Deze conceptie van Campo als verwaten, uitgeschud, in de liefde bedrogen is op zijn minst onconventioneel te noemen. Afgezien van een zekere lichtzinnigheid of onvoorzichtigheid die in 1738 het Hof van Holland tot ingrijpen dwong, is Weyerman in al zijn geschriften eerder een uiterst zelfverzekerde persoonlijkheid, die uitstekend weet hoe het in de wereld aan toe gaat, en die van allerlei dubieuze situaties op sublieme wijze partij weet te trekken, dan een naïeveling of hoorndrager.
Misschien baseerde Baekelmans deze omvorming van JCW's karakter uiteindelijk toch op een passage in F.L. Kerstemans bekende biografie. In de 1763-druk stelt deze i.v.m. JCW's verblijf in Antwerpen (p. 7-8): ‘Dog in weerwil van de afkeer dewelke hy voor die Landaard [de Brabantse] betoonde, scheen hy egter niet ongevoelig voor de bekoorlykheeden van een zeekere Herbergiera Dogter aldaar te zyn, die hy onder belofte van een Trouwverbintenis tot gunsten van die natuur had weeten te beweegen; het welke de Zwaarwigtigheid van haar Lighaam naar verloop van eenige maanden merkelyk deed vermeerderen. Hy bemerkte die onvoorzigtige stap toen het te laat was, dog wel haast vond hy middel om ze te herstellen; tot dien einde begon hy, met haar de kragt-daadigste verzeekeringen van een steedsduurende standvastigheid te geeven: Waar toe is een Meysje van zeeventien Jaaren, dat door de liefde bestierd word, niet al bekwaam? want om kort te gaan, hy bewoog haar met zyn fluweele tong om met hem de vlugt uit Antwerpen te nemen. Zy begaaven zig voor eerst na Ryssel [...]’ waar Campo zich van haar ontdoet om naar Parijs te gaan.
Misschien ook heeft Baekelmans zich laten inspireren door het verhaal in Weyermans eigen Zeldzaamc Leevens-byzonderheden (A-dam, Barent Dass, 1738) over de Spaanse Juffer met wie hij te Antwerpen in 1704 uit een kasteleinie de wijk moest nemen (p. 85), toen hun onhuwelijkse relaties ontdekt werden.
Op zichzelf is deze bronnenproblematiek trouwens niet zo interessant. Immers ook de in dit toneelstuk optredende Syberg is een geheel ander type dan de uiterst gewiekste en geslepen charlatan die naar voren komt in JCW's werken over deze pseudo-alchmist, waar hij ware Cagliostro- of St. Germain-dimensies bereikt (en waar alleen al JCW's op voet van vertrouwheid met deze figuur verkeren, hoe lakoniek-weigerend om werkelijke hulp aan Syberg te verlenen ook, toch de nodige vragen over JCW's eigen moraal doet reizen); bij Baekelmans is het een wat oud en amechtig antroposofentype, dat op zoek naar een amorfe vorm van wijsheid gemakkelijk door een aantal schrandere volksfiguren bedot kan worden.
Laten we maar aannemen dat de karakters gevormd werden naar Baekelmans' beste kunnen. Inmiddels hoe verloopt zijn stuk nu eigenlijk?
Het eerste bedrijf begint met een regie-aanwijzing. ‘Het tooneel verbeeldt de Paardenmarkt met op den voorgrond de O.L. Vrouw der Stilte, werk van A. Quellin, op arduinen pompzuil. Op den achtergrond de afspanning De Blauw Schuyte [bestond deze soms in Baekelmans tijd daar werkelijk?], “derde huis naast den oosthoek van de Watermolenbrugge naer 't Essenhuys”. De wagenpoort staat open. Voor de ramen een houten bank, een half douzijn tabouretjes en een paar leege vaten.’ Bij die pomp komt de herbergsknecht Houvast in gesprek met de Courantier, die voor zijn blad vist naar leuke nieuwtjes over eventuele nieuwe gasten. Houvast meldt de komst van ‘Een jonge snuiter, een konstschilder van Breda, Jacob Campo Weyerman...
COURANTER. Bah, een konstschilder!
HOUVAST. Verders is gearriveerd Baron van Syberg, Heer van Ermelingshoven en Bonckersbek... Een fraaie vrek... Ik droeg zijn zware koffers en hij prees mijn kloeke schouders’.
Deze baron blijkt een boekensnuffelaar en de courantier vermoedt een geheime diplomatieke missie; hij eet en drinkt als een mus, terwijl de jonge schilder voor drie eet. Als Weyerman het eerst aantreedt gaat dat als volgt (kursivering is van Baekelmans):
‘WEYERMAN. (een mengsel van blooheid en overmoed, aarzelt even in het portaal, kijkt naar Courantier terwijl Bierlaars met de schuimende potten komt aandragen). Goedenavond!
BIERLAARS. Meester Courantier, dat is de befaamde konstschilder uit Breda!
COURANTIER. Ik groet U, jonge Meester!
BIERLAARS. Meester Courantier is een man van invloed... Op zijn gezag koopt men schilderijen...
WEYERMAN. Vereerd in uw gezelschap te mogen plaats nemen...
COURANTIER. Mag ik U een glas offreeren? [...] Op studiereis?
WEYERMAN. Ik zoek mijn weg in de wereld... Schilder portretten en bloemstukken...
COURANTIER. En uw vriend?
WEYERMAN. 'k Heb geen vrienden!
COURANTlER. Ik bedoel uw meester!
WEYERMAN. Is dood!
COURANTIER. Ik bedoel uw reisgezel? Baron van Syberg...
WEYERMAN.(fluisterend). Hij is, meen ik, een stoker van het drinkbaar goud.’
Hierover ontspint zich met enkele andere Antwerpenaars een diskussie. Marianne, dochter van de waard, komt helpen. Zij zegt te kiezen voor de liefde, niet voor het goud;
MARIANNE. (loos tot Weyerman). En wat kiest Monsieur?