Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 3
(1980)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
[Nummer 26]Barbara Sierman(Da Costastraat 135‴, 1053 ZM Amsterdam)Laroon, Johnson, Penkethman, Lady Mary‘Het is eene bedroefde schildery, tusschen de Nederlantsche en Engelsche Akteurs vergelykingen te maken; want de laatste inspireren ons met eerbied, en d'eerste met verachting.’ Zo vertelt ons de Rotterdamse HermesGa naar eind1.. Nu zijn de toneelspelers uit het begin der achttiende eeuw een willige prooi voor JCW's spot, denk maar eens aan de uitgebreide behandeling van La Lauze in de Tuchtheer en de minder omvangrijke aantijgingen tegen de groep van Jacob van Rijndorp. Deze laatste troep schijnt zich door bovenstaand citaat wel aangevallen gevoeld te hebben, of te moeten hebben, want enkele nummers verder wordt ‘Uit Order van de dobbele Schoutoneelen’ (Rijndorp had een schouwburg in Den Haag en Leiden) gereageerd en JCW's uitspraak weerlegd.Ga naar eind2. Het is twee eeuwen later niet meer doenlijk na te gaan of het peil der Nederlandse toneelspelers inderdaad zoveel lager lag als dat van hun Engelse kollega's. Op dat punt wil ik ook niet ingaan, wel wil ik te weten proberen te komen of JCW het recht had een dergelijke uitspraak te doen, of beter gezegd, blijkt uit zijn werk dat hij iets van het Engels toneel af weet? Weijerman is twee maal naar Engeland geweest, eenmaal rond 1709 en eenmaal rond 1718. Beide keren bezocht hij Londen, en over zijn eerste reis vertelt hij ondermeer dat hij een deel van zijn geld aan de schouwburg spendeerde. Tot nu toe ben ik vier mensen uit de Engelse toneelwereld in zijn werk tegen gekomen. Dat is in de eerste plaats de kunstenaar Laroon, over wiens leven in het Vierde Deel van de Konstschilders uitgebreid verteld wordt.Ga naar eind3. Hij was de zoon van een uit Den Haag afkomstige tekenaar en werd in Engeland geboren. Hoewel hij eveneens in de tekenkunst werd opgeleid, voelde hij meer voor de muziek en in JCW woorden ‘Die Konstryk Konterfyter verzogt en verkreeg een plaats, om des Avonds, als'er gespeelt wierd op het Schouwburg in Drurylane den Bas met vier Snaaren te speelen, waar voor hy dan ontfingh een halve Guinée, en by welk stuk goud hy doorgaans een of twee Guinées neerlei om die met zyn mede Muziekanten te gaan verdrinken in Gravesche wynen.’ Laroon moest echter uit Londen vluchten voor de schuldenaars, die hij met deze wijze van leven maakte, en werd enige tijd door de hertog van Beaufort onderhouden. Door zijn onuitstaanbaar gedrag tijdens dronkenschap viel hij ook hier uit de gratie en hij keerde terug naar Drurylane. Zijn uiteindelijke keus voor de muziek, was voor JCW een onbegrijpelijke, en JCW geeft in de Konstschilders nog de redeneringen weer waarmee hij hoopte Laroon van deze keus te kunnen weerhouden, echter zonder resultaat. Gaan we er van uit dat JCW Laroon inderdaad heeft ontmoet, dan moet dit tijdens zijn eerste reis geschied zijn. Vanaf 1703 ongeveer is Laroon aan Drurylane verbonden,Ga naar eind4. (rond 1718 zijn daar geen aanwijzingen voor te vinden). Op 12 februari 1703 zingt hij met Mr. Hughes een stuk van Purcell en speelt hij tijdens een beneficevoorstelling van Penkethman. En hiermee zijn we beland bij de tweede kennis van JCW (die hij mogelijk via Laroon leerde kennen). Eveneens in de Rotterdamse Hermes wordt een dialoog weergegeven tussen twee engelse akteurs.Ga naar eind5. Deze luidt als volgt: ‘Mr. Ben Jonsson, een voornaam Engelsch Akteur, zullende voor d'eerste reis op een' nieuwen Schouburg spelen, zei tegens zyn Confrater Mr. Penkethman: Gedenk dat alhier geen derde Galerei is. Dat is: gedenk dat het ongevoegelyk is dat de staanplaats schatert, terwyl de Bak door misnoegen zucht.’ Alvorens in te gaan op de betekenis van het geciteerde wil ik even iets van Johnson en Penkethman vertellen. Beiden waren zowel tijdens JCW's eerste overtocht als de tweede aan Drury Lane verbonden.Ga naar eind6. Van Ben Johnsson is mij niet meer bekend dan dat | |
[pagina 266]
| |
hij in 1705 tijdens zijn benefivevoorstelling in de gevangenis zat,Ga naar eind7. maar William PenkethmanGa naar eind8. stamde uit een bekende theaterfamilie. Hij droeg de bijnaam Pinkey en was niet alleen een zeer gezien figuur in Drury Lane, waar hij uitmuntte in de rollen van Harlequin, maar was een vast persoon op de Londense zomerkermissen, waar veel toneelspelers optraden als gedurende de zomermaanden de grote theaters gesloten waren. Hij stond er met een tent koorddansers en acrobaten, en had als noviteit in 1707 ‘Eight dancing Dogs, brought from Holland’.Ga naar eind9. In 1718 richtte hij een eigen theater op in Richmond.Ga naar eind10. Richmond was een plaats even buiten Londen met geneeskrachtige bronnen en was tevens het zomerverblijfplaats van de Prince of Wales. Het theater wat hij hier oprichtte was een tijdelijk gebouw, en ik vermoed dat het citaat van JCW op dit theater betrekking heeft. Praten over de afwezigheid van een derde galerij heeft voor een groot theater als Drury Lane geen zin, uiteraard was daar een derde galerij. Maar niet zo in een houten gebouw in Richmond. Ik sluit zelfs niet uit dat het theater in Richmond voor JCW enige aantrekkingskracht bezat: er was daar namelijk een kamer met portretten van het hof geschilderd naar ontwerp van Penkethman door Pieter Tillemans, een Antwerpenaar die in 1708 naar Londen kwam. Bewijzen via b.v. de Konstschilders heb ik niet kunnen vinden. Een vierde persoon, die door JCW genoemd wordt, is Milady Mary. Over haar vertelt hij in de Amsterdamse Hermes.Ga naar eind11. ‘Dat springende Loovertje’ of bedoelt JCW Love-ertje, was de dochter van een Drurylane actrice en een Brits Cavalier. Na turbulente omgang met vele mannen, huwt ze uiteindelijk met Mr. Findley ‘Een vermaard Tuimelaar (dit is acrobaat), die de gerenommerdste Springers der Britten den palmtak uit de handen wist te springen. (...) Dit illuster Geite-paar leefde tamelyk kuis en vergenoegt in 't begin, doch tamelyk onkuis en onvergenoegt in 't vervolg’. En JCW vertelt over het voortdurende overspel van Milady Mary. Het lot grijpt echter in, Mary viel van het koord en de dood ‘ontlastte Mr. Findley van 't verwiszelen der Hoornen, en beroofde Albion door een eenigen val, van de volmaakste der koordedansters.’ Aldus Weijerman en nu de feiten. Aan het eind der zeventiende eeuw was Lady MaryGa naar eind12. de attractie van de Bartolomeus-kermis in Londen, waar heel de londense adel naar ging kijken. Zij trad op als koorddanseres in de tent van Miller, haar man Findley exploiteerde een eigen tent, waar zij vanaf 1700 ook in optrad. In 1701 gaat het gerucht dat zij door een val overleden zou zijn, maar dit is echter niet het geval en zij blijft de sterdanseres tot 1705, wanneer zij inderdaad overlijdt. Bij haar dood verschijnt een ode op haar in de Diverting Post. JCW schrijft ruim vijftien jaar later over haar, hij heeft haar waarschijnlijk nooit gezien. Maar zij zal in de theaterwereld zo'n bekend figuur zijn geweest, dat er jaren na haar dood nog over gesproken werd, en in 1711 de Spectator er zelfs een regeltje aan wijdt.Ga naar eind13. Er bestaat een mogelijkheid dat Weyerman alle informatie over de toneelspelers haalde uit de contemporaine roddelblaadjes in de orde van zijn eigen werken. Maar dit lijkt me vrij onwaarschijnlijk, te meer daar de mensen die hij noemt, ook elkaar onderling kenden. En zo ze elkaar al niet in Drury Lane of op de kermis tegen kwamen, dan zullen ze elkaar zonder twijfel in de kroeg gevonden hebben. |
|