van de vaas op afb. 1. Daarmee houden de overeenkomsten op, want dit zwakke Narcissus-schilderij is in de trant van de ‘beschilderde kamerdoeken’, zoals ze, maar dan beter, door B.v. Isaac de Moucheron geschilderd werden.
Afgezien van enkele vermeldingen in oude veilingcatalogi en inventarissen blijft onze kennis van Van Beke's geschilderde oeuvre beperkt tot de twee besproken schilderijenGa naar eind(8). Ter compensatie kan evenwel Houbrakens summiere aanduiding ‘schout te Bodegrave’ worden aangevuld met biografische gegevens. Daniël van Beke werd op 28 october 1669 gereformeerd gedoopt te Dirksland, als zoon van een schoolmeester, die eveneens Daniël heetteGa naar eind(9). Ook dese vader hield zich al creatief bezig: hij heeft een paar boekjes met op rijm gestelde raadsels geschrevenGa naar eind(10). De zoon trouwde in 1698 te Heemstede met Christina van der Kaauw (of Cauw), die in die plaats woondeGa naar eind(11). Hij was toen al schout te Bodegraven, want het schout- en bodeambt daar, dat hij tot zijn dood behield, kreeg hij voor het eerst in pacht in 1695Ga naar eind(12). In 1718 verwierf hij te Bodegraven twee nieuwe ambten, dat van secretaris van het dorp en van het baljuwschap van VosholGa naar eind(13). Bovendien was hij zijn hele leven, van 1695 af, ook notaris te BodegravenGa naar eind(14). In hetzelfde dorp, waar zijn vrouw in 1724 overleedGa naar eind(15) en waar hijzelf in 1725 nog eens in ondertrouw
gingGa naar eind(16), is Van Beke in 1728 gestorvenGa naar eind(17).
Meer reliëf nog krijgt de figuur van Van Beke doordat blijkt dat hij goed bevriend is geweest met de bekende dichtende hereboer Hubert Kornelisz. Poot. In 1711 en volgende jaren - vijf jaar vóór Poot zijn eerste bundel uitgaf - voerden zij met elkaar een correspondentie in dichtvorm. Van Beke heeft dus, behalve de schilderkunst, ook de poëzie beoefend. Poot laat zich zeer prijzend over hem uit, noemt hem ‘doorluchtig Schilder en Poëet’... ‘Minervaas zoogkint, Febus zoon’. Hij spreekt over ‘o van beke! mijn Meceen’, en elders noemt hij zichzelf zelfs leerling van Van Beke.
Voor de Poot-studie is de Bodegravense schout voorts belangrijk gebleken, omdat enkele jeugdwerken van de dichter alleen in afschrift van Van Beke bewaard zijn geblevenGa naar eind(18). Eén van deze vroege verzen van Poot, die door Van Beke zijn overgeschreven, is gericht aan Poets vriend, de schilder ‘Meester Tomas van der Wilt, tot Delft, op eenige Ovidiaansche & andere beelden doorhem geschildert’Ga naar eind(19). Nu is dezelfde Van der Wilt de eerste leermeester geweest van Weyerman, in de tijd waarin deze, achttien jaar oud, dat wil zeggen omstreeks 1695, in het dorp Het Woud bij Delft woonde. Dat weten wij uit Weyermans autobiografieGa naar eind(20). Ook Weyerman moet Poot gekend hebben en het lijkt goed mogelijk dat Van der Wilt degene is geweest die hen met elkaar in contact heeft gebracht. Van Beke op zijn beurt zal met de dichter in aanraking zijn gekomen via Weyerman en/of Van der WiltGa naar eind(21).
We hebben hier te maken met veelzijdige figuren. Weyerman was, behalve schilder en schildersbiograaf, in die dagen een bekend auteur van o.a. pamfletten en toneelstukken. Wij zagen hoe Van Beke, naast al zijn functies, schilderkunst en poëzie bedreef. De schilder Van der Wilt heeft bij gelegenheid wel eens een vers geschrevenGa naar eind(22) en de dichter Poot, die eigenhandig het boerenbedrijf bleef uitoefenen, moet ook getekend hebben. Zijn biograaf Spex schrijft: ‘Op deeze leste (kunst) wel het meest gevallen, tekende hy (Poot), slechts gedient van eenigh sap, uit bloemen geperst, en andere geringe behulpmiddelen, ook zonder onderwys; allerhande levendige en levenlooze zaeken, op eene geestige en overaerdige wyze’Ga naar eind(23). Het milieu kende meer zulke talenten. Zo schreef Poot een gedicht ter ere van de zangeres Jakoba van der Wallen, waarin niet alleen haar zangkunst en haar clavecymbelspel, maar ook schilderijen van haar hand geprezen worden: bloemstukken en mythologische voorstellingenGa naar eind(24). Ook maakte hij een lofdicht op Frans Greenwood, die ambtenaar, dichter en glasgraveur is geweestGa naar eind(25). Op Poots werkzaamheid als tekenaar is in de kunsthistorische literatuur, voorzover ik weet, nooit de aandacht gevestigd en ik heb geen vermelding van een van zijn werken achterhaald. Jakoba van der Wallen en Greenwood hebben echter wel een plaats gekregen in de kunsthistorische lexikaGa naar eind(26).
Tot hetzelfde milieu behoorde ook de verzamelaar Valerius Röver. Röver woonde in Delft en bezat werk van e.a. Weyerman en Van der Wilt. Bij de uitgave van het eerste deel van Poots Groot Natuur- en Zedekundigh Werelttoneel was hij één van de intekenaars. De dichter droeg één van zijn bekendste verzen,
| |
Morgenzang, aan hem op en schreef een gedicht op Rövers verzamelingGa naar eind(27). Die verzameling is vrijwel in zijn geheel bewaard gebleven en vormt thans de kern van de beroemde collectie Nederlandse schilderijen in het museum te KasselGa naar eind(28).
Ons beeld van al deze dichtende schilders en schilderende notabelen in de landelijke plaatsjes van Zuid-Holland in de 18de eeuw hoeft overigens niet al te idyllisch te zijn. Poot was geruime tijd, aan de drank verslaafd, in Delft ondergedokenGa naar eind(29). Zag hij, na zijn terugkeer op een rechter pad, met veel wroeging op deze episode terug, Weyerman was uit ander hout gesneden. Diens autobiografie is een soort, met veel smaak vertelde, schelmenroman en ook in werkelijkheid schijnt hij vaak een weinig fraaie rol gespeeld te hebbenGa naar eind(30). En Daniël van Beke, ‘gevoed door de Parnas’, tyranniseerde thuis in Bodegraven de plaatselijke dominee en zijn kerkeraadsleden. Op zo'n manier dat de beschrijver van deze wantoestand tot de conclusie kwam: ‘De schout Van Beke blijkt een laagstaand mens te zijn’Ga naar eind(31). [Semenvatting in Engels]
|
-
eind(1)
- A. Houbraken, De Groote Schouburgh der Nederlantsche Konst-schilders en schilderessen, III, Amsterdam, 1721, blz. 52.
-
eind(2)
- Verg. noot 4. Vroeger werden soms de met AVB (aaneen) gemonogrammeerde stillevens van Abraham van Beyeren aan hem toegeschreven. Deze fout moet in de wereld zijn gebracht door Kramm, die meende dat een van dit monogram voorzien schilderij te Wenen van Beke's hand zou zijn. (zie Chr. Kramm, De Levens en Werken der Hollandche en Vlammsche kunstschilders, beeldhouwers... I, Amsterdam, 1857, blz. 62-63). Het moet identiek zijn met een werk dat nu, en tercht, als Van Beijeren te boek staat (cat. Gemälgalerie, Wenen, II, 1958, nr. 31).
-
eind(3)
- Doek, 25 1/2 × 18 1/2 inches (= 65 × 47 cm), verzameling H.F.B. Foster, Park House, Drumoak (Aberdeenshire), Schotland. Het schilderij is afkomstig van de veiling Lady Charles Montague e.a.(anoniem geddete), Londeb (bij So theby), 25 April 1951, nr. 104. Vergl. noot 31.
-
eind(4)
- Hofstede de Groot zag in de vorige eeuw en ‘bloemstuk genre A. Mignon en Rach. Ruysch, doch harder en bonter van kleur’, gemerkt L. VAN BEKE 1689, waarvan hij veronderstelde dat de schout te Bodegraven de maker geweest kon zijn (C. Hofstede de Groot, ‘L. van Beke’, in: Oud-Holland 9, 1891, blz. 72). Deze beschrijving doet denken aan mijn afb. 1, maar als het inderdaad een werk van dezelfde Van Beke betreft, moet Hofstede de Groot zowel het jaartal (zie verder)
als de voorletter verkeerd gelezen hebben.
-
eind(5)
- Gemerkt rechts onder ‘Campovivo (dat was Weyermans bentnaam, zie A. Houbraken, loc. cit. in noot 1) pinxit’; doek, 69 × 50 cm; Karlsruhe, Staatliche Kunsthalle, inv. nr. 382, cat. 1966 blz. 313. Ook afgebeeld bij W. Bernt, Die Niederländschen Maler des 17. Jahrhunderte, IV, Müchen, 1962, nr, 309.
-
eind(6)
- Vergl. I. Bergström, Dutch Still-life Painting in the Seventeenth century, London, 1956, blz. 212-214, 220-228.
-
eind(7)
- Veiling Londen (bij fa. Foster), 16 december 1936, nr. 115, zonder opgave van afmetigen. Foto Cooper, Londen, nr. 8855. Een afbeelding is te vinden in de rubriek ‘Narcissus’ van de Iconographische Index, uitgegeven door het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te 's-Gravenhage (verder afgekort als R.K.D.); ook in de korte samenvatting van dit artikel die ik publiceerde in: Boreft in vroeger tijd. Grepen uit de historische ontwikkeling van Bodegraven (Stichts Hollandse Bijdragen no. 2), Woerden 1967, blz. 58.
-
eind(8)
- Nu wij zijn juiste voorletter weten lijkt het waarschijnlijk dat ook de volgende schilderijen, waarop men zijn signatuur zal hebben gelezen van zijn hand zijn: 1. Veiling Amsterdam, 27 october 1760, nr. 160: D. van Beke, Twee Bloem stukke. - 2. Veiling F.E. Day de Rivet, Leiden, 24 september 1764, nr. 97: ‘D. de Beek, Een kapitaal Fruitstuk, hoog 2 voet 4 duim, broed 3 voet 1 duim, f 2-10-’. Naar kan blijken uit de volgende vermeldingen heeft Van Beke ook genrestukken geschilderd: 3. Fiche van Hofstede de Groot op het R.K.D., over een schilderij waarvan hij aantekende niet meer te weten waar hij het gezien had: D. VAN BEKE, Meisje in blauwe rok, witte schort, bruine mouwen en half opengeregen rood corset, in slaap gevallen op een steel. Links achter haar een staande jongen, in paars gekleed, die zijn linker wijsvinger in de hoogte steekt en in de rechter hand een wijnglas houdt. Rechts kijkt een tweede jongen om de deur. Links een tafel met groen kleed, waarop een kleurige doek en een wijnkruik. Op de achtergrond een bed. Rechts onder voluit gemerkt en gedateerd 17.. (Handtekening ten dele verdwenen); doek, 52 1/2 × 44 1/2 (waarschijnlijk bedoeld: cm). Fiches op R.K.D. van twee schilderijen van D. van Beke, nrs. 22 en 23 in de inventaris van Roulina Maria Putman, wed. van Borgerink, Deventer, ca. 1810: 4. Binnenhuis of herberg met enige boeren zittend aan een tafel. Eén zit slapend op de voorgrond, terwijl een andere hem de beurs leegt; verder enige omstanders, geestig van ordonnantie en uitvoerig gepenceeld, hoog 11, breed 13 duim. - 5. In een binnenkamer drinken een heer en een dame thee bij een tafel; terzijde staat een oude heer een brief te lezen, en verder bijwerk, hoog 11, breed 13 duim.
-
eind(9)
- De doop van het kind ‘Danël’ van ‘Danël van Beecken (voor diens schoolmeesterschap zie noot 10) en Saartje Leendertsz’ vond plaats in de Nederduitsch Gereformeerde kerk te Dirksland: Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage (verder afgekort als A.R.A.), Doop en trouwboeken enz. van Dirksland inv. nv. 1, blz. 356. Dit en alle andere hier gepubliceerde gegevens uit het Rijksarchief werden mij verstrekt door de rijksarchivaris drs. J. Fox, die ik daarvoor bijzonder vriendelijk wil danken [...]. Zeer erkentelijk ben ik ook de heer A.M. de Jong, gemeentesecretaris te Bodegraven; hij attendeerde mij op het boekje van G. Hamoen (zie noot 15) en deelde mee dat ook in het archief te Bodegraven nog stukken aanwezig zijn, die op Van Beke betrekking hebben.
-
eind(10)
- In de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage bevindt zich, met op het schutblad de aantekening ‘zeer zeldzaam’: Daniël van Beke, schoolmeester in Dircxlandt, Den Lof der Pennen, door Raetselen, ghepast op de vier-en-twintege Nederduytsche Boeck-staven, Middelburgh, by Anthony de Later, 1664. Een voeren afgedrukt ‘Ferdicht of 't Lof der Pennen’ is ondertekend G. van Beke, blijkbaar een even dichterlijk familielid. Een tweede boekje, eveneens in de Koninklijke Bibliotheek aanwezig, is op dezelfde wijze opgezet als de ‘Lof
der Pennen’: Daniël van Beke, In syn leven school-meester tot Dirkslant, Dan lof der letteren door raadselen voorgestelt, met een sleutel, dienende tot openinge van dit werkje, Middelburg, 1728.
-
eind(11)
- Gereformeerd huwelijk, op 15 juni 1698, van Daniel van Beke, j.m. van Dirksland, schout te Bodegraven en aldaar wonend, met Christina van der Kaauw, j.d. van de Diemermeer, wonende te Heemstede [...]. De ondertrouw met ‘Christina van der Cauw’ had op 16 mei te Bodegraven plaatsgevonden; uit het huwelijk werden te Bodegraven tien kinderen geboren (A.R.A.; mededeling drs. J. Fox).
-
eind(12)
- Van de Rekenkamer der Domeinen te 's-Gravenhage op 10 juni 1695, eerst voor een termijn van drie jaar (A.R.A.: archief van genoemde Rekenkamer, inv. nr. 525 het zestiende register van verpachting van officiën fol. 154 recto - 155 recto).
-
eind(13)
- A.R.A.: zelfde archief als vermeld in noot 12, inv. nr. 527 het achttiende register van verpachting van officiën fol. 335 verso - 336 recto.
-
eind(14)
- A.R.A.: archief van de Staten van Holland en W. Friesland inv. nr. 1805 fol. 141 verso en inv. nr. 5930 fol. 241 verso.
-
eind(15)
- G. Hamoen, Geschiedenis van de Herv. Gem. Bodegraven, Bodegraven, 1959, blz. 14
-
eind(16)
- Op 6 februari, met Adriana van der Starre (elders van der Ster genoemd, zie noot 17), j.d. van Gouda, wonende aldaar (A.R.A.; [...]).
-
eind(17)
- Op 14 december van dat jaar gaf de weduwe Adriana van der Ster het overlijden aan voor de impost op het begraven, in de klasse van 15 gld. (A.R.A.: Gaarderbescheiden van Bodegraven, inv. nr. 1).
-
eind(18)
- Zie voor een en ander C.M. Geerars, Hubert Korneliszoon Poot, diss., Assen, 1954, blz. 26-29 en 447-449.
-
eind(20)
- J.C. Weyerman, De levens-beschrijvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen, IV, Dordrecht, 1769, blz. 411.
-
eind(21)
- Vergl. C.M. Geerars (op. cit. in noot 18) blz. 32. Overigens is Weyerman later met Poot in conflict geraakt (id., blz. 213, 236-238, 268) en ook in Weyermans relatie met Van Beke op engenoegen uitgelopen. Dat laatste valt op te maken uit het vervolg van de in de aanhef van dit opstel aangehaalde gensage uit Houbraken: ‘Zeker het onderwys, en schoon praten, heeft hem duur gestaan, aangezien hy hem langen tyd aankleefde, en 'er zoo gemakkelyk niet afkwam, als de koning Dionyzius van zyn Zangmeester. Als deze klaagde dat hy geen vergelding voor zyn zingen ontfangen had, zei de Koning tot hem: zyn wy
niet zamen effen? gy heb my vermaak aangedaan met zingen, en ik met u hoop te voeden’ (A. Houbraken, loc. cit. in noot 1).
-
eind(22)
- C.M. Geerars (op. cit. in noot 18) blz. 111, noot 9.
-
eind(23)
- Aldus Poots biograaf J. Spex, geciteerd bij C.M. Geerars (op. cit. in noot 18) blz. 17.
-
eind(26)
- U. Thieme-F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler... XXXV, Leipzig, 1942, blz. 97; XIV, Leipzig 1921, blz. 573; met
literatuuropgave. Poot was ook bevriend met de schilder Adriaen van der Werff (C.M. Geerars, op. cit. in noot 18, blz. 132).
-
eind(27)
- C.M. Geerars (op. cit. in oot 18) blz. 11, 155, 329.
-
eind(28)
- Zie: E.W. Moes, ‘Het Kunstkabinet van Valerius Röver te Delft,’ in: Oud-Holland 55 (1938) blz. 1-16.
-
eind(29)
- C.M. Geerars (op. cit. in noot 18) blz. 180-191.
-
eind(30)
- J.C. Weyerman (op. cit. in noot 20) blz. 409 e.v. Vergl. C.M. Geerars [...] blz. 237.
-
eind(31)
- G. Hamoen, loc. cit. in noot 15. - Bij het ter perse gaan van dit artikel kom ik in contact met de Heer N. Plomp te Woerden die, heel toevallig, oveneens het plan had opgevat over Van Beke te schrijven. Hij ziet nu van dit voornemen af en is zo vriendelijk mij het materiaal dat hij reeds verzameld heeft ter beschikking te stellen. Daaraan ontleen ik nog het volgende: Op 8 october 1644 huwde te Sommelsdijk Daniël Manex van Beeck, ‘jongman’, met Lysbet Leenderts (A.R.A.: Trouwregister Sommelsdijk). Het lijkt zeer waarschijnlijk dat dit het eerste huwelijk was van Daniël senior, uit wiens huwelijk met Saartje Leendertsz (een zuster van Lysbet?) in 1669 Daniël junior, de schilder, werd geboren te Dirksland, dat enkele kilometers van Sommelsdijk af ligt (vergl. noot 9). In het archief van de Weeskamer, Bodegraven (A.R.A.: 1697, nr.
6 11) is het wapen te vinden van de Bodegravense schout: een hert bij een boom. Volgens de begraaflijsten in het Kerkarchief der Nederlandse Hervormde Gemeente te Bodegraven werd in die plaats op 29 juni 1714 een kind begraven van ‘Jacobus Weyermans’. Dat is het eerste archivalishe bewijs voor Weyermans verblijf te Bodegraven (vergl. voor Weyermans levensloop: G.J. Rehm, in: De Nederlandsche Loeuw, 1958, kol. 353 e.v.). Verder maakt de Heer W.L. van de Watering mij nog attent op de volgende vermelding in de veilingcatalogus M. Barchard e.a. (anoniem gedeelte), Londen (bij Sotheby), 2 juli 1958 nr. 81: ‘D. van Beke, Summer Flowers with roses and tulips in a classical urn, a butterfly and other insects on a stone ledge. Signed, 25 1/2 × 18 1/4 in’ (= 65 × 46, 5 cm; volgens vriendelijke mededeling van de Heer Derek E. Johns van Sotheby's verkocht aan een kunsthandelaar James Green, met enbekend adres). Deze afmetingen zijn vrijwel dezelfde als die van het schilderij afb. 1 en de beschijving komt ermee overeen, doch niet precies. Als het niet hetzelfe stuk is, kan het wellicht de tegenhanger ervan zijn.
|