Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 2
(1979)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
[Nummer 20](vervolg van het art. van G.J. Rehm.)Vergeten we niet, dat Kersteman zijn verhaal pas jaren na het gebeurde heeft opgetekend aan de hand van mondelinge overleveringen van Bredanaars, wier herinneringen op dit punt wel wat verbleekt geweest zullen zijn en die dus gemakkelijk de namen van moeder en dochter hebben kunnen verwisselen. Haar moeder heette namelijk Geertruy Heyblom. Geertruy is identiek aan Geertje en van Geertje naar Gerritje is slechts een kleine stap. De aanduiding nicht werd in vroeger tijd veelal ook gebruikt voor kleindochter. We mogen wel als vaststaand aannemen, dat we bij Kersteman i.p.v. Gerritje nicht van de chirurgijn meester Jan Arends moeten lezen Johanna kleindochter van de chirurgijn meester Jan Ernst. Kersteman plaatst de schaking na de publicatie van Weyerman's Brabandsche Voyage. Deze werd uitgegeven in 1705, Johanna was toen nog slechts 13 jaar oud. Indien het verhaalde waar is, moet het toch zeker enige jaren later geschied zijn, doch nergens blijkt iets van een arrestatie en ondervraging van Jan Ernst, noch van een verbanning van Weyerman, zodat het gehele relaas wel naar het rijk der fabelen verwezen kan worden. Een vonnis, waarbij Weyerman uit de stad en baronie van Breda verbannen werd zou zeker gevonden moeten zijn, aangezien in de registers van criminele vonnissen van de stad Breda in die tijd geen hiaton voorkomen. Het beste bewijs, dat hij nimmer door de magistraat van Breda verbannen is, is wel het feit dat hij in 1715 inwoner van Breda genoemd werd en toen zelfs voor de schepenen van Breda een verklaring aflegdeGa naar eind50). Hij zou al over veel moed beschikt moeten hebben om na een verbanning onder eigen naam en nog wel in het openbaar in Breda te durven verschijnen. Wel is zeker, dat hij Johanna Ernst or 30 juni 1713 een trouwbelofte gafGa naar eind51) en twee kinderen bij haar verwekte, die resp. op 22 mei 1715 Jacobus en op 9 mei Hendricus werden gedoopt in de R.K. kerk aan de Waterstraat te BredaGa naar eind52). Jaren later op 31 maart 1727 huwde hij met haar voor schepenen van Nijenrode/ Breukelen in tegenwoordigheid van de beide kinderenGa naar eind53). Kersteman doet het voorkomen alsof Weyerman het gehele avontuur op touw gezet had om zich van haar geld meester te kunnen maken en vertelt dat zij ‘een burgerlijk stuivertje geld’ bezat. Ook dat blijkt een puur verzinsel te zijn, want noch van haar ouders, noch van haar grootouders erfde zij iets noemenswaardigs. Zo sloot in mei 1701 Geertruy Heyblom, weduwe van Nicolaes Ernst, meester chirurgijn te Breda - hij was intussen teruggekeerd uit Indië - een overeenkomst met de voogden van haar dochtertje, waarbij bepaald werd, dat deze bij haar meerderjarigheid of eerder huwelijk slechts 25 gld. zou ontvangen, omdat de nalatenschap van haar vader niet voldoende was geweest om haar iets uit (364) te kerenGa naar eind54). In 1715 werd het huis in de St. Janstraat, nagelaten door de weduwe van meester Jan Ernst, publick verkocht om met de opbrengst daarvan de daarop drukkende lasten te voldoenGa naar eind55). Van deze zijde erfde Johanna dus niets. Wanneer Kersteman over de verbanning uit Breda van Weyerman schrijft, voogt hij er in een noot aan toe, dat er nog een copie van het desbetreffende vonnis onder verschillende inwoners van Breda berustte. Inderdaad kunnen er copieën van vonnissen, waarbij Jacob Campo veroordeeld werd, bestaan hebben, want in 1699 kreeg hij onenigheid met een Anneken van Ghils, echtgenote van de vleeshouwer Adam Peeter Goyaerts te Breda. Uit de enkele verklaringen, die op verzoek van Elisabeth Sommeruell in deze zaak werden afgelegd, blijkt alleen dat die vrouw aan Weyerman geld heeft aangeboden, doch niet om welke redenen zij dat gedaan heeft. Het was gebeurd in het huis ‘het Moriaentjen’ van de moeder van | |
[pagina 202]
| |
Catharina Snep, waar Jacob Campo met zijn moeder rond Pasen 1699 woondeGa naar eind56). Bij drie vonnissen van de Bredase Krijgsraad resp. 22 dec. 1699 en 1 en 6 jan. 1700 werd hij veroordeeld, doch het was bij het ontbreken van het archief van deze Krijgsraad niet te achterhalen waartoe hij veroordeeld werd. Van deze vonnissen ging zijn moeder als zijn voogdes in beroep bij de Hoge Krijgsraad te 's-Gravenhage en liet opnieuw enige verklaringen afleggenGa naar eind57). Deze laatste instantie vernietigde op 22 sept. 1701 de drie vonnissen van de Bredase krijgsraad en ontzegde de eiser Adam Peeter Goyaerts optredende voor zijn echtgenote zijn eis net uitzondering van een daaran vervatto pretentie van enige gelden en zilverwerk. De kosten van dit proces en van dat in eerste instantie kwamen ten laste van GoyaertsGa naar eind58). Toch zal het proces niet alleen over geld gehandeld hebben, zijdelings komen in de verklaringen ook minder oirbare dingen betreffende Anneken van Ghils aan het licht, zij was dan ook niet van onbesproken gedragGa naar eind59). Het kwam zelfs zover met haar dat haar echtgenoot, nadat hij na een scheiding van tafel en bed de samenleving met haar hervat had, zich genoodzaakt zag om met het oog op haar ‘dissoluyt ende ongeregelt leven’ zijn zaak en stad te verlaten en zich als ruiter in dienst te begeven, waardoor hij voorgoed van haar gescheiden kon leven. Dit alles blijkt uit een akte van 1 maart 1706 waarbij hij voogden over zijn kinderen, benoemdeGa naar eind60). Men zal zich intussen hebben afgevraagd waarom dit proces voor een krijgsraad gevoerd werd. De beantwoording van deze vraag is tevens een opheldering van de vermelding bij Kersteman, dat velen meenden, dat Jacob Campo nog als soldaat gediend had. Hij was toen - in 1699 dus - cadet in het regiment van Kolonel George Lauder in garnizoen te Breda. In het vonnis van de Hoge Krijgsraad werd hij reeds gewezen cadet genoemd, zodat hij tengevolge van dit proces de dienst wel zal hebben moeten verlaten. Kersteman beweert nog, dat Jacob Campo bij zijn terugkeer in Breda na zijn zwerftochten zijn ouders overleden vond en dat zij hem slechts 600 gld. hadden nagelaten. Ook dit is niet waar. Zijn vader overleed reeds in 1695 nog vóór Jacob Campo aan zijn zwerftochten begon. In 1715 was hij weer (365) inwoner van BredaGa naar eind61), zijn moeder was toen nog in leven, zij overleed eerst op 26 januari 1723 en werd op 1 februari d.a.v. begraven.Ga naar eind62). Mogelijk gaat de erfenis van 600 gld. terug op een evan groot bedrag dat door haar op 4 augustus 1695 werd uitgeleendGa naar eind63), doch waarvan zij de schuldbekentenis op 23 december 1700 aan een derde overdroegGa naar eind64). Dit was de enige maal, dat zij haar geld op rente uitzette; onroerende goederen heeft zij zelf te Breda nimmer gekocht. We komen tot de conclusie, dat de biografie van Weyerman voorzover deze in het bovenstaande is nagegaan een kern van waarheid bevat. Kersteman heeft daar echter een mooi verhaal omheen gesponnen, al dan niet daartoe gebracht door onbetrouwbare overleveringen. |
|