Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 2
(1979)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdEllen du Maine
| |||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||
terugkeer in Breda zijn ouders gestorven. Zij hadden hem nauwelijks 600 gld. nagelaten, die hem toen goed van pas kwamen en dan ook snel waren verteerd, waarop hij zich in schulden stak. Hij vertrok daarna heimelijk uit Breda en vestigde zich in 's-Gravenhage, waar hij met het schrijven van het ‘Leeven der Schilders’, de ‘Brabandsche Voyage’ en enige mindere werkjes voldoende verdiende or zich weer naar Breda te durven begeven. Onder de rook van die stad raakte hij in twist met een officier, die hem in een degenduel verwondde. Ter verzorging van de opgelopen verwonding bracht men hem ten huize van de chirurgijn meester Jan Arends, die hem op zijn verzoek beloofde hem te huisvester tot hij hersteld zou zijn. Uit de Bredase archieven zijn thans enige bijzonderheden aan het licht gekomen, waarmede we dit verhaal op zijn waarheid kunnen toetsen. Om een duidelijk overzicht te verkrijgen, is de rest van dit artikel rubrieksgewijze ingedeeld. | |||||||||||||||||
Geboortedatum en -plaats van Jacob Campo Weyerman:In het protocol van de Bredase notaris Willem van Bommel treffen we op 28 december 1699 getuigenissen aan, die afgelegd werden op verzoek van Elisabeth Sommerel, laatst weduwe van Hendrick Weyermans, de moeder van Jacob Campo. Vermoedelijk heeft zij deze nodig gehad voor het hierna te bespreken proces. Helena Lamont, inwoonster van Breda, verklaarde daarbij, dat zij in haar huwelijk met haar overleden echtgenoot Jacob Sommerel op 12 sept. 1676 was bevallen van een zoon, genaamd Jacobus en dat de requirante, Elisabeth Sommerel dus, later eveneens een zoon ter wereld had gebracht, die ook Jacobus genoemd werd. De tweede getuigenis werd afgelegd door Maria Vastbinders, inwoonster van Breda, die verklaarde, dat zij ‘in den jaere 1677 mette recte in desen, haere suster van halven bedde, is geweest in campagnie ofte in het leger ende in augusty desselven jaers 1677 voor Charleroy, alwaer de requirante in desen op eenen maendagh, wesende den 9e der voors. maendt augusty 1677, verlost ende in het kinderbedde gecomen is van eenen jongen (355) soone, die mede gedoopt ende genaemt is gewerden Jacobus, die alnoch in levenden lijve is sijnde’ en dat zij zelf tijdens de bevalling geholpen had Ga naar eind2). Hier hebben we dus de reden, waarom de doopakte van Jacob Campo ondaks herhaalde nasporingen niet in de Bredase doopboeken te vinden was. Hij zal gedoopt zijn in het legerkamp vóór Charleroi door de veldprediker van het regiment Blauwe Garde, waarbij zijn vader diende, zoals we hierna zullen zien. Immers zijn doopakte werd evenmin gevonden in de doopboeken van de stad Charleroi, noch in die van de omliggende gemeenten van die stad, te weten Châtelineau, Couillet, Dampromy, Gilly, Marchienne-sur-Pont, Mareinelle, Monceau-sur-Sambre, Montignies-sur-Sambre, Pironchamps en Pont-de-Laup. De gemeenten Lodelinsart en Mont-sur-Marchiennes bezitten geen doopboeken uit die tijd. | |||||||||||||||||
Zijn moeder, de heldin Lys Saint-Mourel.Laten we beginnen met de vaststelling, dat haar naam nogal werd verbas- | |||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||
terd. Hij werd gespeld: Semerel, Simerel, Simmerail; Simmerel; Simmorel; Simorel; Somerail; Sommerel; Sommereul en Zemerel. Nimmer werd de naam Saint-Mourel aangetroffen. Zelf tekende zij steeds L. Someruell Ook haar nicht, een dochter van haar broer, schreef aldus haar achternaam. In het vervolg zullen we deze naam ook zo schrijven. Bonn werd in november 1673 door prins Willem III ingenomen. Tijdens de belegering van die stad moet Elisabeth Someruell gewond zijn geraakt en daarna uit de dienst ontslagen; een jaar later huwde zij net Weyerman, aldus Kersteman. In de archieven bevinden zich evenwel vier akten - een ervan werd boven reeds aangehaald, de andere volgen nog - uit de jaren 1699, 1795 en 1706 waarbij zij laatst weduwe van Hendrick Weyermans (Weydemans, Wijdemans) genoemd wordt. Duidelijk blijkt dus, dat zij reeds eerder gehuwd was. Jacob Campo werd volgens het testament van zijn vader, dat hierna besproken zal werden, bij Elisabeth Someruell in het huwelijk verwekt. Dat huwelijk moet dus wel in de laatste maanden van 1676 gesloten zijn. Tussen november 1673 en eind 1676 blijven er voor Elisabeth Somoruell nog hoogstens drie jaren over voor kennismaking en huwelijk met haar eerste echtgenoot, zijn overlijden en kennismaking en huwelijk met haar tweede echtgenoot Weyerman. Een zeer korte tijd dus. Er zijn nu drie mogelijkheden: óf haar eerste huwelijk is van zeer korte duur geweest; óf Kerstman heeft over haar lotgevallen veel gefantaseerd; óf men heeft haar leven verward met dat van haar ongehuwde halfzuster Maria Stoffelen, die bij haar woonde. Kersteman kan dit verhaal niet anders hebben opgeschreven dan uit de mond van anderen. Men weet echter hoe het met overleveringen gaat, iedereen maakt er weer iets bij, zodat er van de juiste toedracht niet veel overblijft. Zouden we het gehele verhaal niet als volgt kunnen reconstrueren? Men kende te Breda twee halfzusters, die tezamen woonden en waarvan er één in het leger had gediend. Omdat men niet wist welke van beide, wees men daar vanzelfsprekend de meest op de voorgrond tredende voor aan, in dit geval dus Jacob Campo's moeder. In een testament dat de beide halfzusters te Breda op 19 mei 1690 door notaris Hendrick Buysen lieten opstellen, verklaart Elisabeth Someruell, dat haar halfzuster haar 14 jaar had gediend - dus vanaf 1676 - zonder daarvoor loon genoten te hebbenGa naar eind3). Als de laatste dus in 14 jaren niets (356) verdiend had hoe komt zij dan aan de ruim 3000 gld. waarvan hieronder sprake is? Verkreeg zij die uit het door prins Willem III aan de heldin toegekende jaargeld? Was zij dus de heldin? De tweede voornaam Campo, die Weyerman te herinnering aan de vroegere commandant van zijn moeder Campo Plantines gegeven zou zijn, wordt in geen der akten in het Bredase archief vermeld. De beide akten, die hij zelf ondertekend heeft, dragen resp. in 1694 de handtekening Jacobus Weyermans en in 1699 J. Weyermans. Heeft hij die tweede naam Campo er later zelf bijgevoegd? | |||||||||||||||||
Zijn Vader.Uit bovenstaande kunnen we reeds vaststellen, dat Jacob Campo's vader niet Jacob maar Hendrick heette. We moeten er bovendien sterk aan twijfelen of hij wel ooit lakei is geweest. De drie akten, die hij door notaris Paulus van Heusden op 19 oktober 1694 liet opstellenGa naar eind4), zullen daarover licht verschaffen. In de eerste akte verklaarde Hendrick Weyermans, ruiter in het regiment garde van de Graaf van Portland, dat hij ten tijde van het overlijden van zijn eerste echtgenote Gerrittier Vonck niet meer bezat dan enige weinig waardevolle meubeltjes en klederen, die tezamen nog niet voldoende waren geweest om met de opbrengst daarvan de schulden van de boedel en de begrafeniskosten te voldoen. Later had hij echter door ‘vlijt ende neersticheyt’ allen kunnen betalen en ook de opvoeding van zijn zoon Gerrit uit zijn eerste huwelijk kunnen bekostigen. Ingeval zijn zoon Gerrit - wat niet te verwachten was - ooit aanspraak zou willen maken op een deel van zijn moeders nalatenschap, moest deze verklaring dienen als bewijs, dat hij daarvan niets meer tegoed had. | |||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||
De tweede akte is een testament van dezelfde, zich ziek te Breda bevinden de. Hij vermaakte daarbij aan zijn genoemde zoon Gerrit 250 gld. ter voldoening van de juiste legitieme portie en aan zijn andere zoon Jacobus in huwelijk verwekt aan ‘Elisabeth Simorel’ eveneens 250 gld. en benoemde diens moeder tot voogdes over hom. De derde akte bevat een schenking van 1000 Rijnsgulden aan zijn zoon Jacobus. Hij schonk deze som niet alleen omdat hij zijn toemalig bezit geheel verkregen had door de ‘diligentie ende naersticheyt’ van zijn echtgenote Elisabeth Someruell, maar ook om zijn zoon Jacobus niet tekort te doen ten opzichte van diens halfbroer Gerrit, die reeds van tijd tot tijd geld van hem had ontvangen. Deze donatie-inter-vivos werd ten behoeve van Jacob in dank geaccepteerd door de oud-aalmoozenier (armmeester) Martinus van Rheenen te Breda. Aangezien Hendrick Weyerman de schrijfkunst niet machtig was, ondertekende hij deze akten met de letter H.W.M. Genoemde Van Rheenen? meester smid en diaken van de Duitse gemeente te Breda, en Andries Allen, inwoner van Breda, die beiden in de drie voorgaande akten als getuigen waren opgetreden, verklaarden op 26 september 1695 voor notaris Floris van Gils op verzoek van ‘Geerard Weyermans, guarde du corps’ van Koning-Stadhouder Willem III, dat op 21 juni 1695 te Breda overleden was de vader van de requirant Hendrick Weyerman, ruiter van de Blauwe Garde van Willem III onder de Graaf van Portland, nadat hij drie (357) weken met een gebroken been gelegen hadGa naar eind5). Inderdaad werd op 2 juli 1685 aan Elisabeth Someruell, weduwe van Hendrick Weyerman een afschrift afgegeven van zijn bovengenoemd testament. Het begraafboek van de Grote kerk te Breda, dat zeer door vocht geleden heeft, vermeldt op 21 juni 1695: overleden ‘.......... Wijdemans, den man van E..... Zimoreul’Ga naar eind6). De aanduiding ‘den man van’ wordt in de Bredase begraafboeken nimmer meer aangetroffen. Vanzelfsprekend wordt in de overlijdensakten van vrouwen wel vermeld van wie zij de echtgenoten of weduwen waren, maar nooit wordt een dergelijke nadere omschrijving in de overlijdensakten van mannen opgenomen. We hebben hier dus duidelijk met een uitzondering te maken en kunnen daaruit vaststellen, dat Hendrick Weyerman te Breda een onbekende was. Men kende hier slechts zijn echtgenote, dus schreef men in zijn overlijdensakte haar naam ter verduidelijking erbij. Tot verder bewijs daarvan moge dienen, dat zij slechts dan met vrouw of weduwe van Hendrick Weyerman werd aangeduid, als zij zelf bij het opstellen van akten tegenwoordig was. | |||||||||||||||||
Zijn andere familieleden.Reeds terloops werd de halfzuster van Elisabeth Someruell genoemd. Eenmaal heet zij Maria Vastbinders, in alle andere gevallen schreef men Maria Stoffelen. Het is zeker dat dit een en dezelfde persoon is, want alle akten werden door haar met een zelfde handmerk - een soort wolfsangel - ondertekend. Haar vader zal een (Chri)stoffel Vastbinders geweest zijn. Het testament van 16 mei 1690, dat de halfzusters tezamen lieten opstellen, werd reeds vermeld. Elisabeth Someruell benoemde daarbij haar zoon Jacobus Weyerman tot haar enige erfgenaam met de bepaling, dat hij na haar overlijden aan Maria Stoffelen 500 gld. moest uitkeren voor het loon, dat zij in de genoemde 14 jaren verdiend had. Bij eventueel eerder overlijden van Jacobus zou haar halfzuster alles erven. De laatste benoemde eveneens Jacobus tot haar enig erfgenaam en in tweede instantie zijn meeder. Tot voegd over hem benoemden de beide zusters de meergemelde Martinus van Rheenen. Dit testament liet Maria Stoffelen op oktober 1694 door notaris Paulus van Housden zodanig wijzigen dat in eerste instantie haar halfzuster en in tweede instantie haar neef Jacobus enige erfgenaam werd, dan juist omgekeerd Ga naar eind7) Ne wezen er reeds op, dat Maria Stoffelen ondanks het feit, dat zij gedurende 14 jaren geen geld verdiend had, toch niet onbemiddeld was. Zo nam zij op 14 januari 1692 een verbandbrief van 2000 gld. ten laste van de vrijheid | |||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||
Oosterhaut en in december van hetzelfde jaar kocht zij voor 1300 gld. Het huis en erf ‘het Hoff van Parijs’ aan de oostzijde van de Grote Markt (thans 12) te BredaGa naar eind8). Zij ging dit huis niet zelf bewonen, doch verhuurde het voor 75 gld. per jaarGa naar eind9). Op 10 februari 1694 verkocht zij het weer voor 1400 gld.Ga naar eind10), terwijl ook de verbandbrief in maart van dat jaar aan een ander werd overgedragenGa naar eind11). Intussen had zij in januari 1693 een ander huis ‘den Bijbel’ aan de westzijde van de Grote Markt (thans 37) voor 1700 gld. gekocht. Deze koopsom werd door Elisabeth Someruell namens haar een jaar later (358) voldaanGa naar eind12). Dit perceel verhuurde zij eveneens, of liet dit haar zuster doen, voor de jaarlijkse huurprijs van 120 à 130 gld.Ga naar eind13). In januari 1713 werd het pand door Elisabeth Someruell, als erfgename van haar halfzuster, publiek verkocht. Het bracht daarbij 2210 gld. opGa naar eind14). Een jaar later betaalde zij de 500 gld. terug, die haar halfzuster op 7 juni 1701 had geleendGa naar eind14a). Maria Stoffelen is ongetwijfeld identiek aan Marike Stoffels, die op 22 juli 1712 te Breda overleed en vier dagen daarna werd begravenGa naar eind15). Behalve deze halfzuster woonden ook de broer van Elisabeth Someruell, genaamd Jacobus, en zijn echtgenote Helena Lamont in Breda. In het oudste lidmatenregister van de Ned. Herv. gemeente te Breda werden zij begin 1683 ingeschreven als afkomstig van het fort IsabellaGa naar eind16). Jacob Someruell moet overleden zijn vóór 28 december 1699, toen Helena Lamont, zoals we zagen, weduwe werd genomd. Zij is in Breda blijven wonen. Behalve de reeds eerder genoemd zoon Jacobus, die op 12 september 1676 werd geboren, had het echtpaar Someruell-Lamont nog een dochter Catharina. Helena Lamont gaf deze dochter op 5 januari 1700 een blanco volmacht om het achterstallige traktement van haar vader in Engeland te gaan innenGa naar eind17). Hij was sergeant geweest in een compagnie voetvolk onder kapitein Fliemen, tevoren kapitein Herry Brus (Bruce) onder het regiment van Kolonel George Lauder. Inderdaad is Catharina naar Engeland overgestoken, want zij werd in hetzelfde lidmatenregister in april of mei 1703 te Breda ingeschreven als afkomstig van LondenGa naar eind18). In 1691 was zij dienstbode bij Majoor Bilderbeecq te Breda en toen ongeveer 25 jaar oudGa naar eind19). Van haar is verder niets bekend. De zoon Jacobus Someruell overleed te Breda op 24 januari 1699 er werd vier dagen later begravenGa naar eind20). Zijn moeder Helena Lamont overleed te Breda op 24 januari 1737 en werd twee dagen daarna begravenGa naar eind21), zij moet een hoge ouderdom bereikt hebben. Verder ontdekten we, dat Jacob Campo ook nog een halfbroer Gerrit had. Een zoon uit het eerste huwelijk van zijn vader met Gerrittien Vonck. Deze is ontegenzeggelijk identiek aan de Gerrit Weyermans, trompetter onder ritmeester Posterne, die als jongeman in de Grote kerk te Breda ondertrouwde op 19 december 1682 met Maria van Rotterdam, jongedochter van BredaGa naar eind22). Voor deze echtverbintenis verwierf hij een ‘consent van een vooght in Den Bosch wonende’. Hij huwde te Ginneken op 3 januari 1683. Van dit echtpaar werd te Breda op 10 augustus 1685 in de Grote kerk een dochter Geertruid gedooptGa naar eind23) en op 8 januari 1692 te 's-Gravenhage in de Nieuwe kerk een zoon Jacobus. Gerrit Weyerman was in 1695 ‘guarde du corps’ van Koning-Stadhouder Willem III. Ook heeft hij in Engeland vertoefd, in het meergemelde lidmatenregister werd namelijk in het begin (359) van het tweede halfjaar 1691 te Breda ingeschreven ‘Marytjen Rotterdam, vrouw van Woiermans van Londen’Ga naar eind24). (Op de bovenste helft van kolom 359 en 360 bevindt zich een plattegrond van de binnenstad van Breda. Het onderschrift hierbij behorend is: De te Breda gelegen huizen, bewoond of in eigendom bezeten door Elisabeth Someruell en Maria Stoffelen.
| |||||||||||||||||
Het eethuis ‘de Son’.We bewezen reeds, dat Jacob Campo's vader te Breda een onbekende was. Hij | |||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||
zal dan ook zijn echtgenote niet geassisteerd hebben in een eethuis aldaar. Er blijft dan nog de mogelijkheid, dat Elisabeth Someruell alleen of met de hulp van haar halfzuster een eethuis gehouden heeft. In geen geval heeft dat dan plaats gehad in het huis ‘de Son’ aan de Grote Markt, want daarin heeft zij nimmer gewoond. In het lidmatenregister van de Ned. Herv. gemeente te Breda werd geen inschrijving gevonden van de ouders van Jacob Campo, noch van Maria Stoffelen. Zoëven zagen we wel, dat zijn halfbroer Gerrit in december 1682 te Breda ondertrouwde en dat zijn oom Jacobus Someruell zich met zijn gezin in de aanvang van 1683 hier vestigde. Vermoedelijk kwam zijn vader hier eveneens rond die tijd in garnizoen en (360) hield zijn moeder daarna haar vaste woonplaats te Breda. Vrij nauwkeurig kunnen we nagaan waar zij gewoond heeft.
In 1684 wordt zij voor het eerst te Breda vermeld als huurster van het tot een nieuw huis verbouwde achterhuis van het pand ‘de Vrachtwagen’ aan de noordzijde van de St. Janstraat. Zij moet dit na 1680, toen het nog aan een ander verhuurd was, betrokken hebben. Ook dit pleit voor een komst in Breda rond de jaarwisseling 1682/3. Dat huis lag aan het eind van die straat, schuin tegenover de KoevoetGa naar eind25). In 1685 had zij het huis ‘de Koevoet’ in de St. Janstraat (thans 22) in huurGa naar eind26). Eerst 1 mei 1687 verhuisde zij naar de Grote Markt, alwaar zij het huis en erf ‘de Eenhoorn’ (thans 11) met achterhuis, hof en erf, dat op de Karrestraat uitkwam voor 220 gld. per jaar huurde. De verhuurster beloofde er een stal voor vier paarden met een hooizolder erbij te zullen bouwenGa naar eind27). Hoewel zij dit pand voor zes jaar gehuurd had, bleef zij er maar vier jaar wonen en droeg de resterende huurtermijn voor 210 gld. per jaar aan (361) een derde overGa naar eind28). Zelf verhuisde zij toen naar het huis, achterhuis, stal en erf ‘het Moriaenshooft’ aan de oostzijde van de Halstraat (thans 1) naast de Hoofdwacht. Dit pand huurde zij voor een termijn van twee jaar voor 195 gld. per jaarGa naar eind29) Het was in dit huis, dat haar echtgenoot Hendrick Weyerman man overleed. Zij bewoonde dit porceel tot in 1697Ga naar eind30) en betrok daarna het huis ‘St. Joris’ aan de Grote Markt (thans 27) op de hoek van de Korte BrugstraatGa naar eind31). In 1699 heette zij te zijn vertrokken naar AntwerpenGa naar eind32), in de maand maart van dat jaar evenwel woonde zij met haar zoon nog in het huis ‘het Moriaentjen’ aan de Veemarktstraat (thans 50) - we konen hier nog op terug -. Het pand ‘St. Joris’ werd door haar met ingang van 1 november 1699 voor 158 gld. per jaar verhuurd en dezelfde voorwaarden als zij het zelf ingehuurd hadGa naar eind33) In 1700 woonde zij wederom op de Grote Markt, alwaar zij het huis ‘het Osschenhooft’ of ‘den Ossecop’ (thans 6) had gehuurdGa naar eind34). Met ingang van 1 december 1705 verhuurde zij van dat huis drie gemeubileerde benedenkamers en de keuken voor een wekelijkse huursom van 18 gld. en 18 st., zijnde de waarde van 2 gouden Pistolen. De meubelen en andere goederen die in de huur begrepen waren, werden in het huurcontract gespecificeerd opgegevenGa naar eind35). Zij bewoonde dit pand tot in 1710 en verhuisde in dat jaar naar het eerder genoemde perceel ‘de Eenhoorn’Ga naar eind36). Hier bevond zij zich nog in 1711, na dit jaar is verder niets bekend van eventuele andere woningen. Voor de instandhouding van een goed lopend eethuis is een groot aantal malen verhuizen - zoals we zagen achtmaal in nog geen dertig jaar - niet bevorderlijk. We behoeven er dan ook geen geloof aan te hechten, dat zij een eethuis gehouden heeft. De onderverhuur van een aantal kamers van haar huis pleit daar ook niet voor. De inhoud van de volgende akte maakt het zelfs onwaarschijnlijk. Elisabeth Someruell legde voor notaris Rombout Damisse te Breda op 28 juli 1701 een verklaring af ten behoeve van Generaal RamsayGa naar eind37). De voornaamste punten daaruit voor ons zijn, dat zij op 24 augustus 1697, toen het leger van de Republiek vóór Brussel gekampeerd was, een gewonde Graaf in haar tent had geherbergd, waarvoor haar in 1698 te Breda namens de genoemde Generaal 50 gld. voor zijn vertering waren betaald, tegelijk met de 650 gld., die de Generaal toen bij haar had laten lenen. De tent in een legeskamp en de vertering wijzen op een beroep van marketentster, dat door Elisabeth Someruell zal zijn uitgeoefend. Herinneren we ons dan de veertien jaren, die Maria Stoffelen haar gediend heeft, dan lijkt het aannemelijk, dat Elisabeth alleen te Breda vertoefde als zij niet bij het leger | |||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||
was en dat haar halfzuster voor haar zoon en huis gezorgd zal hebben. Mogelijk ook hebben beide zusters elkander afgelost, want het genoemde huis van Maria Stoffelon werd verschillende malen door Elisabeth Someruell verhuurd, zonder dat daarbij van een machtiging daartoe gewag gemaakt werd. Verbleef de eerste dan niet te Breda? | |||||||||||||||||
(362) Jacob Campo's schilderstudie te Breda en onmin set zijn moeder.Jacob Campo moet volgens eigen verklaringGa naar eind38) ongeveer 18 jaar oud geweest zijn, toen hij te Breda schilderlessen kreeg van Ferdinand van Kessel. Inderdaad valt aan te tonen, dat deze schilder in die tijd reeds te Breda gevestigd was en wel in ‘het Suyckerhuys’ aan de Grote Markt (thans 20)Ga naar eind39). Van Kessel overleed te Breda op 29 juli 1702Ga naar eind40). Op ongeveer dezelfde leeftijd zou Jacob Campo door zijn moeder zijn weggestuurd, dus ca. 1695. In het jaar daarvoor op 22 oktober 1694 liet hij echter door de Bredase notaris Paulus van Heusden een testament opstellen ten gunste van zijn moeder ‘uyt tedere lieffde, die hij tot haer is dragende’Ga naar eind41). Dit geschiedde dus drie dagen nadat zijn vader hem 1000 Rijnsgulden had geschoken en op dezelfde dag, dat zijn tanta haar testament ten gunste van zijn moeder wijzigde. Van enige onmin is dan nog geen sprake. Ook in maart 1699 woonde hij nog bij haar, zoals we zagen, en in september van dat jaar assisteerde hij haar nog bij de verhuring van het huis ‘St. Joris’. Als hij dan al onmin met zijn moeder gehad heeft, was dat in ieder geval niet op 18-jarige leeftijd. | |||||||||||||||||
Zijn avonturen in Breda.Op 27 juli 1703 word in de Grote kerk te Breda een onechte zoon gedoopt van Catharina Snep en Jacob WeyermanGa naar eind42). Deze Catharina Snep was een dochter van Nicolaes Snep en Maria Goyaerts, eerst weduwe van Hendrick Corneliss van Ghils. Jacob Campo konde haar reeds eerder, want haar moeder was de eigenares van het huis ‘het Moriaentjen’, waar hij met zijn moeder in 1699 bij inwoonde. Catharina werd gedoopt in de Grote kerk te Breda op 13 december 1675Ga naar eind43). Dat het inderdaad een onechte zoon van Jacob Campo was, blijkt uit het codicil van zijn moeder gepasseerd voor notaris Johan Denman te Breda op 1 maart 1706, waarbij zij aan dat kind 1000 gld. legateerde. Dit bedrag moest na haar overlijden in vaste panden worden belegd en Catharina Snep zou er tot de meerderjarigheid van haar kind het vruchtgebruik van hebben. Mocht het kind eerder overlijden dan verviel het legaat aan Jacob Campo en in derde instantie aan Maria StoffelonGa naar eind44). Een broer van Catharina, genaamd Nicolaes Snep, verliet eind 1707 of begin 1708 Breda en vestigde zich als vettewarier en kaarsenmaker te DelftGa naar eind45). Deze zal voor de opvoeding van zijn neefje Jacobus Weyerman zorg gedragen hebben. De laatste immers was later als pruikenmaker eveneens te Delft gevestigd. Catharina Snep bleef te Breda wonen en overleed er op 25 juni 1745Ga naar eind46). Geheel onverschillig zal Jacob Campo tegenover dit zoontje niet gestaan hebben, in 1712 verbleef hij namelijk ook te DelftGa naar eind47). Nu komen we aan het avontuur met Gerritje, de nicht van de chirurgijn meesters Jan Arends. In Breda is geen chirurgijn van die naam in Weyerman's tijd bekend, wel een meester Jan Ernst, chirurgijn, maar deze had geen nicht Gerritje. (363) In 1695 treffen we twee verklaringen aan van deze meester Jan Ernst, burger en chirurgijn te Breda, inhoudende dat zijn zoon de chirurgijn Nicolaes Ernst in het begin van 1693 met het schip ‘Eighte Veghte’ naar Oost-Indië was gevaren en diens dochtertje Johanna bij hem had achtergelatenGa naar eind48). We zien dus, dat meester Jan Ernst een kleindochter Johanna bij zich had. Zij werd gedoopt in de Grote kerk te Breda op 8 juni 1692Ga naar eind49). |
|