Gerardine Maréchal
(Rode Kruislaan 993, 1111 ZX Diemen)
Campo als voorbeeld voor Lynceus
De Snelziende Lynceus (Amsterdam 1748-1750) komt er eerlijk en zelfs trots voor uit een epigoon van JCW te zijn. Herhaalde malen althans treedt Campo naar voren in dit satirische weekblad:
‘Myn styl aangaande, ik neem die van Campo tot myn voorbeeld zonder deszelfs Brutaliteiten, en die van Doudeins zonder deszelfs Obscoene uitdrukkingen...’ (I, p. 6).
[Lynceus krijgt bezoek van een geest die hem aanspoort de feilen te hekelen:] ‘...myn komst is uit het Vagevuur der heidenen, anders gedoopt de Elizesche velden, en ik ben een Maitre de Sermonie van Lucifer, doch heden afgezonden door de Onzalige geesten van Petronius, Juvenalis, Persius, Horatius, Weyerman, en andere Helden des oudheid en nieuwheid, die op gisteren noch een half Anker brandende Jenever hebben uit gedronken op uw gezondheid, en op het goed succes van uwe wekelyksche papieren. Ze doen u allemael gebieden hun schryftrant te volgen,...’ (I, p. 11).
‘Ook zoek ik geen vyandschap, zelfs niet met de muggen en vlooyen, voor zoo ver ze my slechts met vreên laten, en had Campo myn weg gevolgt, hy was niet gekerkert als een dolleman voor zyn leven.’ (I, p. 12)
‘De Zwavelige bezoeker begon hier op zo vreesselyk te lachen, en te gillen, als den gewezen Maegdenburgsche Baron van Syberg, als hy een ouden geldwolf het net des bedrogs over het hoofd had getrokken...’ (I, p. 12).
[Lynceus waarschuwt]
‘...vooral zeker brutael karel die als een vlindertje heen en weer floddert, van de Geestelyke Klinkdichten, tot op Zeedyks Zedezangen, alsoo hy kan verzekert wezen, dat hy by Lynceus zoo weinig eer zal behalen als met den Zondigen Ontleder der Gebreken.’ (I, 1, p. 32)
‘...zy is zoo schielyk verdwenen uit Leiden, als de Baron van Syberg is vervlogen uit ons Gemeenebest.’ (I, 1, p. 152)
‘De Boer sloeg zo min acht op deze woorden, als de wereld op al de lessen van den gestrengen Lynceus, en vervolgde zyn weg zoo tranquil als Campo toen hy een pakje vuil linnen in betaling had gegeven van tien ducaten, en keerde na zyn woning te rug’ (I, 2 p. 90)
Lynceus vertelt ook nog een anekdote (I, 1, p. 81-84) over een Nederlands schilder die tijdens zijn verblijf in Rome (waar hij met een kale beurs was gearriveerd) het bestaan van de duivel tegenover de beruchte ‘Bendt’ ontkent. De overige leden van de Bendt pogen hem dit betaald te zetten door hem 's nachts te doen schrikken met duivelse spokerijen. De bewuste schilder is ze echter te slim af; tijdens die séance verschijnt hij zelf als een angstaanjagende spookverschijning en jaagt zo zijn makkers de kuil in die ze voor hem gegraven hadden. Campo? Tot slot merkt Lynceus op dat dit verhaal niet in Houbraken staat omdat die uit haat sommige schilders zou hebben overgeslagen.