Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 2
(1979)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdAndré Hanou(Gouden Leeuw 139, Amsterdam)‘Pand metter minne van drie stukjes schildery’In Rotterdam stierf op 25 september 1721 Jacques Meyers. De staat en inventaris van zijn niet geringe bezittingen werd afgerond op 23 augustus 1723. Bij de schulden, obligaties en dergelijke, die ten gúnste van de nalatenschap behoorden, vinden we (via het geklapperde rotterdams oud-notarieel, dat naar Campo verwijst) de naam van Weyerman terug. Onder artikel 35 staat daar vermelde: ‘Een obligatie onder de hand van J. Weijermans en ten zynen laste, groot vyfhondert gulden, in dato 15. November 1717, op interesse loopende a vier van 't hondert in 't jaar, inhoudende pand metter minne van drie stukjes schildery Wij vinden dus: een datum en plaats; een geldsbedrag: een relatie, J. Meyers; en drie schilderijen. De datum, 15 november 1717, is inzoverre interessant dat daardoor weer een inperkingsmogelijkheid van zijn engelse trip of trips geboden wordt. Ik neem namelijk aan dat deze transactie moeilijk over grote afstand te regelen is. Over Weyermans kontakten binnen Rotterdam weten we inmiddels al iets meer.Ga naar eind2.
Het bedrag is tamelijk hoog te noemen. Het is geen strikt zakelijke transactie; de schilderijen worden niet voor geld van de hand gedaan, maar zijn onderpand. Wel valt op dat de rente de volgende zes jaar niet voldaan is; dit lijkt op het gedrag van Campo ten aanzien van financiële overeenkomsten, zoals dat ook te zien is uit openstaande schulden in Vianen, waarbij beurtelings de drankhandel, de slager en de metselaar voor de rechter pogen beta- | |
[pagina 127]
| |
ling te krijgen voor aan Campo geleverde goederenGa naar eind3.. Wel moet opgemerkt worden dat Meyers, blijkens de ‘staat’, méér mensen geld leende op onderpand van een schilderij (zoals aan Jan Dirven).
Wat betreft de relatie, Jacques Meyers, kan ik zeggen dat hij tenminste éénmaalGa naar eind4. in Weyermans Levens-beschryvingen der Konst-schilders ter sprake komt. In dl. I, p. 333 merkt Campo namelijk op: ‘Wij hebben honderden stukken van Kornelis Poelenburg [1586-1667] gezien, maar nergens in groter getal dan bij een partikulier Liefhebber, Jacques Meyers, koopman te Rotterdam’. Hierdoor wordt dus bevestigd, dat Weyerman en Meyers elkaar persoonlijk kenden. Meyers was niet alleen een liefhebber van Poelenburg,Ga naar eind5. overigens; de tekst kan de indruk wekken dat hij een dilettante was. Uit de staat en inventaris van Meyers nalatenschap blijkt, voor mijn gevoel, dat hij een kunsthandelaar was. De boedel spreekt namelijk van ‘schilderyen voor koopmanschap buyten 's lands zynde’ waarvan een partij berustte onder Edward Brown te Londen, en een ander deel onder Jan Boscheron te Brussel. Een andere partij was te Praag, onder directie van Dunbier, en weer een ander deel te Meenen bij de heer St. Raison. In zijn eigen huis had Meyers tientallen schilderijen, bijvoorbeeld, in de kamer achter de benedengang, 34 stuks waaronder enige met een rood laksignet toebehorend aan Jan Boscheron te Brussel. Dit alles wettigt een veronderstelling dat Meyers kunsthandelaar was, en verklaart dan ook waarom Weyerman juist met hem in kontakt stond. Dat Meyers hem geld leende op een onderpand van schilderijen wijst bovendien op een vriendelijk kontaktGa naar eind6..
Blijft het probleem wélke schilderijen Weyerman als onderpand gaf. Het is natuurlijk verleidelijk aan te nemen dat het door hem zelf geschilderde waren, al was het alleen maar om met drie niet nader benoembare schilderijen enigszins de vrijwel absolute leegte van onze kennis van Campo's schilderkunstig oeuvre op te vullen. Het lijkt mij echter waarschijnlijker dat het schilderijen van anderen in zijn bezit waren. Op zich is daarvoor minder doorslaggevend een korte opmerking in de boedel van Meyers, die spreekt van ‘drie stukjes Schildery zynde toekomende aan anderen, dog beleent zoo als te voren is gemelt onder d'obligatien’, welke opmerking mij vrijwel zeker lijkt te verwijzen naar de Weyerman-obligatie. Maar daarbuiten om is bekend dat Weyerman wel eens optrad als tussenpersoon in de kunsthandel - ik verwijs bijvoorbeeld naar zijn reis met Peeters naar Londen om kunst te verkopen, waarvan één verhaalversie eerder in de Mededelingen is gepubliceerdGa naar eind7. - waarbij hij noodwendig kunstvoorwerpen in bezit gehad moet hebben. In de tweede plaats spreekt hijzelf wel van schilderijen van anderen in zijn partikulier bezit. Zo zegt hij in zijn Konst-schildersGa naar eind8.: ‘Wy hebben een aardig Landschapje geschildert by dien Rysbregts gehad, dat wy hebben vernegocieert aan Willem den Portier, een Konstkooper te Rotterdam, dat deszelfs waarde zo volkomentlyk aantoonde, dat veele Konstkenners het aanzaagen voor een Kabinetstukje van Francisco Milê’. En in hetzelfde werk meldt hijGa naar eind9.: By den schryver van deeze Boekdeelen, genaamt Jakob Campo Weyerman, thans woonachtig op Meer en Hoef, tusschen Uytrecht en Amsterdam, berust een van de alderbeste Bloemstukken van dien Jonker J.F. van Thielen, dat ooit bekent was by de Schilders, bestaande in een Bloemkrans, 't zamengestelt uyt allerhande bloemen, en groentens en gestoffeert met aardige Vlindertjes en met andere Insekten, Ook is dien Krans in het midden verrijkt met een konstrijk stukje geschildert by Kornelis Poelenburg bestaande in een mals slaapent naakt Vrouwtje, verzelt met een Sater die een vorentje schijnt te willen scheppen’.
Het eerder geciteerde van Weyerman over Meyers wees op diens partikuliere liefhebberij in Poelenburg. Dit wordt bevestigd door diens nalatenschap, omdat in de opgave daarvan gemeld wordt, dat in het kleine kamertje op de eerste verdieping zich bevonden ‘vijfensestig stukjes schildery van Poelenburg met vergulde en swarte lysten, waar inne den Heer J.Fr. Douve tot Dusseldorp de eene helft is competeerende’. Meyers ís dus een Poeleburg-fan. Daarnaast is | |
[pagina 128]
| |
Wyerman een Poeleburg-fan; althans had hij in een vaststelbaar geval zelf een stuk van Poelenburg in zijn huis hangen. Zou er geen kans zijn, dat, als Weyerman om aan geld te komen schilderijen beleent en dat geld van een Poelenburg beminnend kunsthandelaar wil krijgen, de beleende schilderijen stukken van Poelenburg geweest zijn?
En, binnen een uitsluitend ‘literair’ argumentatiekader, zou het wenselijk zijn - hoezeer ook het bloem- en fruitwerk van Weyerman gerespekteerd dient te worden - dat als verklaring voor een ‘pand metter minne’ een mals vrouwtje van Poelenburg ontdekt kon worden. |
|