Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 3
(1980)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |||||||
Adèle Nieuweboer(Bilderdijkkade 638, 1053 VV Amsterdam)Het Brusselse handschriftIn de Mededelingen, aflevering 22, p. 230, deden A. Hanou, E. de Blauw, G. Maréchal en ik voor 't eerst melding van een zeer verheugende ontdekking: 4 banden handschrift JCW in de KB Brussel (II 1608), daar gedateerd 1729-1730 en aangekocht in 1895. De datering vond vermoedelijk plaats n.a.v. de verschijningsdatum van de eerste drie delen Konstschilders (1729), waarvoor de eerste twee banden bij vluchtig onderzoek de kopij in vergevorderd stadium lijken te vormen. Of deze datering, met name voor de inhoud van de andere banden ook terecht is, zal moeten blijken uit grondiger studie. Ik heb, vooralsnog voor mezelf het idee dat de diverse stukken tekst een zeer grote tijdsperiode kunnen omvatten. Het is inmiddels zover dat het archief van de Stichting een kopie van het werk heeft ontvangen, zodat nu de verdere onderzoekingen van start kunnen gaan. Ik zal voor deze gelegenheid mijn eerste indrukken van de derde band weergeven. Inhoudelijk bevat ze globaal het volgende: Na enige bladzijden ‘voorwerk’ (losse schema's, opmerkingen, tekeningen) volgt een stuk met het opschrift ‘Voorrede’. Het lijkt kopij in vergevorderd stadium voor een inleiding op wat een handboek voor teken- en schilderonderwijs zou moeten worden. De tekst wijst op de Christelijke plicht tot het doorgeven van kennis, de wederzijdse gunstige invloed van wetenschap en tekenkonst en somt op welke boeken met een universeel karakter nog geschreven zouden moeten worden. Tenslotte wordt nog een pleidooi gehouden voor de protectie van de kunstenaar. Na deze voorrede volgen drie probeersels van schema's voor de inhoud van het ‘handboek’, waarna in grote lijnen diverse klusters tekst, gelardeerd met losse velletjes opmerkingen en tekeningen, de revue passeren. 1. een algemene verhandeling over de teken- en schilderkonst, die ik (nog) niet heb kunnen terugbrengen tot een of ander geciteerd werk. Het is in schoonschrift geschreven in een ouderwets lettertype en de indruk bestaat dat het gaat om collegedictaten uit JCW's eigen leertijd. Hier en daar zijn stukken tekst verbeterd, doorgehaald, aangevuld, geannoteerd. 2. een ontwerp voor een leergang tekenen, schetsmatig verdeeld in lessen en voorzien van tekenvoorbeelden en met een enkele verwijzing naar Lairesse, die in de leergang echter niet gevolgd wordt. 3. een ander stuk tekst over de tekenkonst in het algemeen en onderdelen ervan in het bijzonder, beginnend met Gerard de Lairesses Grondlegginge ter teekenkonst, voor het eerst uitgegeven te Amsterdam, bij Willem de Coup, 1701. Latere delen van de tekst wijken echter af, en zijn vooralsnog moeilijk te herleiden. 4. Na wat losse stukken over het schilderen van licht en schaduw en van landschappen volgt een kennelijk nieuwe afdeling, gewijd aan het schilderen. In eerste instantie wordt Van Manders Schilder-Boeck (1604) geciteerd, daarna volgen stukken uit Willem Goeree, Inleydingh tot de practijck der algemeene Schilder-konst (1670) en vervolgens komen uitvoerige stukken uit Gerard de Lairesses Groot Schilderboek (1707) aan de orde. 5. Na de citaten lijkt het woord aan JCW zelf te zijn, althans er zijn voorlopig geen aanwijzingen meer te vinden die op citaten kunnen duiden. In grote lijnen gaat de tekst over het ‘schilderen oft coloreren’, het ‘ordonneren’ en over hoe men met verf en kleuren moet handelen. 6. Tenslotte lijkt er op fol. 67 een nieuwe ontwerptekst te beginnen. Bovenaan staat ‘I. Deel.’, waarna onder de kopjes ‘vanden Omtrek’ en ‘Landschap schilderen en ordonneren’ wat variaties op de oude thema's de revue passeren. De tekst eindigt op fol. 69 verso. De algemene indruk die me van deze band is bijgebleven is die van een aanzet tot een handboek voor het teken- en schilderonderwijs. Het vormt een samenraapsel van citaten, uittreksels, samenvattingen en eigen ideeën. Eén | |||||||
[pagina 268]
| |||||||
en ander overlapt elkaar nogal eens. Zo komem er b.v. meerdere stukjes voor over licht en schaduw of het schilderen van landschappen. Sommige stukken tekst lijken een verwerking van allerlei opmerkingen tot een eerste eigen ontwerptekst. Ook het grove ontwerp voor een aantal lessen lijken vooralsnog te berusten op eigen inzichten. De verhouding tot de aangehaalde werken is zeer verschillend. Soms volgt Weyerman ze op de voet, vgl. Van Mander, van wie ik een aantal notities in de marge van fol. 1 en 2 citeerGa naar eind1.: ‘Op des gemeenen volcx oordeel behoeft men oock te letten’ ‘In quaet oordeel der onverstandighe hem niet te verstooren’ ‘Niet lichtelijck meesters fauten yemant toonen’ ‘Zijn mede jongher met beleeftheyt zijn fauten aenwijsen’ ‘Latendunckenheyt salmen vermyden’ ‘Geen ding soo slecht, of daer is somtytts yet goets in’ ‘Men sal hem selven noch prijsen noch laken’ ‘Niemants werck licht te beschimpen’ ‘Die geschiet is in de const, sal hem op zijn gaven niet verheffen’ ‘God salmen dancken van zijn gave’ ‘Het ghene ons van God ghegeven is, can ons ghenomen worden’ Hiervoor heeft JCW op fol. 46: ‘Men behoeft ook te letten op gemeenmenschen oordeel, ende niet verstoort zijnde op quade oordeel[en]. Niet lichtelijk een meesters werk korigerende maer wel aen jongere dog met beleeftheyd niet m[e]t minachting, de laetdunkentheyd en een zeyde stellende. Niet is zoo slecht, oft daer is wel iet goedts in men zal zig zelven niet achten prijsen nog laken, nog ook een anders werk beschimpen, ider latende ge[lijk] 't is, staet het u niet aen, tracht het beter te doen want ider is die gave niet gegeven isse u ge[geven] dankt daer den heere over want st kan u o[ok] benomen worden’ Soms volgt Weyerman al samenvattende meer naar de geest, zoals vaak bij de LairesseGa naar eind2. voorkomt, andere keren laat hij na een aantal ‘geleende’ zinnen de tekst los en plaatst een eigen opmerking, zie b.v. Willem GoereeGa naar eind3. in tekst en marge: ‘Insonderheyt heeft dit seer sterck sijnen voortganck beginnen te nemen, soo wanneer als het gelt, eer ende rijcke belooningh sijn kracht omtrent de Konstenaers heeft beginnen te Oeffenen’ ‘De Konsten zijn door verstroyingh der Volcken gemeen geworden’ ‘Soo haest als eenige Konst is bemindt geworden zijn de Schilders geen vande geringste gheweest’ ‘De Schilder-Konst door verachtingh onder een Handtwerck of Ambacht gerekent’ JCW maakt hiervan op fol. 48: ‘deze konst is meer gegroeijt als de jonst van belooni[ng] deze konst heeft vergezelschapt, ende hee[ft] den mensch aangewakkert, en door verstr[oy]ing der menschen is zij aen verschijde volk[eb] kenbaer geworden, ende aen hun werken zie[t] men wannèr zij ten hoogsten geweest is daer naer onder een ambacht gebrocht’ en hij gaat verder: ‘zo 't w: naer myn duncken mischien voormaels oo[k] geweest is, dog met onderschijdt als de [...] noodige schildering ende de konstige zijnde’
Uiterlijke eigenaardigheden doen zich ook voor. Op het eerste gezicht lijken er op z'n minst twee handen aan het werk te zijn geweest, n.l. recht schoonschrift met oude vormen en schuin lopend vrij modern schrift. Ik ben er zelf van overtuigd dat alles door JCW geschreven is. Op sommige plaatsen namelijk loppt de tekst dóór van de ene schriftsoort in de andere en weer terugGa naar eind4.. Soms hebben de schriftveranderingen waarschijnlijk de funktie noten in de tekst aan te duiden. In andere gevallen gebruikt Weyerman daarvoor ook getekende handjes.
Tenslotte valt na deze observatie in vogelvlucht te constateren dat er nog heel wat omtrent het Weyermanhandschrift is te bestuderen, o.a.
| |||||||
[pagina 269]
| |||||||
|
|