worden uitgesmeerd. Weijerman vult zo soms twee of drie tijdschriftnummers met toneelstukjes, beschrijvingen van landen, volken, kunstschilders, met typeringen van bijzondere individuen en groepen. Heel zelden vertelt hij één aaneengesloten verhaal dat meerdere tijdschriftafleveringen beslaat.
Een voorbeeld van ze 'n verhaal is dat van de Snappende Goudbeurs in de Doorzichtige Heremyt, hoewel er daar tussen de verhaalpassages ook nog veel andere zaken worden aangestipt. Een unicum in het werk van Weijerman lijkt mij daarom het verhaal Den Opkomst en den Val van een Koffihuys Nichtje, dat vandaag precies tweehonderdtweeenvijftig jaar geleden, op 13 januari 1727, begon te verschijnen. Het verhaal beslaat de nummers dertien tot en met zestien van het tweede deel van de Echo des Weerelds. In zo 'n dertig pagina's geeft Jacob Campo daar zonder enige interruptie van de kant van de verteller en zonder andere zaken aan de orde te stellen, een stuiversromannetje in de notedop over een boerenmeisje dat aan lager wal geraakt. Het geheel is continu verteld in de eerste persoon en in de bekende bloemrijke stijl van Weijerman. Hij voert het nichtje sprekend in en laat haar voortdurend aan het woord, hetgeen vrij bijzonder is bij Jakob die zijn personen bijna steeds na enkele zinnen of hoogstens een pagina weer met een opmerking in de rede valt. Mede door het vrijwel ontbreken van auctoriaal commentaar is deze tekst te lezen als een kleine roman. En het zou zonder veel problemen ook als zodanig kunnen worden uitgegeven.
De gebeurtenissen in het verhaal zijn gauw verteld: een meisje van veertien jaar wordt door haar ouders naar een oom in de stad gestuurd die er een koffiehuis heeft. Hij zal ter vereffening van een schuld ontstaan door de levering van kool, ui en zoete room door de vader zijn nichtje doen trouwen met een goede partij. Welgemoed gaat ze naar de stad waar haar oom haar opwacht. Binnen enkele weken leert tante haar de kunst van het bekoren van voorname jongeheren. Nichtje is zeer gelukkig met de mooie kleren, het lekkere eten en drinken en het nietsdoen. Ze laat zich de attenties van de heren welgevallen, doch weet haar onschuld te bewaren. In een paar jaar wordt ze tot een jongedame die de kunst van te behagen tot in de toppen van haar vingers etc. beheerst. Ze krijgt vele aanzoeken en brieven van minnaars, onder andere van een jong advocaat die wordt omschreven als een lichtmis en van een jong geneesheer die een kwakzalver blijkt te zijn. Nichtje ziet niets in al die vrijers. Een rijke burgerman wordt dan door oom en tante geïntroduceerd. Nichtje moet echter niets van hem hebben. Een jonge koopman weet tenslotte haar liefde op te wekken, doch hij wijst haar af middels een brief omdat hem anders een erfenis zal ontgaan. Onze heldin weet uit wraak te bewerkstelligen dat de jongeman onterfd wordt. Als de derde serieuze minnaar geen scheepsrecht voor Nichtje blijkt te betekenen, stort ze zich in een romantisch avontuur met een knappe officier, met wie ze in de lente, bij afwezigheid van oom en tante, vlucht naar zijn garnizoensplaats. Het paar is zeer verliefd, maar binnen een jaar is de grote liefde voorbij en gaan ze uiteen. Nichtje krijgt een klein kapitaal, gaat naar de grote stad, ontdekt dat ze zwanger is, doch jaagt haar geld er onbekommerd door. Hoogzwanger en platzak raakt ze in de klauwen van een hoerewaardin die haar op contract stelt kosten van bevalling voor een jaar dienst als prostituée. Kind wordt geboren, sterft en wordt schielijk
begraven. Nichtje krijgt dan de smaak van het tippelen flink te pakken, maar al spoedig is ze ziek. De hoeremadam gooit haar de straat op. Een oudoom van haar eerste minnaar neemt haar in huis ‘[...] alwaar ik een kort Sterflot te gemoet zie, of een langdraadige Geneezing’ (p. 128). Volgt nog als cliché een korte waarschuwing aan de jonge dochters om niet gelijk de heldin zo de deugdzaamheid uit het oog te verliezen.
Het verhaal heeft hetzelfde patroon als iedere achttiende eeuwse roman over gevallen meisjes. Doch Weijerman heeft er ondanks dat toch nog hier en daar iets bijzonders van gemaakt: in tegenstelling tot het gros van dit soort dertien-in-een-dozijn-boekjes kent dit verhaal geen happy end, en ook in tegenstelling tot andere achttiende eeuwse clichéromannetjes is er weinig handeling, weinig actie, maar veel karaktertekening en aandacht voor detail (zeer opvallend is de uitgebreide beschrijving van een moeizaam vorlopende bevalling). Verder is bijzonder dat het verhaval een soort waarschuwing is,