum virtus, Sapientia, Forma’. Er wordt geen uitgevend of drukker vermeld, maar wel dat het boekje is ‘Gedrukt voor de Loge’ en ‘te bekomen’ bij een dertiental vermelde boekverkopers-adressen. Aangezien onder dozen Chalmot te Leeuwarden wordt vermeld - die in 1758 zich als drukker en boekverkoper vestigde en in 1778 zijn zaak ophiefGa naar eind(87) - moet het boekje tussen genoemde jaren verschenen zijnGa naar eind(88) In de ‘Opdragt’, ondertekend met ‘Uw Afgevalle en voorgaande Vriend C... W...’, | |||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||
zegt de schrijver: ‘Een afgevalle Vry Metzelaar als ik, die door myn laager staadt de Metzelary heeft moeten verlaaten en weeder gegaan is tot de staadt der onheilige, is niet belwaam om alle u geheimen te verzwygen, en in het herte te versmooren, en dewyl u Sosityten goed nog kwaad zyn, mag ik die vry aan 't ligt brengen’. Het vervolg van de opdracht is veel feller: de ‘eisselyke Eed’, die de auteur gezworen heeft, is hem nu van geen waarde, ‘een vloek vol van Godtslasteringe’, waaraan hij zich niet gebonden acht. Toch geeft de vraag-en-antwoord-tekst m.i. meer informatie over dan in welke vorm dan ook een aanval of kritiek op de vrijmetselarij. Of het boekje inderdaad van Weyermans hand is, staat te bezien, gelet op een mededeling in de opdracht van een ander ongedateerd werkje uit dezelfde tijd, getiteld: Begin, opkomst en voortgang van het genoodschap der Vrye - Metzelaars,... door J.L.J.W.D. ‘Gedrukt voor den Uitgever en zyn te bekomen, te Arnhem by Nyhoff...’. Hier worden dan een 25-tal boekverkopers-adressen opgegeven. Op bladzijde V van de opdracht aan G. Smith, ‘Meester in een Openbare Loge te Amsterdam’ - van wie wij weten dat hij inderdaad een vrijmetselaar was - lezen wij: ‘... want wie is onkundig onder wat verplichting Uw EW. de Broederschap in den voorleede Jaare hebt gebracht? door het wel-doorwrochte Werkje, ten tytel voerende, Openhartige Catagismus der Vrye - Metzelaaren, zedigheidshalven door Uw EW., [p. 56] (om den lof die Uw EW. rechtvaardig daar van toekomt, in 't openbaar niet weg te dragen,) op den naam van J. Campo Weyerman in 't licht gegeven; waardoor de onkundige nog meer in verwarringe zyn gebracht geworden’. De conservator van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden, de heer B. Croiset van Uchelen, die in een briefwisseling mij over beide boekjes inlichtte, merkte naar aanleiding van de opdracht in het tweede boekje op: ‘Men vraagt zich dan echter af, zou een vrijmetselaar [G. Smith] als pseudoniem kiezen de naam van een overleden en “besproken” man, niet lid [J.C. Weyerman]?’
In het elfde hoofdstuk van de roman Ferdinand Huyck (1840) van Mr. Jacob van LennepGa naar eind(89) verstrekt Zacharias Heynsz als spion van de politie onder no. 3 aan de hoofdschout van Amsterdam het volgende bericht: ‘Campo Weyerman heeft de Loge der Vrijmetselaren in de Stilsteeg geopend met een heerlijke aanspraak en een fraai poême, waarin hij hun heeft geschilderd het groote belang van deugd en moraal. Alles is afgelopen in complete orde’. De schout vraagt Heynsz dan waarom deze hem niet heeft ingelicht over het feit dat Weyerman een burgerdochter uit Den Haag, buiten weten van haar ouders, naar Amsterdam heeft meegetroond. Heynsz is dat ook juist ter ore gekomen. De schout vraagt hem de ouders van het meisje ondershands in te lichten over het verblijf van hun dochter en waarschuwt hem Weyerman in het oog te houden. Jacob van Lennep was zelf vrijmetselaar en bekleedde plaatselijk en landelijk de hoogste functies. Hij was, o.m. als Groot Archivaris van de Orde, zeer vertrouwd met de maconnieke geschiedenis. In hoeverre zijn verhaal berust op waarheid of op fictie is op dit ogenblik niet te zeggen. Van de loge in de Stilsteeg, die in 1735 werd opgericht onder de naam ‘De la Paix’, maar in hetzelfde jaar weer moest worden gesloten, zijn geen ledenlijsten of andere stukken in het archief van de Orde te 's-Gravenhage, noch in het Archief van de gemeente Amsterdam bewaard geblevenGa naar eind(90) Een lidmaatschap van Weyerman van een vrijmetselaarsloge is tot op heden, noch in Nederland, noch in Engeland waar hij veel verbleef, vastgesteld. In Engeland werd de eerste loge opgericht in 1717; de ‘Constitutie van Anderson’ is van 1723. In Frankrijk werd de eerste loge gesticht te Duinkerken in 1721 en te Parijs in 1725. De gegevens over de eerste periode in Nederland zijn schaars. [p. 57] | |||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||
Léonie Ophof-Maass Zwolseweg 143, Deventer WAGENPRAATJE
In december kwam onder beschreven werk van J.C. Weyerman in ons bezit. Ik geef u hierbij een beschrijving van het titelblad. // Het Vermakelijk / Wagenpraatje, / Over verscheyde gevallen; / Gehouden tusschen twee Heeren en een / Juffrouw; op de Postwagen van / Utrecht op Breda. / Beschreven door / Jacob Campo Weyerman, / resideerende in 's Gravenhage, / Met twee Aanhangsels voorzien. / Tweede druk. / Waar agter ook gevoegt zyn, zyne Natuurkundige,/ Historische, Ernstige, / Schertsende en Vrolyke / AANMERKINGEN, / Over de Gemeenzaame t'Zamenspraaken, / tusschen een / Geneesheer en zyn Lyders. / Te Gorinchem, / By Nicolaas Goetzee, 1741. //
De paginering van het ‘Vermakelyk Wagen Praatje’ loopt van p. 1 t/m 129 (=120). De op het titelblad vermelde aanhangsels ontbreken. Dan volgt: // Voorreden / aan den / onpartydigen leezer, / zynde een / Gemeenzaame t'zamenspraak, / tusschen de Heeren / Norskop, Nyptang, Slokop, / Gryp, Klapspaan, en Juffrouw / Hellebrant. // Deze voorreden komt na p. 129 (120) en loopt van p. 3-17. Deze voorreden is gedateerd: Fiat, den 1. van den Slagtmaant; 1737. J.G. Weyerman. Op p. 17 begint: // Natuurkundige, Historiesche, Erns-/stige, Schertsende, en Vrolyke / AAMERKINGEN / Over de / Gemeenzaame t'Zamenspraaken / tusschen een GENEESHEER en zyn LYDERS. // De paginering loopt van p. 17 t/m 96. Onderaan pag. 17 staat het drukkersteken B. In dit beschreven werk zat los een afbeelding van Weyerman, en wel een z.g. mezzotint (18 1/2 × 14 cm.). Omdat mij tot dusver geen tweede druk van het ‘Wagenpraatje’ bekend was, leek het me nodig u hiervan in kennis te stellen. In het Gemeentearchief van Amsterdam hebben we de tweede druk van het ‘Wagenpraatje’ vergeleken met de eerste. Het gaat hier om identieke drukken (vgl. bijvoorbeeld de pagineringsfout). De afbeelding van Weyerman staat beschreven bij Muller, portrettencatalogus, nr. 6048 b.
SIGNALERING
Amsterdamse Hermes. - In de Oprechte Haarlemse Courant van 12, 16, 19 en 21 october 1723 is de volgende advertentie opgenomen: ‘Tot Amsterdam by H. Bosch is gedruckt en sal alle Maendagen uytgegeven werden den Ontleeder der gebreken, en is oock compleet te bekomen de Amstetdamse [sic] Hermes, zijnde een Historisch, Poëtisch en Satyrisch verhael van de sotheden der voorby zijnde, der tegenwoordige en der toekomende eeuw, benevens eenige liefdensgevallen, Staetkundige Coffyhuys-opmerckingen en Courant-perioden; en zijn mede te bekomen by....’ etc. In hetzelfde blad adverteert H. Bosch op 1 jan. 1724 voor: ‘Het Leven van Scharmouche, ook nog de Amsterdamse Hermis [sic] twee delen in 4. Ook word by den selven alle weken uytgegeven, den Ontleeder der gebreken.’ (Marvel Kok, Gerardine Maréchal) * Ontleeder der Gebreeken (ontleed). - En nu we het toch (zie voorgaande advertenties over de Ontleeder der Gebreken hebben: gedurende de hele eerste helft van jaargang 1727 wordt in de advertentie-kolommen van de Haarlemse Courant een concurrentieslag geleverd tussen George Catlyn, de vermeende auteur van Den Ontleeder der Gebreeken ontleed (zie Med. p. 27, 28) en ene Thomas Guyon. Laatsgenoemde adverteert nl. regelmatig voor zijn Engelse Elixir én voor een boekje ‘waer door een yder met geringe kosten zijn eyge Doctor kan werden, het hy voor veel jaeren heeft uytgegeven om sig selfs te genesen met de meeste sekerheyd, schielijckheyt, en veyligheyt, en insonderheyd van onvolkome cure, en het gebruyk van quade Medicijnen, als mede te oordeelen of sijn geval Venerial is of niet; wijders kan men daer door leeren van de beste middelen tegen het Graveel, Steen, Podegra, Watersucht, en wat diergelyke qualen meer zy.’ Daarop reageert Catlyn, ook middels een advertentie, met woede; het boekje is door hem geschreven en zou Guyon die het van hem gekocht had, vervalst hebben. Hardnekki | |||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||
blijven de beide heren tegen elkaar in adverteren; soms staan beider advertenties onder elkaar in dezelfde krant. Af en toe wijzigen de formuleringen zich en worden grimmiger. Catlyn lijkt de strijd te hebben gewonnen; anaf 10 juni meldt Catlyn dat hij alleen het betr. boekje te koop heeft, nu Guyon schuld heeft bekend (‘De erkenning van Thomas Guyon Notarialijck geconfirmeert en getuygt wanneer beschuldigt van gevaerlijcke en bedriegelijcke Practijkens,...’). Maar een paar weken later adverteert Guyon er weer lustig op los..... Kennelijk deed JCW aan ruilhandel met Catlyn: een middeltje tegen VD voor een grote dosis bluf. (Marcel Kok, Gerardine Maréchal). * JCW in de Republyk der geleerden. - In de Republyk der Geleerden, 1726, II, p. 133-140 is een bespreking opgenomen van ‘De voornaamste beweegredenen en omstandigheden, die aanleiding hebben gegeven aan Moses Marcus tot het verlaten van den Joodschen, en tot het aannemen van den Christelyken Godsdienst. Benevems een kort verhaal van deszelfs lyden daar over. Door hem zelven opgestelt in de Engelsche, en overgezet door Jacob Campo Weyerman in de Nederduitsche taal. Te Amsterdam, gedrukt voor den Overzetter, en te bekomen by Hendrik Bosch. In Quarto, gr. 18 Bladen en een half.’ Hierin geen belanwekkende opmerkingen t.a.v. JCW.
In ditzelfde tijdschrift is in de jaargang 1729, I, p. 379 een aankondiging te vinden in de rubriek ‘Naamlyst van nieuwlyx gedrukte Boeken, welke te bekomen zyn in de Boekwinkel van R. en J. Wetstein en W. Smith. In 't Nederduitsch.’ van De Levens-beschryvingen der Nederlandsche konstschilders en konstschilderessen, door Jacob Campo Weyerman, 4. 3 Deelen.
Een jaar later (1730, II, p. 561) treffen we in dezelfde rubriek de volgende aankondiging aan: De levens van den Paus Alexander den VI. en van zyn zoon Caesar Borgia, in 't Engelsch beschreven door Alexander Gordon. 8. 2 Deelen. (Gerardine Maréchal) * Scheurleer 1743 - In: Histoire générale et particulière du visa fait en France. Tome quatrième [...]. La Haye, F.H. Scheurleer, 1743. bevindt zich een uitgebreide Catalogus van Nederduitsche boeken, p. 221-232. Hierin zijn opgenomen:
Eén en ander geciteerd naar ex. UB Leiden 380 G 4. (Adèle Nieuweboer) * Oog in 't Zeil - Het Oog in 't Zeil wordt besproken in de Vaderlandse Letteroefeningen, 1780, I, 176, en betiteld als ‘het minste van 's Mans Hekelschriften’, ‘de scherts laf en plomp’. ‘'t Is Jammer dat anders groote Geesten, waaronder ook Weyerman tot zekeren trap behoorde, tot zulke laagheid in hunne Schriften vervallen kunnen.’ (Gerardine Maréchal) * Biographie universelle, Nouvelle Biographie Générale. - In de 19e eeuw schrijven twee Franse biografische woordenboeken over Weyerman. Biographie Universelle, Ancienne et Moderne (Paris, Tome 51, 1828, p. 299-300): WYERMANN ou WEYERMANN (JACQUES CAMPO), peintre fameux par ses aventures, naquit Bréda en 1679. Sa mère, Elisabeth de Saint-Mourel, appelée vulgairement Lys Sint-Mourel, avait servi dans les armées avec distinction; et, après avoir assisté à plusieurs batailles, elle avait en son congé comme sergent. Elle en portait encore l'habit et la canne. Son fils, à l'âge de dix-huit ans, était excellent peintre en paysage, mais extrêmement débauché. Sa mère, l'ayant un jour surpris avec une personne de mauvaise vie, les mit à la porte tous les deux à coups de canne. Le jeune Wyermann se rendit à Anvers, pour se perfectionner dans la peinture. De là il alla à Lille avec une jeune personne qu'il avait séduite. Ayant résolu de l'abandonner, il écrivit au père, pour lui faire connaître où il retrouverait sa fille. A Paris il fréquenta les maisons de jeu; et après des aventures honteuses il se rendit en Italie. S'étant arrêté dans un petit endroit, à peu de distance de Lyon, il se trouva obligé de partager son lit avec un autre voyageur, et coucha, assurent ses | |||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||
biographes, avec Cartouche, qui, ayant pris confiance dans son caractère, lui proposa d'entrer dans sa bande. Le peintre refusa; et Cartouche, en le quittant, lui donna une bourse pleine de louis et deux balles de plomb qu'il devait montrer s'il venait à être attaqué par la bande. De nouvelles aventures l'attendaient à Rome. Il y trouva Van Dyk; et, comme compatriotes, ils passèrent quatre mois dans le même logement. Mais un enlèvement et d'autres tours forcèrent Wyermann, qui avait pris le nom de Campo, à quitter les états de l'Église. Il se rendit en Allemagne; et partout il donna de nouvelles preuves qu'il n'oubliait ni les conseils ni les leçons de Cartouche. Il s'occupait en même temps de travaux littéraires. Il commença à la Haye à travailler à sa Biographie des peintres, à son Voyage en Brabant et à quelques autres petits ouvrages qui eurent du succès, parce qu'il savait manier adroitement la satire. Il s'enfuit à Londres avec une riche veuve, qu'il abandonna quand il eut dépensé ce qu'elle avait emporté. Étant revenu en Hollande, il commença à publier son Amsterdamer Harmans, journal dans le genre du Spectateur anglais, qui eut du succès. Ses biographes disent que Pierre-le-Grand, pendant son séjour en Hollande, vint le visiter, qu'il lui proposa de le suivre en Russie, lui offrant la place d'historiographe, avec le titre de conseiller-d'état, et que Wyermann refusa, disant que sa liberté lui était trop chère pour la vendre. Cependant le journaliste n'épargnait pas plus ses amis que ses ennemis; ayant attaqué d'une manière grossière la Compagnie des Indes Occidentales, il fut tot-à-coup arrêté et condamné pour la vie aux travaux forcés dans la prison de la Haye, appelée la Cour de Hollande (1739). Il y mourut en 1747. Parmi ses écrits, nous citerons ses Lebensbeschreibungen der Niederlandschen Kunftschilders, ou Vies des artistes des Pays-Bas, la Haye, 1729, 3 vol. in-4. Voyez Aventures singulières de Jacques Campo Wyermann (holl.), la Haye, 1756, et en all., Francfort et Leipzig, 1764, in-8. G - y Auteur van dit artikel is Gley (opgaven in T. 50, 52). Over l'abbé Gérard Gley (1761-1830) meldt hetzelfde Biographie Universelle, Ancienne et Moderne (Paris, Tome 65, 1838, p. 430-434; p. 433): ‘Depuis dix-sept ans l'abbé Gley était un des collaborateurs les plus utiles de la Biographie Universelle. Connaissant bien les langues et la littérature du Nord, il a fourni beaucoup d'articles sur des personnages de ces contrées, [...]’.
Nouvelle Biographie Générale (Firmin Didot Frères, Dr. Hoefer; Paris, Tome 46, 1866, k. 698-699: WEYERMAN (Jacques-Campo), peintre et littérateur hollandais, né à Breda, en 1679, mort à la Haye, en 1747. Après avoir terminés ses études classiques, il travailla dans l'atelier de Ferd. van Kessel, et devint un habile peintre de felurs et de fruits. Malheureusement, il aimait la dissipation et la débauche, et selon Descamps ‘il était le chef des libertins de toutes les espèces’. Ayant suivi à Londre: un marchand de curiosités, il lui enleva ses effets, en dissipa le prix, et se sauva en Hollande, pour éviter les poursuites judiciaires dont il était menacé. Il habita alors successivement Anvers, Lille, Paris, où il fréquenta les maisons de jeu, et se rendit ensuite en Italie. A Rome, où il prit le nom de Campo, il trouva Philippe van Dyk, et demeura quatre mois avec lui; mais l'enlèvement d'une femme et d'autres aventures scandaleuses le contraignirent à sortir des États du pape. En Allemagne, où il alla résider, sa conduite ne fut pas meilleure. Il s'occupait non-seulement de peinture mais aussi de travaux littéraires, et il avait publié à la Haye quelques opuscules dont son adresse à manier la satire avait assuré le succès, lorsqu'il s'enfuit en Angleterre avec une riche veuve, qu'il abandonna dès qu'il eut dépensé l'argent qu'elle avait emporté. De retour en Hollande, il attaqu grossièrement dans une pièce de vers, les directeurs de la Compagnie des Indes, et fut condamné, en 1739, à une réclusion, qu'il subissait encore lorsqu'il mourut. Ses ouvrages sont fort nombreux, et la plupart n'ont point d'intérêt aujourd'hui; nous citerons les suivants: De Amsterdamsche Hermes (L'Hermès d'Amsterdam, tableau historique poétique et satirique); Amst., 1722-23, 2 vol. in-4; - De Historie des Pausdoms (Histoire de la papauté, ou Tableau des faussetét et des croyances erronées qui ont été introduites peu à peu dans l'Église); Amst., 1725-28, 3 vol. in-4; - De Echo des Veerelds (L'Écho du monde, en vers et en prose); Amst. 1726-27, 2 vol. in-4; - De doorzigtige Heremyt (Le Subtil ermite épiant du fond de sa cellule, à l'aide de sa lunette qui porte fort loin, les défauts cachés des hommes); s.l.n.d. (1728), in-4; - De Levensbeschryvingen der nederlandsche Konstschilders (Vies des peintres hollandais); La Haye, 1729, t. I-III; Dordrecht, 1769, t. IV, pet. in-4, fig.: ce recueil, qui a joui de quelque réputation, a été de beaucoup surpassé depuis; - De persiaansche Zidewever (Le Tisserand de soie, voyage de | |||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||
Démocrite et d'Beraclite en Brabant, accompagné de la clef de l'ouvrage); s.l.n.d., in-4, ouvrage satirique. E. REGNARD Descamps, Vies des peintres. - Zeldzaame Levensgevallen van J.-Campo Weyerman; Amst. 1756, in-8. - Notice, dans ses Levensbesch., t. IV, p. 409. (Peter Altena, 21.3.'80) |
|