Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 1
(1978)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
[Nummer 8][vervolg van de Chimist der zotheden]H***. den 29 Maart. Onlangs is hier het navolgende geval gebeurt. Een zeker koopman s' avonds met zyn beddeplank om een buurpraatje gegaan zynde wiert schielyk van de kwaal, de Huiszugt genaamt, overvallen; en hoe zeer het respective gezelschap hunne verzoeken ook verenigden om Menno Simons geheymschryver daar op te houden, mogt het echter niet meer holpen als de vermaningen by een ligtmis, of als de gebeden by een Italiaan: Hy scharrelde dan lynregt naar zyn logement, dog daar fris en gezond aangeland zynde, deed zig er een vertoning voor zyn oogen op, die ruim zo comicq was als de rol van Monsieur Jourdain in den Burger-Edelmans want zyn Winkeldochter, Naayster en Meyd zaten met een Trits van jonge Heren gedupliceert te Philospheren à bras croissées. En die Consistoriale vergaderinge, t'zamengeroepen om het gerezen verschil der kunne te beslegten, was van dit gevolg: dat de Meyd ombarmhartiglyk een interdictio ignis et aquae (dat is een hard patent) van H*** moest ondergaan; de Naayster (dat mag zo wat heen gaan) wiert het zelve lot gedreigt; en de Winkeldogter wiert familiae caussa (dat kan geen kwaad) met een broederlyke censure, dog daar op volgende benedictie, gepardonneert. Dat de Venetianen trouwen voor zig zelven en haar gantsche familie is een bekende zaak; maar ik heb nooit gehoort, dat de Engelschen Winkeldochters huurden voor zig zelfs en voor hun Calanten, en evenswel, de (27) ondervindinge, die de beste leermeester is, toond ons ditklaar. - Rara est adeo concordia formae
Atque pudicitiae. -
Zegt Juvenalis; dog Virgilius relanceert dit by anticipatie door een
Quisque suos patimur manes.
Zo dat schoon of lelyk beyde geen troef verzaken, en hoe zeer deze staatdame der Aphrodite ook door de pokken geramponeert mag zyn heeft zy nooit de liefde en de jonge Heeren toegebeten, als Ovidiis Romen deed.
Este salutati tempus in omne mihi.
Wat het vonnis dezer vloerduiven aanbelangt vind ik dat deze Brit hier in minder gestreng is geweest als Keyser Augustus: want deze bande Ovidius alleen om dat hy iets gezien had; en deze twee snoepsters wierden verschoont, schoon zy behalven het zien mogelyk ook wel iets geproeft hadden. De gieren en sperwers die op deze onnozele duiven aasden toen haar Meester niet t'huis was, gelyk de Cabeljauwen op een ontschelpt Zeemosseltje, schynen in den smaak der Stoische Wysgeren geweest te zyn, welke de ouderdom en de lelykheyd de hoger hand gaven boven de schoonheyd; (mogelyk om tot een praeservatyf te dienen) dog gelyk de schoonheyd geen wezen maar alleen een relatie is, kan de Chimist hier over niet wel beslissen, want elk vind mooy 't geen hy bemind.
L'On voit les amans vanter toujours leur, choix,
Jamais leur passion y voit rien de blamable,
Ils comptent les defauts pour des perfections,
Et scavent y donner de favorables noms;
La Pale est aux Jasmins en blancheur comparable.
La Noire à faire peur une Brune adorable;
La Maigre à de la taille, et de la liberté;
La Grasse est dans son port pleine de majesté;
La mal propre sur soi de peu de traits chargée
Est mise sous le nom de beauté negligée. (28)
La Geante paroit une Deësse aux yeux;
La Naine un abrègé des merveilles des cieux;
L' Orgueilleuse a le coeur digne d'une Couronne;
La Fourbe a de l'esprit; la sotte est toute bonne,
La trop grande parleuse est d'agreable humeur;
Et la Muette garde une honnéte pudeur.
C'est ainsi qu'un amant dont l'ardeur est extréme
Aime jusqu'aux défauts des personnes qu'il aime.
MOLIERE. Waar is dan het spreekwoord Frontis, nulle fides, en men kan al zo weinig uit het uiterlyk over het inwendige bestaan der menschen oordeelen als over een ongekraakte okernoot; en zo het zeggen van een zeker Jood bejaad mag worden zien wy ons (willen wy niet bedroogen zyn) genoodzaakt, Novicii in het Klooster der Sceptici te worden. Deze Israëlyt in 't hoofd van Medusa, de revue doende (de Chimist weet niet waarom) | |
[pagina 73]
| |
vierd van een Rechtsgeleerde, die aldeer onder 't lommer der publicatien, op een pyp tabak zat te mediteren, als een Gasconjer op een soupé à l'oignons, geinterrogeert: of hy geen bevel had gekregen van den groten Turk om Joden te gaan werven tot d'aanstaande slagting? de Jood antwoorde: ja Heer Advocaat, en ik heb my reeds tamelyk wel van die ordonnantie gekweten, ten opzigt van de Joden, als van wien myn lyst al vol hebbe; maar te gelyk heb ik ordres om ezels op te kopen, en ik bevinde dat my by slot van rekening nog een ontbreekt, zo nu uw Themische Exellentie de goedheid gelieft te hebben, van het blinde rot te stoppen, zal ik myn getal compleet hebben. Of nu die Jode al mede dagt. Fronti nulla fides of niet, laat de Chimist over aan 't oordeel van den bescheiden Lezer. Dog evenswel denkt de Chimist niet, dat er altoos geen betrouwen op het uiterlyke te zetten is: geen regel gaat zo vast of zy lyd exceptie, en ieder een die Juffer Immergraag met conversatiekundige oogen gelieft te bezien, zal immediaat gewaar worden, waar 't haar hapert; (29) en ieder passagier die het uithang-bord van Mevrouw Pasniet maar slegts in ]erspectief beschoudt, zal dadelyk ruiken wat er voor gebraad aan 't spit is. Hei! Hei! dat loopt te ver naar 't water Chimist, en het is voortaan 's avonds geen maanligt meer. Maar waarom zal de Chimist veinsen? gantsch Walburg presenteert hem een certificatie van zyn meining te geven. Juffer snoep-graag die zo een fyne neus heeft, dat zy de Heeren op de reuk by de nagt kent, als de brakken het wild, bepikt en beplaastert haar aangezigt als een kladschilder zyn pannelen, or het spreekwoord te bewaarheden, dat men op het uiterlyke niet vertrouwen moet. Hans Weerwolf, die zo gereed tot plukhaairen schynt te zyn als een Londensche Huurkoetsier, is al mee geen omgekogte getuige, om deze waarheid te staven, dog dat zyn er twee, en een enkel voorbeeld ondermyndt het gehele Hypothesis. Hierom stelt de Chimist in bedenkinge van zyn Lezers, wat gemakkelyker is: te veinzen 't geen men niet is; of te ontveinsen 't geen men is? Voor beide onderstellingen koomt een leger van Kamerkatten; Diamantslypers; Reparateurs van schuiframen; Kloosternonnen en Schryvers in 't harnas. Jonker Liflaf zweert by, by? by alles wat hy kent (dan zal hy immers niet te veel eeden doen) dat hy de vorigen nacht gebiletteert geweest is in 't hooftquartier van Cypris Campemen en dat hy daar zo gescheurd is afgeraakt als de broek van een Poëet, die tegen den wil en dank der Zanggodinnen tegens den Helicon opklautert als een noordsche boer tegens een Denneboom; en doet dus zyn best schanden te veinzen daar hy zo min part nog deel aan heeft als een Latynsche Schooljonge aan zyn Oratie. Juffer snoepgraag neemt een mandje onder den arm, en gaat dan op haar ambacht reizen als een Hoogduitsche linnenwever, dog een ander mandje disputeert aan dat mandje het recht van de mantjeschap, als Mercuur het lakeischap van Sosia, in den Amphitruon van Plautus: en die pelgrimasie verrigt zynde weet zy zo min kwaad; als Jonker Dol en vol Grieksch. (30) Een Schryver, met de tinctuur van yserroest vernist, ontveinst een schat van geleeredheid, en lapt een vertoog aan een uit zo veel stukken als een Cremoonsche viool: en deze begaat een dubbele veinzing. Voor eerst wil hy den adelyken tytel aan geleerdheid veren, schoon een verroeste beitel; sotskap; verwaandheid en onkunde, de vier quartieren van zyn wapen uitmaken. En, ten tweeden, veinst hy zyn geleerdheid te ontveinzen, en zyn eigen schrift vat de party tegens hem op, en argumenteert, dat hy meer moeite doed om verstandig te schynen, als een schilder om aan de kost te komen. Juffer my ook wat durft geen Heer in 't gezigt zien, dat hy het ziet, dog wel begluren met arendsogen als hy er niet om denkt. Juffer waarom niet schaamt zig om van een Heer 't huis geleidt te worden; hoewel zy geen zwarigheid, maakt om by hem in een Herberg, die tot een rendévous verstrekt, te vernagten. Het laffe dichtstuk misdoopt, WAARSCHOUWINGE van PHAEBUS WEGEN &c. wort van sommige sotskappen op rekening van den Chimist gezet, en of schoon hy nooit proces met den Bataafschen Helicon te ontwarren heeft gehad, mag dat excuis niet helpen by die dom oren; en hy moet er nolens volens de fabriceur van zyn, alhoewel het voor den verstandigen Lezer niet zwaar te ontdekken valt, wat onderscheid er tusschen de manier van denken; uitdrukkingen; en sales van den Chimist en tusschen die van dezen Letterbeul te vinden zyn Ook is den Chimist geenzins onbekend wat voor een Cartouche van Pindus er de 't zamensmelter van is, en mogelyk zou hy het nog erger gemaakt hebben, indien hy geen schadelyke Corollaria uit zyn Hypothesis gevreest had.
Quid mihi livor iners credestica carmina fingis.
Dicis et ingenio haec quoque facta meo.
Non ita sacratis invisus vivo Camoenis
Ut mihi cura fuit fundere carmen iners.
DE CHIMIST. (31) | |
[pagina 74]
| |
Die Vogel van Minerva, (want hy is gemeenlyk gewoon by nagt te vliegen) styft het algemeen gebrek, dat is de Vrouwen afteschrikken van alle geleerdheyd en pogingen daar toe, wat hy hier nu voor gront van hooft weet de Chimist zo min als hy de dichtkunde. Veele pennen van geleerde en ongeleerde Schryvers van all. Studien en eeuwen zyn op dit onderwerp verspilt, en het streng is reeds zo zeer in de war gebragt als de tegenswoordige twist, zo dat niemand eenig regt van vermoeden kan hebben, van zig uit die doolhof der geleerdheyd salvo honore te redden. Echter zal de Chimist al meede een kans op die vesting wagen: te meer wyl hy denkt, dat de behandelinge van een diergelyke stoffe, naar de styl van den Chimist, den Lezeren niet geheel onaangenaam, nog het gemeen geheel onnutig zyn zal. Hy zal dan tegens aanstaande week het advys van verscheyden Schryvers, op de vraage Of een vrouw minder bekwaamheyd bezit om in de letteroefeningen te slagen dan een man, en waarom? op de ley van zyn overweginge zetten; en dan zien, way zyn oordeel 'er voor een product uit t'zamentrekken zal. Maar om de afgeknipte draad van het veynzen en ontveynzen wederom aan te leggen, bekent de Chimist, dat hy doenlyker acht te veynzen het geen men niet en is, dan te ontveynzen het geen daar men van Natuur toe gefatzoeneert is; en die Thesis zal hy met het volgende sprookje bewaarheden. | |
Een sprookje.De Baron van Zwetzensteyn was ruim ze hoogmoedig als Don Rodrigo de Braccomonde, de laatste galonneerde zyn vacht met goudpapier; en de eerste pakte zig in zwart fluweel (mogelyk om een altoosduurende rouw te dargen, over het ontydig afsterven van zyn Vaders Credyt welke haastige dood een verhuizinge by de noorder zon veroorzaakte) de Chimist zegt, dat deze Kalander-worm die van onder een part wolzakken was komen opdagen gelyk een Schallebyter uit het ey van een Vlindertje, ruim zo fa-(32)miliair was met de waarheid als de Koster met de Palmezel, die hy maar eens in 't jaar gebruikt; of als zyn Vader met een prompte betalinge. En schoon hy den adelyken inborst van Zyne respective voorouders meesterlyk wel wist na te bootzen slaagde hy echter min gelukkig in een zyner ondernemingen als Sinon in het verraden van Troojen: want schoon hy het kunsje van liegen, zo fix had als een Franschman een tres humble serviteur, of als een hongerige Griek [chaire], speelde hem echter onlangs zyn tong zulke ongelukkige parten dat hy in een vergadering van tienen genoodzaakt was te bekennen, dat hy een groote Leugenaar was. O blood wat ongeluk! Jonker! Jonker! zie eens hoe laat het is. Deze Vol-worm trachte te ontveynzen het geen hy was, waar door hy zo vast in de klem raakte als een Wolf by de winter; had hy getoond wie hy was, als Aretophilus deed, elk zoude zig voor hem gewagt hebben, en hy zelve zoude by gevolg nooit blootgesteld zyn geweest, aan de hinderlagen van zyn eygen ondeugden. Een gegalonneerden Ezel heeft evenswel de stoutheyd te veynzen, dat hy weet het geene daar hy zo onkundig in is als een yzer Godgeleerde in de Natuur-wetten; want hy beroemt zig van door het vergrootglas van het toekomende waargenomen te hebben dat de Chimist in 't vuur zoude lopen, en zyn poten verzengen. Dog de Chimist antwoord dien papegaay der Wetenschappen, dat hy een salamander is, en het element des vuurs beter kan dragen als hy zyn hovaardy, en zyn gegalonneerde vacht en dat, of schoon de Chimist al eens den diefstal van Prometheus mogt komen te betreden, zyn aangezigt dog nooit meer door de vlammen geschroeit kan worden als het zyne door de kinderpokken met gedreven werk is uitgearbeid. En hier op laat de Chimist het horologie van zyne bespiegelingen aflopen. Dog het mag gaan hoe het wil, elk een is genoodzaakt zyn oordeel over een openbaar vertoog te uiten, wil hy voor geen botmuil passeren; in dit is de oor(33)zaak dat er zo veel weetnieten de penne op papier zetten, on al wat het vat op geeft a l'hazard Schryvers opGa naar eind* Brandwacht heeft uitgezet. Een pennelekker gedost in een gewaad dat vry op feuillemorte trekt, zal op een draf na den drukker hollen, om een inquisitie te doen, wie of de Schryver van de Chimist mog zyn, om, was het mogelyk, hem uit te roeyen als wilde-kervel: en waarom? om geen andere redenen dan dat de kolen van de Chimist druipende ogen aan die Boheemsche slyper hebben veroorzaakt; went hy pretendeert zo dispotyq te oordelen als een Chinees Mandarin, en niemand mag de vyl op hem zetten. Een ander leest dat hy ziet, en verdoend dat hy niet verstaat; en had hy zyn wil gehad, reeds lang was de Chimist afgescheept naar Acheron, want mogelyk is het de Chimist met deezen gegaan, gelyk Vondel met Gysbregtsz, op wiens Graf hy zong.
Hier leit Jan, Gysbregtsz Zoon. tree zagt je zoud hem zeer doen
Mogt hy met regt begaan, van Vondel zoudt niet meer doen.
Maar hier aan legt den Chimist zo min gelegen, als aan de schriften van den Zeden- | |
[pagina 75]
| |
meester, en hy denkt als den Roomschen Keizer Oderint, dum metuant. Snaaksch is de brief die ik over een diergelyk onderwerp onlangs van een myner vrienden ontfing, zynde een Regtsgeleerde die ze van een Boer de voorledene week ontfangen had; dog doen was de Chimist zo vol als de tyd kort was, om ze er in te voegen. | |
AdvertissementVerwacht aanstaande week, een onderzoek over de zo even aangenome vraag: Of een Vrouwe minder bekwaamheden bezit om in de letteroefeningen wel te slagen dan een Man, en waarom? Vaar Wel. | |
De chimist der zotheden
| |
[pagina 76]
| |
het gebruik van de daar toe vereyschte middelen niet als verboden had. Dog dewyl deze Massa het fornuis van den Chimist voor deze week zal bezighouden, zullen wy met wat minder haast hier omtrent voortgaan, en de zaak in order overwegen. Wat de Ziel en desselfs vermogens aanbelangt daar word van geen Adams kind over getwist of ze by de Vrouwen in dezelve kragt zyn als by de Mannen: want het gevoelen van een zeker podagreus Wysgeer, dat de Vrouwen een ander zoort van zielen hadden als de Mannen, is al van overlang slimmer uitgejouwt als het schrift van een Sardammer houtmot. Het onderscheyd zoude dan alleen maar in lichaams gestel, en de werkingen der ziele op het zelve, moeten gelegen zyn, en de beletzalen die daar door ontstaan, als mede de redenen derzelver, worden van verscheyden Schryvers op verscheidenerley wyze bepaald: dog elk stooft de kool naar zyn vuur, en een ieder meent zo wel in deze als andere stoffen den Lapis Philosophorum gevonden te hebben, doordien niemand iets met zyn oordeel overeenkomstiger weet dan zyn eygen vinding. Maar laat ons slegts de voornaamste dier zwarigheden wat meer van naby waarnemen. De Heer de la Chambre in zyn Arts de connoitre l'homme pag. 29 haalt het gebrek van geleerdheyd in de Vrouwen onder veele andere gebreken op, uit de koude en vochtigheyd van haar gesteltenis. ‘Deze schone yver, en gezondheyd des verstands, zegt hy, komen alleen voort uit een koude, en vochtige gesteltenis; en (36) dit maakt de Vrouwen zwak, beschroomt, ligt, ongeduldig en praatzuchtig: en hier door belet het haar oordeel en gegronde kennisse te verkrygen zo als ze tot een volkomene geleerdheyd vereyscht worden. De vochtige humeuren, waar mede zy als vervult zyn, en die haar een schone verve voor 't uiterlyke geven, komen niet over een met de levendigheyd des verstands, zy maken het in 't tegendeel stomp, en blusschen der zelver lichten als uit &c. En zo men er naukeurig agt op slaat, zal men terstond bemerken, dat het geestige der Vrouwen gelyk is aan het weerligt, 't welk voor een oogenblik de oogen verblind, maar niets standvastigs heeft: in den ommegang schynen zy dikwyls iets schoons en geestigs voort te brengen, en zo men van ligte zaken spreken, weten zy die niet kwalyk te beredeneren; maar buiten dezelve is haar verstand niet altyd even vatbaar; met een woord; daar is niets brozer en niets bepaalder te vinden dan het verstand van een Vrouwe. Dat is een Reuzen argument, ten opzigt van de gevolgen; maar een Spaansche belofte, ten opzigt van de verondersteldens. Het gene hy van de gesteltenisse der Vrouwen opgeeft heeft nooit iemand voor nog na hem bewezen algemeen, en eygen aan die kunne te zyn: de onderhevigheid van iets is geen altoos noodzakelyke aanwezigheyd; en zo het in vele derzelve mogt plaats hebben, zo is nogtans het vermogen der ziele en des verstands magtiger dan de neyging des lichaams, wanneer men de vermogens laat werken, en zig aan geen hertstogten overgeeft. Socrates van een groot Physionomious verweten zynde, dat 'er geen ondeugd was daar hy niet toe overhelde; antwoorde hem, dat zyn gezegdens enkel waarheyd behelsden, en dat hy zyne neygingen tot alle ondeugden gevoelde overslaan, indien hy haar den toom wilde vieren; dog dat hy de boosheyd zyner hartstogten door de reden had weten te bedwingen. Ten bewyze dat de natuurlyke geneygdheyd min sterker is als de reden, wanneer men ze op de ziele (37) laat heerschen, en dat niets te moeyelyk is voor die genen die slegts willen Nil_volentibus arduum. Ja wy hebben zelfs voorbeelden dat het willen niet alleen in staat is geweest om de natuurlyke, en als ingeschapen neyginge te verbeteren, maar zelfs ook wezentlyke gebreken des lichaams. Demosthenes die het wonder van zyn tyd was, door een welsprekendheyd die nooit haars gelyk vond, zou zonder het vast besluit van te willen nimmermeer tot dezen trap van geleerdheyd en agting gekomen zyn. Want de natuur was hem zo zeer ongunstig, dat hy de eerste beginselen der letteren nauwlyks konde uitspreken; dog deze moeyelykheyd overwon hy enkel en alleen door te willen: want om zyn uitspraak te verbeteren vond hy het middel uit om stenen in de mond te nemen, en zyn stem in een onderaards vertrek te buygen en te leyden; waar door hy eyndelyk zo verre kwam, dat hem niemand in uitspraak gelyk was. Dit nu konde het enkel vast gestelde besluit van te Willen op een aangeboren gebrek des lichaams verkrygen; wat zal dan dit zelve Willen niet op een enkele zwakheyd en neyging vermogen konnen? Een ander schryver werpt een twede tegenwerpinge op: ‘Waar van daan, zegt hy, zoude een Vrouwe die denkingsaart heden? zyn zy in staat om diergelyke gevoelens te bevatten? Nauwelyks zyn zy vatbaar genoeg voor enige lessen die men haar geeft, welke de meeste tyd maar alleen in den opschik bestaan. De eerste instructie, die zy van haar jeugd af aan genieten, is een zo genaamde houding, de schouders achter uit te trekken, de voeten buitenwaarts te zetten, en wat diergelyke zotternyen meer zyn. Van haar kindsheyd af aan hooren zy zeggen dat zy beminnelyk zyn, dat zy schoone ogen, een blozende verf &c. hebben. Zoude men hier | |
[pagina 77]
| |
dit niet moeten besluiten, dat men haar reeds voorbereyd om in 't vervolg van het leven diergelyke zotternyen te horen? En schynd men haar niet vroegtydig van deze hare bekoorlykheden te verzekeren, op dat zy in 't ver(38)volg dies te ligter mogen geloven dat zy wezentlyk bemind worden? Waar vind men Moeders die de tedere kindsheid harer Dogteren met het sap der deugd doortrekken, in plaats van met extract der ydelheden? Dog deze muur acht de Chimist even zo gemakkelyk om met den storm-ram der reden om ver gerameyd te konnen worden, als de argumenten van een Sardammer hout-mot. Sta ruim dan jongens! ik zal schieten. De eerste tegenwerpinge weggenomen zynde; tuimelt de twede van zelfs naar beneden, als een dronken boer uit de hanebalk. De opvoeding word wel een twede Natuur genoemt en gelooft, dog evenswel verandert zy de ingeschapene niet, want Expellas Naturam furca, tamen usque recurrat; en hier toe strekt ons het geval van den Baron van Zwetzensteyn in de vierde Chimist, tot een onwedersprekelyk bewys: want zo een gebrek der natuur door het willen en werken kan verbeterd worden, gelyk ik even getoond en bewezen heb, hoe veel te meer een enkele gewoonte, gelyk een diergelyke opvoeding is. Hier uit dan maakt de Chimist het facit op: Dat de Vrouwen, niettegenstaande dit alles, bekwaamheden genoeg bezitten, om de koude van haar gesteltenis, zo wel als een kwade opvoedinge te overwinnen, indien zy slegts wilden: en om dit verder te bewyzen zal ik my bedienen van de getuigenissen van verscheyden Schryvers; zo wel als van eenige voorbeelden die het in haar zelven getoond hebben. Thomas Swift had zo een gunstig denkbeeld van het oordeel der Vrouwen in zaken van Taalkunde, dat hy in een brief aan Mylord Graaf van Oxfort, over een ontwerp om de Engelsche taal te vermeerderen en te zuiveren, zig aldus uitdrukt: ‘Zo men my hier omtrent de keus over liet, zoude ik my hier in meer naar 't oordeel der Dames bepalen, ten minsten voor zo ver het oor 'er deel in heeft, als naar de bevattinge van Hovelingen zonder kennis, van Dichters zonder verstand, en van School(39)vossen zonder geleerdheyd. En om te tonen dat hy geen wind verkoopt als Nomodoxus, alias de Zedemeester. (Punt uw pennen Philaleet!) ‘Ik hebbe, zegt hy, enige personen van beyde kunnen verzogt, om enige brieven over verscheyden stoffen te Schryven, en toen ik ze alle gelezen had, bevond ik in der daad, dat al wat de mannen geschreven hadden vol harde Consonanten was, en sterk naar Hool mich ter Teuffels rook; maar dat in 't tegendeel de schriften der Juffers zeer naby de minne brieven van een Florentynsche Dona Elvire kwamen, door het overvloedig getal van vocalen en vloeyenden die zy 'er in gebraait hadden. Vaugelas de Varro der Franschen (Tom II, au mot paralelle) betoogt met meer woorden als Theophilus Obscurus ‘Dat men in twyffelingen de taalkunde en uitspraak rakende, de Vrouwen en ongestudeerde lieden liever behoorde te consuleren, als die gene die in 't Latyn en Grieksch ervaren waren. En deze aanmerking wierd zo goed gekeurd door de gantsche Fransche Academie, als de Waarschouwinge van Phoebus wegen &c. van alle vrome Walburgers, behalven Schilders, gelaakt word. De Auteur van de Misanthrope slaat geen kleinder front als Swift of Vaugelas. ‘De Vrouwen, zegt hy, hebben denkbeelden die veel levendiger en uitgestrekten zyn dan die der Mannen. In 't gemeen hebben zy de gaaf van iets veel cierlyker en aangenamer te verhalen dan deze. Haar wyze van voorstellen is nooit droog of gedwongen, het verband van haar verhaal kan byna niet bemerkt worden, en de uitweydingen die zy maken, brengen den toehoorder te rug op het onderwerp van een aangename stoffe. Het schynd dat in alle hare inbeeldingen de uitdrukkingen tot ieder onderwerp gepast, byna elk hun plaats hebben, als van waar zy ze van daan nemen zo haast zy in de redenen een bekwame plaats konnen vervullen. Inzonderheid munten de Vrouwen uit in den Epistolischen styl. Haare aangename, en (40) byna onbemerkelyke overgangen; de gebonden wanorder van hare gedagten, en hare gelukkige spreekwyzen om die te uiten, openbaren zig alle in hare brieven. Zy bezitten een zekere bekwaamheyd om geringe zaken zonder laagheid, en verhevenen zonder opgeblazendheyd te verhalen. Zie de Misantrope van Maandag dem 1 Augustus 1712. Nu zou zig de Chimist verpligt vinden, wyl hy aan zyn eerste belofte reeds genoeg denkt voldaan te hebben, om zyn gezegdens te staven met voorbeelden van geleerde Vrouwen. Dog wat zal hy op dit onderwerp wel debeteren? Vrouwen die hare namen door den lof van geleerdheyd, als met een Diamant in de geheugenis der nakomelingen gegraveert hebben, hebben zig zelven al te wel vereeuwigt, dan dat dit werk van den Chimist behoeft ondernomen te worden. Want wat zal hy zeggen van Sapphe, van Cornelia moeder der Cracchi, van Athenais welke haare verdiensten op den Throon van Constantinopolen plaatsten, van Perilla, van de Vrouw van Prinus, en van zo veele die in later tyden zig door hare geleerdheyd vareeuwigd hebben: als Victoria Colomna Marquise de Pesgusaire, Olivia Marguarita Sarocchi, Seraphina Contarin, Italiaansche. Marguarita Morus en Elisabeth Tanfeld, Engelsche. Catharina van Portugal Hertogin | |
[pagina 78]
| |
van Brangance, Marguerita de Valois Suster van Franciscus den Eersten Koning van Vrankryk, die de tiende Zang-Godin, en de vierde Bevalligheyd genoemd wierd, Anne d'Acier, Anna Maria Schuurmans, Johanna Winkelmans en een oneyndig getal andere. Wat kan dan de vervloekte nyd voor redenen bybrengen, waarom het een Vrouw zo wel niet vry zoude staan om zig aan de letter oeffeningen over te geven als een Man? Desine itaque bona pessima obtrectare lingua! | |
AdvertissemntVerwagt aanstaande week een Vertoog op het onderwerp van iets, waar over zig de Chimist tusschen dit en zeven dagen zal bedenken. NB. De laatste Chimist is deerlyk mishandelt en gemutileert, lees derhalven Pag. 30 voor credestica carmina, crudelia carmina, dan zal de Auteur, en het schrift beyde op hun poten staan. |
|