Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 30
(2014)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Bewondering en twijfel
| |
[pagina 54]
| |
BewonderingOngetwijfeld leest De Mont de eerste publicaties van Buysse, zeker de verhalen uit Amerika die in 1888 en 1889 in het Nederlandsch Museum van Paul Fredericq, Willem Rogghé en Max Rooses gepubliceerd worden. Hij waardeert dat werk, ziet er het potentieel van in en schrijft de auteur, op dat moment nog overzee, een kaartje om medewerking aan zijn nieuw tijdschrift Zingende Vogels. Buysse reageert positief maar heeft niets in portefeuille, zo zegt hij.Ga naar voetnoot(5) Niettemin verschijnt het verhaal ‘Gampelaarken’, gedateerd maart 1890, al snel in Zingende Vogels, gevolgd, enkele maanden later, door ‘Tickets!’, gedateerd New York, februari 1892.Ga naar voetnoot(6) Als De biezenstekker in juli 1890 opgenomen wordt in De Nieuwe Gids, is daar zeker in Vlaanderen niet veel enthousiasme voor. Te rauw en te brutaal. Eigenlijk zijn er maar twee critici in Vlaanderen die het naturalisme verdedigen: Max Rooses en Pol de Mont, en aangezien de eerste het geen stroming vindt die in Vlaanderen dient te worden nagevolgd, is De Mont de enige echte pleitbezorger van het naturalisme in Vlaanderen.Ga naar voetnoot(7) In een lovende recensie van Papa Hamlet (1889) van Bjarne P. Holmsen, Die Familie Selicke (1890) van Arno Holz en Johannes Schlaf, en van Gerhard Hauptmanns Vor Sonnenaufgang (1889) - typisch Duitse naturalisten, ook al denken sommige Duitse critici daar anders over, vinden sommigen hen zowaar ‘temperamentlos’ - vindt De Mont de twee laatst genoemde werken een vertaling waard, ‘eene vertaling, die overigens geene enkele Nederlandsche tooneeltroep of -troepje zal opvoeren’. De Mont maakt zich sterk dat Vlamingen en Hollanders er veel uit kunnen leren, maar het is overduidelijk dat hij de Lage Landen er nog niet klaar voor acht.Ga naar voetnoot(8) Vermeylen en De Bom waar- | |
[pagina 55]
| |
deren Buysses Biezenstekker, maar De Mont doet meer. Hij geeft de novelle in 1904 uit als zevende deel in de ‘Bibliotheek van Nederlandsche Letteren’, een als ‘Lectuur voor iedereen. Bijzonder geschikt en aanbevolen voor het onderwijs’ omschreven reeks die onder zijn leiding bij Hoste in Gent verschijnt. De biezenstekker aanbevelen voor het onderwijs, het is op zich al een statement. De Monts inleiding is anderhalve bladzijde lang. Hij noemt de jonge schrijver van meet af aan een der meest belovende beoefenaars van het Nederlands proza en eindigt met erop te wijzen dat Buysse een der beste krachten in Noord en Zuid is. Hij geeft een overzicht van zijn eerder gepubliceerd werk, enkele biografische gegevens en evalueert als volgt: Buysse's literaire aanleg lijkt, geheel in overeenkomst met zijn volbloedig, ongemeen sterk lichaamsgestel, een vlakaf realistische. Ook zonder den invloed van E. Zola, op vele plaatsen zichtbaar in zijn werken, hadde hij zich ongetwijfeld tot een krachtig konterfeiter van bij voorkeur brutale personages, tot een stout schilder van toonelen van hoogopgevoerde hartstocht, ontwikkeld. Met luttel eerbied voor gekuischte taal en sober-teekenachtigen stijl, legt hij aan den dag een ongemeen talent van kolorist: hij werkt niet met vlakke, effen tonen, maar met losse toetsen en snelle vegen als het ware, en weet treffend te zeggen, wat hij overigens heel goed heeft gezien.Ga naar voetnoot(9) In augustus 1890, kort na de publicatie van Buysses novelle in De Nieuwe Gids wordt Hilda Ram met eenparigheid van stemmen bekroond met de vijfjaarlijkse staatsprijs voor haar erg katholieke Gedichten (1889), een controversiële bekroning want het lijkt alsof liberalen niet eens in aanmerking worden genomen door de jury, afhankelijk van een katholiek ministerie van Onderwijs. Liberale auteurs contesteerden de uitspraak. De Mont, die ooit nog optrad als Rams mentor fulmineert in een brief aan Omer Wattez tegen de beslissing van de jury die veel goede liberale schrijvers in de kou laat staan. In zijn lijstje ook Cyriel Buysse.Ga naar voetnoot(10) Voor De Mont is ‘[d]ie Akademie, die ellendige Akademie! Wat 'n kwaad heeft zij al niet | |
[pagina 56]
| |
gesticht’, oorzaak van de polarisering en daardoor ook van het voorbijgaan aan waardevolle kandidaten.Ga naar voetnoot(11) De Mont is een der weinigen in Vlaanderen die de jonge Buysse een plek op de Parnassus gunnen. Waardering van de jonge De Bom en Vermeylen heeft in de vroege jaren negentig in Letterland nog altijd veel minder waarde dan de steun van de alomtegenwoordige, bekroonde dichter. Op zijn korte maar kernachtige appreciatie van Buysses werk, een der vroegste die de neef van de Lovelings in Vlaanderen te beurt valt, en op de boekpublicatie, beroemt De Mont zich in latere decennia nog talloze keren. Net zoals hij doet met zijn rol in het bekendmaken van Guido Gezelle in Nederland. Als De Mont in 1892 Emmanuel de Bom schrijft over zijn plan voor de oprichting van een vereniging Wees u zelf voor beeldende kunstenaars, toonkunstenaars en schrijvers om in eigen kring hun werk te tonen, uit te voeren of voor te lezen en in ruimere kring artistieke propaganda te maken onder het beschaafde deel van de burgerij, ‘alles wezenlijk artistiek en volledig onbesmet van alle mercantielen of philistijnsen geest’, suggereert hij een hele reeks namen, veelal van de vorige generatie, maar ook hier is Buysse weer een van de eersten. Hij vraagt De Bom over het plan na te denken, over eventueel andere kandidaten, maar ‘voor één ding dient opgepast: voor clericale hoorenden! Daarmee is niets aan te vangen... Dan ligt de muze van eerstaf aan banden: dit vooral moet vermeden! Niet? Jammer, maar onvermijdelijk zóó!’. De polarisering blijft, al noemt De Mont in zijn lijstje wel zijn oude katholieke vriend Edgar Tinel, met wie hij vanwege zijn geloofsafval haast tien jaar geen contact meer had.Ga naar voetnoot(12) We zien Pol de Mont nog vaker als pleitbezorger van Buysse. Hij looft in De Vlaamsche School ‘Op een zomeravond’, de laatste tekst van de eerste reeks van Van Nu en Straks, als beste bijdrage in het driedubbele nummer.Ga naar voetnoot(13) Daar zal alvast Vermeylen, die zich erover beklaagt dat Buysse zijn beste werk liefst aan Nederlandse bladen aanbiedt, vreemd van hebben opgekeken.Ga naar voetnoot(14) Als in datzelfde jaar 1893 | |
[pagina 57]
| |
Het Recht van de Sterkste verschijnt, looft De Mont in een bijdrage in De Toekomst de ‘geboren naturalist’ met zijn ‘uitzonderlijk observatievermogen’, die zijn modellen kent alsof ze voor hem poseerden. Dit boek ‘vol machtig leven, dat uit elk tooneel tot ons spreekt’ lijdt volgens De Mont slechts onder een zekere eentonigheid omdat de auteur zich niet weet te beperken en vechtpartijen, vloeken en scheldwoorden ruim uitmeet, al doet dat niet echt afbeuk aan de waarde van de roman.Ga naar voetnoot(15) Tijdens de Eerste Wereldoorlog wil niet alleen Felix Timmermans' Duitse uitgever Kippenberg zijn landgenoten met de Vlaamse literatuur laten kennismaken, ook Eugen Diederichs wil zo een graantje meepikken. Pol de Mont adviseert hem Het recht van de sterkste uit te geven, maar de uitgever loopt niet hoog op met de vertaling die hij in handen krijgt, ‘so temperamentlos und nüchtern’.Ga naar voetnoot(16) | |
TwijfelHet is niet al bewondering. Na zijn huwelijk gaat Buysse in Den Haag wonen. En kort na zijn huwelijksreis schrijft hij een scherp artikel waarin hij afrekent met al die flaminganten, liberalen vaak, van wie hij nooit steun of erkenning, wel miskenning en onverschilligheid mocht ervaren.Ga naar voetnoot(17) Joris van Parys gaat uitgebreid in op de rel naar aanleiding van het artikel ‘Flamingantisme en flaminganten’ dat op 17 januari 1897 verschijnt in het weekblad De Amsterdammer.Ga naar voetnoot(18) Buysse stelt dat de flaminganten de zaak die ze steunen alleen maar nadeel berokkenen, dat onderwijs in het Nederlands leidt tot achterstand, dat het Vlaams nu eenmaal een arme, kleine taal is en het voor een talentvol schrijver jammer is als hij geen beter middel ter beschikking heeft om zijn gedachten te verspreiden, en dat talentvolle flaminganten zich uiteindelijk gaan verlagen tot het schrijven van onbeduidend werk om in aanmerking te komen voor door domme jury's uitgereikte officiële beloningen. | |
[pagina 58]
| |
De inhoud en de toon van het artikel kunnen niet onbeantwoord blijven en al in het volgende nummer van De Amsterdammer verschijnt een open brief van Max Rooses, die mede in naam van zijn vrienden schrijft. Een stuk dat A.M. Musschoot als intelligent en kordaat kenmerkt.Ga naar voetnoot(19) Wellicht kwam Rooses zelf op het idee deze brief te schrijven. Maar mogelijk werd zijn beslissing aangevuurd door een kort maar zeer verontwaardigd briefje van Pol de Mont, die enige naar aanleiding van het Antwerpse Nederlandsche Taal- en Letterkundig Congres van enkele maanden eerder in De Amsterdammer gepubliceerde bedenkingen over de Vlamingen nog lang niet heeft verteerd. W. Vr. Max Noch de reactie van De Mont, noch zijn oproep aan Rooses zijn nieuw. Haast een decennium eerder doet zich een soortgelijk incident voor. Hélène Swarth stuurt hem een exemplaar van het eerste deel van de derde jaargang van De Nieuwe Gids met daarin Albert Ver- | |
[pagina 59]
| |
weys kanttekeningen bij het twintigste Nederlands Congres, enkele maanden eerder in Amsterdam. Verwey constateert dat de Vlaamse Beweging voor de Vlamingen het belangrijkste is, dat ze nog maar Hollands aan het leren zijn, dat ze eigenlijk ‘een soort 19de eeuwse Batavieren’ zijn, terwijl de Hollanders ‘doorgroeid [zijn] met zooveel literatuur van [hun] eigen land en zooveel van andere landen’. De Vlamingen missen volgens hem ‘een element van maatschappelijkheid en wereldwijsheid, dat [Hollanders] heel hoog aanslaan’. Hollanders ‘kunnen niet anders doen dan beleefd zijn en [zich] goed houden’.Ga naar voetnoot(21) De Mont is aangedaan door de lectuur van het artikel en schrijft meteen aan Rooses. De ‘wraakroepende wijze’ waarop Verwey de Vlaamse beweging en de Vlaamse deelnemers bespot, de hooghartige verwaandheid en het misprijzen, dat alles roept om een klinkend antwoord. Vooral omdat hij meent te weten dat dergelijke satire in het Noorden gewaardeerd wordt en men de Vlamingen er niet ernstig neemt.Ga naar voetnoot(22) Het kan nauwelijks verwonderen dat De Mont nog veel meer aangedaan is door Buysses artikel. | |
Zonder rancunePolitiek en literatuur zijn verschillende zaken en De Mont is er de man niet naar om zich rancuneus af te keren na een ontgoocheling, zelfs een pijnlijke. In een rede over de vervlaamsing van de Gentse hogeschool, die hij op 12 februari 1911 improviseert op de algemene vergadering van de Liberale Vlaamsche Bond te Antwerpen, noemt hij Buysse in één adem met Verhaeren en Maeterlinck die door het Frans voor ons volk verloren zijn.Ga naar voetnoot(23) Hij maakt ook graag deel uit van de commissie die Buysse in Antwerpen zal vieren.Ga naar voetnoot(24) In april 1911 is hij betrokken bij de organisatie van het feest. Op het banket voor honderdvijftig genodigden dat op 9 april, na een ontvangst op het stadhuis en een opvoering van Het gezin Van Paemel, in Hotel Ter- | |
[pagina 60]
| |
minus in de Pelikaanstraat, de viering besluit is het De Mont die het laatste woord krijgt. De gerenommeerde spreker en improvisator brengt op algemeen verzoek de laatste toost uit.Ga naar voetnoot(25) | |
OorlogIn zijn openingstoespraak tot het Nederlands Congres in Antwerpen in 1912 neemt Pol de Mont in eigen naam en in naam van alle Vlaamse auteurs - zo pretendeert hij - zeer expliciet afstand van Jules Destrées uitspraak dat er geen Belgen zijn, maar naast dit opmerkelijke belgicistische credo - en het is niet het enige - is er zijn alom bekende uitgesproken flamingantisme en zijn in de Vlaamse Beweging nauwelijks gedeelde liefde voor al wat Duits is. Ik heb geen reden de oprechtheid van zijn Belgisch nationalisme noch van zijn Vlaams subnationalisme te betwijfelen. Zijn liefde voor de Germaanse stam is, zeker wat culturele verbondenheid betreft, zeer groot. Vaak benadrukt hij in brieven aan Duitse vrienden dat hij liever Duits zou zijn geweest, maar die wens is nooit krachtig genoeg om zijn Vlaamse en Belgische loyaliteit te bedreigen. Niettemin weet hij bij het uitbreken van de vijandelijkheden in augustus 1914 dat hij nooit Belg genoeg zal kunnen zijn. Bij het uitbreken van de oorlog verblijft Buysse in Vlaanderen. Op 6 oktober reist hij zijn gezin achterna naar De Haag. Voor enkele dagen slechts. Na de val van Antwerpen op 10 oktober kan hij echter niet meer naar België. In Nederland schrijft hij voor De Telegraaf, het blad dat zich, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de NRC, niet aan het officiële neutraliteitsstandpunt houdt. Hij beschuldigt onder meer het bestuur van de Nederlandse afdeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond omdat dat slechts de slachtoffers beklaagt en de Duitse agressor, die op schandelijke wijze het volkenrecht schendt, plundert, moordt, brandt en verkracht niet aanklaagt;Ga naar voetnoot(26) hij verwijt de NRC haar laffe neutraliteit en verzet zich tegen de officiële Nederlandse houding. Over de precaire situatie van de vluchtelingen gaat hij de polemiek aan. Een half jaar maakt hij ook deel uit van de redactie van het vanaf 1 maart 1915 verschijnende dagblad De Vlaam- | |
[pagina 61]
| |
sche Stem, waarin hij ook nog moet opboksen tegen flamingantische verblinding en waarmee hij al begin augustus breekt, blijkens een ingezonden brief aan L'Echo Belge. Niet Vlaams genoeg, constateert Leo Picard in mei van dat jaar in het activistische blad De Vlaamsche Post.Ga naar voetnoot(27) Begin november gaat De Mont ervan uit dat de vreemde troepen nog maanden in het land zullen blijven. Tegelijk, en dat is belangrijk voor zijn houding tijdens deze oorlog, voorspelt hij zijn zoon Frits dat België ook na de oorlog onafhankelijk zal blijven.Ga naar voetnoot(28) Deze overtuiging en de bijbehorende voorzichtigheid tegenover vriend en vijand zolang de vijandelijkheden duren, worden een credo dat hij aan ieder die het wil horen aanbeveelt. Zeker zijn zoon, die met zijn gezin naar Den Haag is uitgeweken, wil hij remmen en van op afstand begeleiden. Hij maant hem aan niet mee te werken aan enig in Nederland uitgegeven Belgisch blad en tot voorzichtigheid in zijn omgang met Antwerpenaars als Modeste Terwagne,Ga naar voetnoot(29) en vooral met franskiljons en Walen. ‘Er is geen franskiljon die, als hij er kans toe ziet, mij niet zal trachten een beentje te lichten. Men heeft het in Aug-Sept. al mooi geprobeerd! Alle franskiljons zijn uiterst gevaarlijk’.Ga naar voetnoot(30) De Mont geeft zijn zoon tal van aanbevelingsbrieven waarmee hij voor werk of andere steun kan aankloppen bij Nederlandse en uitgeweken Belgische vrienden. Frits is niet erg gemotiveerd, lanterfant wat in het ijle en gaat volgens zijn vader om met de verkeerde mensen. Tot zijn spijt moet De Mont constateren dat al zijn aanbevelingsbrieven in weinig meer dan enkele vage beloften resulteren, dat hij toch minder dan verwacht op zijn vrienden kan rekenen. Low profile blijven is wat hij zijn zoon aanbeveelt, en talen leren, vooral Frans want dat zal hij | |
[pagina 62]
| |
zeker nog kunnen gebruiken. Over de politieke situatie is de vader, die geen goed woord voor Engeland uit zijn pen krijgt,Ga naar voetnoot(31) het grondig oneens met de zoon en hij geeft hem daarom de raad over politiek maar te zwijgen en niet te luisteren naar het geklets van de gevluchte ‘dagbladleugenaars’. Met een brief van zijn vader maakt Frits zijn opwachting bij Buysse in Den Haag. Hij is er alleen uitgenodigd, wat De Mont al welwillend genoeg vindt en hij vermoedt dat de schrijver zijn zoon niet echt zal kunnen helpen.Ga naar voetnoot(32) De Mont is niet de enige om Buysse steun te vragen. Van Parys vermeldt alvast Buysses hulp aan de doodzieke schilder Rik Wouters en aan het arme jonge tbc-patiëntje Caroline Huybrechts die hij tot haar dood bijstaat.Ga naar voetnoot(33) Of hij voor Frits iets kon doen is niet bekend, maar de eigenlijk gezochte baan als architect ligt wellicht niet binnen zijn bereik. Frits moet de in Den Haag residerende schrijver de groeten van zijn vader overbrengen, maar hem maar liefst in het ongewisse houden over wat sedert augustus gebeurde.Ga naar voetnoot(34) De Mont weet kennelijk niet dat Buysse tot oktober in België was. Even duidelijk is dat hij hem niet volledig vertrouwt. Of beter misschien: hij weet niet wat hij aan hem heeft; hoe Vlaams of hoe Belgisch de patriot Buysse wel is, kan hij ook niet afleiden uit zijn woorden, voor zover die hem bereiken, noch uit die van de vrienden met wie hij verkeert, en daar weet hij ongetwijfeld wel wat van. Beiden hebben ook een duidelijk andere kijk op de situatie in Vlaanderen. In Antwerpen constateert De Mont het correcte gedrag van soldaten en officieren, honger is er evenmin als in Brussel, Gent of Brugge. Er is door werkloosheid of onwil tot werken wel armoede maar de noodlijdenden worden geholpen door het leger en door charitatieve instellingen. Desertie of zelfmoord in het leger noemt hij kletspraat uit Hollandse vluchtelingenbladen.Ga naar voetnoot(35) Buysse van zijn kant noteert, zoals al opgemerkt, vooral Duitse wandaden. De Mont is overtuigd van het uiteindelijke voortbestaan van | |
[pagina 63]
| |
België en voorziet de problemen die Vlaamsgezinden na de oorlog zullen hebben. Hij wil zich in geen geval compromitteren en vandaar zijn dwingende vraag aan Frits zich op de vlakte te houden. Zelf doet hij er tijdens de oorlog alles aan om binnen de Belgische lijntjes te kleuren maar in 1918 rakelen zijn tegenstanders oude twistpunten weer op en is hij, al bij al onverwacht, verplicht ontslag te nemen als directeur van het Antwerpse Museum voor Schone Kunsten. De Monts waardering voor Buysses schrijverschap komt nooit onder druk te staan. In zijn atheneumjaren enthousiasmeert hij zijn leerlingen voor de auteur en een van hen, Herman van Puymbrouck, zal later een monografie aan Buysse wijden. De Oost-Vlaming komt ongetwijfeld ook aan bod in de talloze voordrachten die De Mont in Vlaanderen, Nederland, Duitsland en elders geeft en in zijn volksvoordrachten tijdens de oorlog. In bijdragen aan De Schelde, het blad van de Frontbeweging, waarvan hij na de oorlog een tijd hoofdredacteur was, heb ik voorlopig nog geen vermelding van Buysse gevonden. Maar De Mont schrijft dan nauwelijks nog over actuele literatuur, en ze zijn, zoals gezegd, geen vrienden. In het dossier De Mont in het Letterenhuis bevindt zich nog een rouwbetuiging van Buysse, die blijkbaar ook bij de eersten was om enkele maanden na het overlijden van de dichter, deel uit te maken van een commissie die, in de plaats van het voorziene grote en vooral niet politieke feest op 15 april 1932,Ga naar voetnoot(36) op initiatief van De Monts biograaf George Meir en daarbij gesteund door Jozef Muls en Victor De Meyere, een postume hulde zou organiseren.Ga naar voetnoot(37) |
|