Signalering
Een luimig karakter
In de Poëtische Spectator (uitgegeeven door eenige vaderlandlievende Vrienden, Te Amsteldam, Bij A. Mens Jansz., 1784) staat op p. 96 een recensie van de Proeve van Slaapdichten door O.C.F. Hoffham. De recensent noemt het bezingen van de slaap, naast alle lofzangen die er al op de liefde en de wijn geuit zijn, een luimig plan en vervolgt met het noemen van enkele dichters die zich aan luimige voortbrengsels bezondigd hebben, en noemt daarbij tevens het nadeel waaraan vele gedichten onderhevig zijn n.l. de eentonigheid. Ook Weijerman hoort in het rijtje thuis, en we kunnen zien in het volgende rijtje met wie hij allemaal op een lijn gesteld wordt:
‘Wy hebben onder onze vaderlandsche, luimige, voordbrengzels, nog zeer weinige stukken, die niet door laffe en dubbelzinnige trekken en woorden ontsierd zijn. HUIGENS heeft onder zijne puntdichten er zeer veelen, die waarlijk luimig zijn - maar hoe veelen ook, die niets anders zijn, dan laffe woordspelingen, en gezogte draaien? FOCQUENBROCH, zoo hy zich beschaafd hadt, zou zeker, in dit vak, met veel roem, hebben kunnen arbeiden [...] RUSTINGH kan naauwlijks, om zijne morsigheid, genoemd worden? dat hij luim hadt; is zeker - maar hoe laag! hoe onbeschaaft! hoe vernederend voor het vernuft! Had WEYERMAN een groter en edeler ziel gehadt, ik twijfel niet, of de producten van zijnen geest zouden ook voortreffelijker geweest zijn.’
Een groter en edeler ziel dus. Want, vervolgt de recensent hierna in een noot:
‘De invloed van het zedelijk karakter van den kunstenaar, op zijn genie en de voordbrengzels van het zelve is grooter dan men doorgaans denkt. De algemene dwaaling, dat de grootste schilders doorgaans de losbandigste menschen geweest zijn, heeft reeds veel kwaads gedaan; jonge schilders, die geen genie genoeg hadden, om waarlijk groot te worden in de kunst, vormden zich naar de schandelijke anecdoten, die men hun van groote meesters verteld hadt, en werden - ligtmissen - [...] Dat er groote kunstenaars geweest zijn, die een slegt zedelijk karakter hadden, is zeker; - maar dat zij grooter zouden geweest zijn, indien hun karakter beter geweest ware - dit is ook zeker! - [...].
(Barbara Sierman)