Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 30
(2014)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Was het zoals het was?
| |
[pagina 38]
| |
authentiek aan: de autobiografie is er ook nauwelijks verhuld’.Ga naar voetnoot(3) De link tussen de jonge Cyriel en het hoofdpersonage Triphon is wel zeer opvallend: Triphon is de naam die zijn tantes voor Cyriel hadden bedacht. Buysse had even goed een andere naam kunnen verzinnen. In het amoureuze avontuur van de zoon des huizes met een meisje uit de vrouwenafdeling van de fabriek en in zijn relatie met de vader- én moederfiguur zijn autobiografische elementen verwerkt. Ook de sociale setting vertoont veel historische raakpunten. Deze algemeen aanvaarde interpretatie vinden we dan ook terug in de biografie van Joris van Parys. In het hoofdstuk ‘Naoorlog 1919-1921’ karakteriseert hij de roman bondig als volgt: ‘In april 1919 heeft hij de eerste versie klaar van Zoals het was..., waarin hij de nauwelijks verhulde reconstructie van zijn problematische jeugdjaren in het ouderlijke bedrijf verweeft met een schets van het opkomend socialisme op het platteland’.Ga naar voetnoot(4) Van Parys legt op basis van een vergelijkbare amoureuze aangelegenheid en de schuldvraag die daarmee samenhangt, een duidelijk verband tussen de jonge Buysse en ‘zijn alter ego Triphon’,Ga naar voetnoot(5) in vergelijking met andere, deels verschillende ‘alter ego's van de romancier’, in Levenskring (ca. 1887) en Sursum Corda! (1894), ‘drie fabrikantenzonen die zich “met kinderlijke onderdanigheid”, zoals het in de tweede roman [Sursum Corda!] heet, schikken naar de wil van de vader dat ze hem opvolgen’.Ga naar voetnoot(6) We komen daar nog op terug. Zoals elke autobiografisch geladen roman vertoont ook Zoals het was... wel een zekere complexiteit. De aandachtige lezer van die roman vraagt zich gaandeweg af waar de grens ligt tussen fictie en realiteit. Tot op welk punt is de roman ‘authentiek’? Wat is verzonnen? De ambivalentie van Zoals het was... wordt nog verhoogd door het zogenaamde ‘milde’ karakter van de roman. Het conflict tussen generaties (vader en zoon) en klassen (patroon versus arbeiders, kapitaal versus arbeid) is fel, maar wordt uiteindelijk afgezwakt. De auteur hanteert ironie om de scherpe kanten af te ronden. Als lezer weet je niet altijd of je moet lachen of huilen bij het lot van de werkslaven die in hun stereotiepe handelingen | |
[pagina 39]
| |
worden geportretteerd. De uitkomst van het arbeidersconflict stemt pessimistisch. Het resultaat van de opstand van de arbeiders tegen de fabrieksbaas is bijna lachwekkend miniem. Een arbeider pleegt zelfmoord, maar men kan toch niet zeggen dat de roman daarom volledig in bitterheid eindigt. De verteller wijst op de relativerende en vernieuwende kracht van de natuur. De relatie die de zoon des huizes met een fabrieksmeisje aangaat is ook zeer ambivalent: de basis ervan is evengoed toe te schrijven aan karakterzwakte en besluiteloosheid als aan ware betrokkenheid met het trieste lot van de arbeiders. Het is ook niet helemaal duidelijk welke ‘boodschap’ de verteller uiteindelijk wil meegeven. Veel blijft in het ongewisse. | |
Empathie en distantieDe roman beschrijft op overtuigende wijze twee werelden op het Vlaamse platteland in het laatste kwart van de negentiende eeuw. Ondanks de sociale kloof die er tussen beide bestaat, vertonen die werelden ook opvallende parallellen. Het welgestelde burgergezin van de fabriekseigenaar De Beule verbergt achter de witte façade veel ellende. De huisvader is extreem autoritair, de huisvrouw in evenredige verhouding onderdanig. Van haar wordt gezegd dat ze goed en gehoorzaam is, ‘zonder eigen leven’. Met zijn sprekende naam De Beule wordt de meester des huizes beschreven als een tiran die de gezinsleden onverbiddelijk in zijn macht houdt. De verhouding heerser-slaaf weerspiegelt zich in zijn houding tegenover zijn arbeiders en bedienden, zeer overtuigd als hij is ‘van zijn heersersrechten en van de noodzakelijke, slaafse onderworpenheid van al zijn minderen’.Ga naar voetnoot(7) De huismeid Sefietje is het toonbeeld van een dergelijke onderdaan die zich ‘met een absolute slaafsheid aan al zijn bevelen onderwierp’.Ga naar voetnoot(8) Toch relativeert de verteller die al te strenge voorstelling. Hij stipt zelf aan dat achter die tirannie ook een overgevoeligheid schuilgaat, een onmacht die tot uiting komt in stemmingen en oncontroleerbare uitbarstingen van woede (door de arbeiders ‘schieten’ genoemd). Ook tegenover zijn zoon hanteert hij blinde autoriteit bij gebrek aan authentiek vaderschap. Verder zwakt de verteller die verhoudingen tussen heerser en slaaf af door ironie. Dat gebeurt vooral door de | |
[pagina 40]
| |
stereotiepe beschrijving van De Beule in zijn woedeaanvallen en de manier waarop zijn komen en gaan tussen woonhuis en fabriek - op symbolische wijze gescheiden en verbonden door de binnenplaats - wordt aangekondigd door de komst van zijn trouw hondje Mussche. Alleen al doordat dat ‘ongelukkig, lelijk mormel’ zijn meester vooroploopt en niet ‘slaafs’ volgt, zet de verteller telkens weer de machtsverhoudingen op de helling.Ga naar voetnoot(9) Ook de man-vrouwverhouding in het gezin wordt gerelativeerd. In feite is het telkens mevrouw De Beule die moet bemiddelen tussen de beul en zijn slachtoffers (zowel de zoon als de arbeiders). Zij moet dikwijls de finale beslissing nemen. Zij is de enige die nog on speaking terms met de wispelturige en melancholieke zoon Triphon kan blijven. Opvallend is ook dat de verteller erop wijst dat de geheel afhankelijke vrouw toch nog enige zelfstandigheid en kracht put uit de verborgen zwakheden en inconsequenties van haar tirannieke echtgenoot. ‘Verder keek zij hem in de ogen, deed wat hij verlangde, hield in hem het bewustzijn levendig, dat hij volkomen heer en meester was’.Ga naar voetnoot(10) Hierbij denken we spontaan aan de manier waarop ook de gezusters Loveling in enkele essays en verhalen de genderproblematiek en de machtsverhoudingen tussen man en vrouw in het burgerlijke huwelijk ter sprake brachten. Zo noemt Rosalie in ‘Meesterschap’, een tekst uit 1874, de masculiene suprematie binnen het huwelijk slechts een schijn die de werkelijkheid van de vrouwelijke heerschappij verbergt. In het verhaal ‘Vrijheid-Blijheid’ uit de bundel Jonggezellen levens (1907) analyseert Virginie dan weer de medeplichtigheid van een vrouw die binnen het instituut van het burgerlijk huwelijk verstrikt raakt in een cirkel van overheersing en onderdanigheid.Ga naar voetnoot(11) De parallelle wereld is die van de fabriekarbeiders. Geen mens die eraan twijfelt dat Buysse als geen ander in de Vlaamse literatuur een realistisch beeld heeft gegeven, niet alleen van de mechanisering van het arbeidsproces in fabrieken in grote steden en enkele plattelandssteden in Vlaanderen tijdens het laatste kwart van de negentiende eeuw, maar ook van de werkomstandigheden die deze industriële revolutie | |
[pagina 41]
| |
met zich heeft meegebracht. In Zoals het was... geeft de verteller een treffend en waarheidsgetrouw beeld van de werkomstandigheden in de gemechaniseerde olieslagerij en graanmaalderij van de firma De Beule, die veel gelijkenis vertoont met de historische cichoreifabriek Buysse-Loveling. Cyriel Buysse kende het vak en de situatie goed, uit eigen ondervinding. Als jonge man werd hij door zijn (strenge) vader verplicht om ‘met de arbeiders, gelijk de arbeiders’Ga naar voetnoot(12) mee te werken om het vak te leren. Uit documentair onderzoek blijkt dat de gegevens over de omstandigheden kloppen.Ga naar voetnoot(13) Ondanks het feit dat de door stoomkracht aangedreven olieslagerij na de installatie van een indrukwekkende machine in aanzienlijke mate het aandeel van de handenarbeid verlichtte, bleven de werkdagen lang en het manuele werk uitputtend. De verteller weet goed de sfeer op te roepen van de laatste werkuren van de dag wanneer de afgematte arbeiders ‘dofzwaarmoedig’ en machinaal labeuren tot de duisternis valt.Ga naar voetnoot(14) Die herhaalde sfeervolle en overtuigende beschrijvingen versterken de geloofwaardigheid van het verzet en de opstand die in de loop van de roman naar een climax en anticlimax leiden. De verteller plaatst dit proces tegen de achtergrond van de sociale onrust en de doorbraak van het socialisme te Gent in de jaren 1885-1886 en de beroering die als een echo daarvan op het platteland ontstond. Buysse introduceert hiervoor een personage dat via de lectuur van een socialistisch centenkrantje in de ban raakt van ‘de grote, sociale vraagstukken, [en] de verhouding van de Arbeid tot het Kapitaal’.Ga naar voetnoot(15) De verteller laat - in zijn taal, waardoor meteen een zekere afstand wordt gecreëerd - van bij de voorstelling van Pierken echter onmiddellijk verstaan dat die vraagstukken hem fascineren, maar ook te machtig zijn: ‘Het troebleerde hem’, schrijft hij. De lectuur | |
[pagina 42]
| |
maakt Pierken onrustig, ontevreden en chagrijnig. ‘Er leefde in hem een duister besef van geleden onrecht, van dupe-zijn’.Ga naar voetnoot(16) Buysse zet geen krachtdadig personage neer, dat met een helder inzicht in de toestanden en verhoudingen, de sociale actie in goede banen (en tot succes) kan leiden. De poging van Pierken om zijn makkers voor de goede zaak te ‘bekeren’ mislukt. Zijn al te idealistische visioenen over rechtvaardigheid en lotsverbetering hebben niet het beoogde effect, integendeel zelfs. De weliswaar boeiende en aantrekkelijke droombeelden die bevrijdend zouden moeten werken, hebben eerder een pijnlijke en tergende nawerking. Het onbereikbare kwelt; ‘van lieverlede druppelden als 't ware zijn woorden een vretend vocht van smart en droefheid in hun onwetend hart’.Ga naar voetnoot(17) ‘Zij bleven daar obscuur over nadenken en tobben en hun elementaire opvatting verwazigde in vage, verre, onbereikbare illusies’.Ga naar voetnoot(18) Pierken slaagt er wel in een werkstaking te organiseren, maar die leidt omzeggens enkel tot een pyrrusoverwinning. Erger is dat de enige medearbeider die hij van zijn socialistisch geïnspireerde actie kan overtuigen zelfmoord pleegt omdat hij de mislukking van de werkstaking niet kan verwerken. Opvallend daarbij is dat de verteller dat alles extern focaliseert en in zijn vertellertekst wel spreekt over de grijze eentonigheid van de ‘dwangarbeid’ in de sombere fabriek - wat er zou kunnen op wijzen dat hij ten volle meeleeft en sympathiseert met het ‘socialistische’ standpunt en de leefwereld van Pierken - maar tegelijk, zeker door het hanteren van dure woorden als ‘obscuur’ en ‘troebleert’, afstand neemt van de sociale idealen die geen vat hebben op het ‘onwetend’ hart van de arbeider.Ga naar voetnoot(19) Diezelfde kloof is ook min of meer te lezen in het verslag van de chaotische volksvergadering in open lucht waar de welbespraakte volkstribuun, gemodelleerd naar Edward Anseele, de ademloos luisterende toehoorders in de ban houdt. Met ogen die ‘sectarisch hard en strak achter zijn glimmende brilglazen’ schitteren en heftige tirades houdt hij zijn toehoorders ‘in zijn geroutineerde macht’, maar de betekenis van zijn woorden dringt bij de meesten niet door, met meningsverschillen, onenigheid en vechtpartijen als resultaat.Ga naar voetnoot(20) | |
[pagina 43]
| |
Dit alles wordt nog versterkt door het feit dat de verteller personages op het toneel voert die in hun ‘onwetendheid’, afstomping en alcoholverslaving karikaturale trekken krijgen toebedeeld. Op een haast irriterende manier krijgt de lezer bij herhaling te lezen hoe de negen arbeiders telkens weer in hun typisch gedrag of hun tics worden geportretteerd: de stoker Bruun in zijn geil bespieden van de vrouwen, de vechter en dronkaard Berzeel, zijn malcontente en ‘geleerde’ broer Pierken met zijn centenkrantje, de ‘stier’ Leo die lange buien van stugheid afwisselt met uitbundigheid en een jakreet, vervormd tot ‘Oajoáek-geloei’ dat op ‘dierengebrul’ gelijkt, het dwergachtig Poeteken die vrijt met Zulma, een albino-type, die daarom steevast ‘de Witte’ wordt genoemd, de astmatische ‘sloeber’ Free, Feelken die zijn bijnaam Fikandoes-Fikandoes ‘half onnozel’ en op ergerlijk wijze op alles en nog wat herhaalt en toepast, de epileptische bochel Ollewaert die ‘altijd, áltijd’ een tabakspruim als een tweede, kleinere bochel in zijn mond houdt en verslaafd is aan de borrel, etc.Ga naar voetnoot(21) De voorbeelden zijn legio. Ook de werkvrouwen uit het ‘vreiwevolkskot’, zij het minder karikaturaal, worden in hun sterk fysieke trekken en hun gewoontes geportretteerd. Dat de verteller steeds dezelfde voorspelbare karaktertrekken, scènes en kreten herhaalt, creëert een sfeer van deprimerende verstarring en immobilisme. Bij het lezen heb je soms de indruk dat de verteller een bende dégradés neerzet, geportretteerd in hun bestiale en meest groteske trekken. Tot tweemaal toe beschrijft hij de groep arbeiders als ‘een kudde’.Ga naar voetnoot(22) Daarbij toont hij inleving en betrokkenheid - in die zin spreekt hij in naam van hen die stom bleven, naar de bekende uitspraak van E. Picard over de romans van Buysse: ‘Ils parlent pour ceux qui ne parlent pas’ - maar ook een zekere suprematie in de hantering van stereotiepen. Die wordt nog verhoogd door een taalbarrière: de verteller gebruikt bij de psychologische analyse c.q. | |
[pagina 44]
| |
definiëring van het karakter en het gedrag van de personages abstracte of medische termen die de afstand met de primitieve toestand en de taal (het dialect) van de arbeiders verhoogt. In zijn analyse van de krachtverhoudingen tussen de arbeiders, ‘een soort van kleine republiek met eigen wetten en gewoonten’,Ga naar voetnoot(23) en de agressie tegen buitenstaanders (zoals tegen de oerdomme pletmolenknecht Miel die ze bij herhaling en tot vervelends toe de uitval ‘Gij kalf uek’ naar het hoofd slingeren), noteert de verteller dat de solidariteit zich kon uiten ‘tot iets hostiels’Ga naar voetnoot(24) tegenover externen. Bruun wordt gekarakteriseerd als ‘jaloers en afgunstig van aard en zeer verliefd van complexie’.Ga naar voetnoot(25) Met kennis van de fysiognomie en de temperamentenleer wordt domheid met het fysieke uiterlijk van personen geassocieerd. De ‘ongelooflijk’ domme Miel wordt (pseudo)wetenschappelijk correct beschreven met ‘heel klein voorhoofd’ met ‘laaggeplante’ dikke haren en te dicht bij elkaar geplaatste kleine ogen.Ga naar voetnoot(26) Verder spreekt de verteller over de ‘attractie van contrasten’Ga naar voetnoot(27) of de ‘gevoltariseerde emanatie van de verzoenende alcohol’Ga naar voetnoot(28). De rode wangen van Fietrine lijken wel ‘alsof voortdurende bouffees van warmte’Ga naar voetnoot(29) naar haar hoofd stegen en wanneer Mietje Compostello een stelling in de discussie brengt, die zij (opnieuw!) ‘telkens en hardnekkig weer’Ga naar voetnoot(30) herhaalt, noteert de verteller dat zij met een ‘axioma’ voor de dag komt. De vertelwijze creëert zowel empathie als distantie. | |
Pessimisme en optimismeMet dit alles lijkt somberheid in Zoals het was... te domineren. De uitkomst van de kleine revolutie in de fabriek van De Beule is deprimerend. Het eindbeeld dat de verteller in het laatste korte hoofdstuk schetst is mistroostig. Bij het vertrek van Pierken naar de stad voelen de achtergebleven arbeiders zich ‘triestig, en loom en | |
[pagina 45]
| |
gedrukt’.Ga naar voetnoot(31) Ze zijn lusteloos en vervuld van een onbestemde droefheid. Er heerst ook bitterheid om het weinige dat ze als lotsverbetering hebben verkregen. De verteller benadrukt in het algemeen de onmacht van de arbeiders en het pessimisme. Het woord pessimistisch valt vier keer in de roman.Ga naar voetnoot(32) Het doel van de onderneming (ook in de logica van het verhaal) wordt niet bereikt. Of beter, de doelen: Buysse heeft Zoals het was... zo gestructureerd dat er parallellie ontstaat in het verhaalverloop, een techniek die hij overigens in veel naoorlogse romans zou toepassen en het duidelijkst in Tantes (1924). Parallel met de zoektocht van de arbeiders (inz. Pierken) naar meer sociale rechtvaardigheid en bevrijding uit de willekeurige tirannie van de patroon over zijn werkvolk, verloopt de zoektocht van de fabrikantenzoon Triphon naar vrijheid en geluk in de schoot van een liefdevol gezin. Ook in het tweede geval is de uitkomst niet eenduidig positief. Triphon meent die te vinden in een hartstochtelijke relatie met de arbeidster Siednie (Sidonie), ‘de schoonheid van de fabriek’.Ga naar voetnoot(33) Hij haalt er zich niet alleen de woede van zijn vader mee op de hals, maar schiet er ook zijn gezag bij de arbeiders mee in (ook al interpreteert Pierken - verkeerdelijk - de materiële steun die Triphon aan Siednie na de geboorte van hun zoontje biedt als een begin van sociale rechtvaardigheid) én zijn prestige in het dorp en vooral bij een mogelijke huwelijkspartner uit zijn stand, de jongste en knapste van de juffrouwen Dufour. Wat de uiteindelijke uitkomst is van die vreemde, standenoverschrijdende relatie komen we in de roman niet te weten. In het derde deel komen de amoureuze perikelen niet meer aan bod. De affaire eindigt met een status quo. Maar in het algemeen lopen de beide verhaallijnen parallel: in beide gevallen eindigt de zoektocht met een valse overwinning en in een toestand van immobilisme. En toch kan men niet stellen dat Zoals het was... het verhaal van een rechtlijnige degeneratie is. Tegenover het eenzame, steriele en kleurloze leven van Triphon (‘Meneer Triphon had niet geleefd en leefde niet!’Ga naar voetnoot(34)) laat de verteller niet na de herleving van de natuur | |
[pagina 46]
| |
in de vroege lente te evoceren.Ga naar voetnoot(35) Het einde van de werkstaking en de spanning bij de finale onderhandeling tussen mevrouw De Beule, Triphon en de arbeiders laat de verteller contrasteren met een ronduit idyllische beschrijving van een heerlijke zomerochtend.Ga naar voetnoot(36) Dat gebeurt nog eens bij het einde van diezelfde werkdag wanneer opnieuw (!) de ‘loom-gedrukte matheid’ intreedt in het ‘benauwde en somber hok’ van de fabriek. ‘Daarbuiten glansde de stille zomeravond in al zijn rijke heerlijkheid’.Ga naar voetnoot(37) Na de intrieste begrafenis van Feelken trekken de makkers naar huis. Dat is echter niet het finale beeld, maar wel het volgende: Het was een schone, milde glanzende septemberochtend, vol zoetheid in de zachte lucht. De huizen van het dorpje tintellachten, als 't ware fris geschilderd en geboend. Het haantje van de toren glinsterde en flikkerde in de zon. Het is een beproefd recept in deze roman. De verteller is op de donkerste momenten op zoek naar krachten van regeneratie en die worden over het algemeen gevonden in de vitale energie van de natuur. Tegenover de steriele sfeer in het burgergezin, de hypocrisie, het materialisme en het donkere, kleurloze leven in de gemechaniseerde fabriek staan het licht, de zon, de dynamiek en de levensdrift. Het duidelijkst is dat nog in hoofdstuk VII waarin de verteller uitgebreid verslag doet van een heerlijke zomerse dag waarbij de arbeiders de sombere benauwdheid van de fabriek mogen verlaten om op de weilanden en landerijen van Meneer De Beule te gaan maaien en hooien. De open lucht en de natuuromgeving hebben een euforische uitwerking op de versufte arbeiders. Ze komen als het ware tot (nieuw) leven. De dag eindigt in opperste zaligheid. De beschrijving lijkt wel een oefening in literair vitalisme.Ga naar voetnoot(39) Ook achter de portrettering van Triphon, die binnen | |
[pagina 47]
| |
een op macht, geld en moraal gericht milieu in zijn ontwikkeling is beknot, schuilt een oproep om waarlijk en intens te léven. Op die manier kondigt de roman Tantes aan, waarin het personage Raymond een herhaalde, zij het vergeefse poging onderneemt om een van de zussen Dufour te bevrijden uit het keurslijf van een door fortuin en fatsoen gedomineerd milieu. ‘Lééf’ is de kreet van de ‘gezonde’ en vitale man die echter in een dorre en steriele omgeving verloren gaat. | |
Realiteit en fictieBuysse geeft in Zoals het was... geen eenduidige of rechtlijnige voorstelling van zaken. Dit is nog het meest opvallend in de manier waarop het verhaal van Triphon wordt verteld, de fabriekszoon die een complexe verhouding aanknoopt met een arbeidster uit het ‘vreiwevolkskot’. Al bij de ouverture van de roman wordt daaromtrent een spanning opgeroepen. Van het geheime geflikflooi gaat een dreiging uit, ‘als van iets ontzaglijks, zwanger van ontzettende gebeurtenissen’.Ga naar voetnoot(40) De meid Sefietje voorspelt een onafwendbaar onheil: er kan geen zegen rusten op ‘verhoudingen tussen mensen van diep verschillend maatschappelijke stand’.Ga naar voetnoot(41) De houding van de verteller tegenover zijn personage Triphon is zeer ambivalent, wat meteen vraagtekens plaatst bij een eenvoudige autobiografische link tussen de ‘echte’ jonge Cyriel Buysse en zijn alter ego Triphon. Het beeld dat de verteller van Triphon ophangt is allesbehalve sympathiek of aantrekkelijk, met zijn rode kop, uitpuilende ogen, puisten en gezwellen... Hij lijkt eerder op een groot kind dan op een krachtige jonge man. Hij weet zich ook geen raad met de positie die hij bekleedt als zoon en opvolger van de fabrieksdirecteur. Hij encanailleert zich voortdurend omdat hij zijn plaats niet kent tussen ‘heerser’ en sympathisant van de arbeiders (omwille van de gunst van Siednie). Dat maakt zijn toestand onmogelijk en onhoudbaar. In plaats van zich te herstellen, laat hij de keuze aan het toeval over. Hij heeft geen vaste lijn in zijn leven, geen zelfrespect. Hij bouwt ook niet aan een eigen toekomstperspectief, gericht op een hoger | |
[pagina 48]
| |
ideaal (‘deftig trouwen’ met Josephine Dufour), maar grijpt naar het alledaagse, het lagere en de onmiddellijke bevrediging (‘scharrelen’ met Siednie). Hij vult zijn eenzaam en saai leven met het lezen van vunzige romannetjesGa naar voetnoot(42) en het bestoken van het mooie fabrieksmeisje. Hij verwekt een kind bij haar, zonder de consequenties van zijn daad in te zien. Het meisje wordt uit de fabriek verwijderd, zij het niet zonder heimelijke geldelijke steun. Dit belet de verteller niet dit zwakke personage (verteltechnisch) als bevoorrecht personage te hanteren. Hij volgt hem vrij vlug in zijn doen en laten, niet alleen extern, maar ook intern gefocaliseerd in zijn gedachten- en gevoelswereld. Zo geeft de verteller via de vrije indirecte rede de fase weer waarbij Triphon, geslingerd tussen liefde en wroeging, in zijn verbeelding de verboden tocht naar het werkmanshuisje van de familie Neirijnck maakt om zijn geliefde Siednie te zien. De lezer komt te weten hoe Triphon zichzelf ziet als een misdadiger en ‘zondaar’ die er schuld aan heeft dat het gezin Neirijnck tot 's avonds laat handenarbeid moet verrichten om het hoofd boven water te houden. Hij bekent medelijden met het ‘harde lot der arme mensen’ en toont eerbied en ontzag voor het ‘eerlijk en plichtmatig leven’ van die nederige lui.Ga naar voetnoot(43) Hij benijdt zelfs hun armoede (!)Ga naar voetnoot(44) en hun bescheiden geluk in trouw volbrachte arbeid, in fel contrast met zijn hol en doelloos leven, gedwarsboomd door de onwil van zijn vader. Het is dan ook via de optiek van Triphon dat we de zwingelaar zien die tot 's avonds laat zit te werken en daarbij ‘van loutere tevredenheid’ een deuntje neuriet.Ga naar voetnoot(45) Merkwaardig, op de rand van het geloofwaardige, is het feit dat de verzoenende stap die Triphon richting de familie Neirijnck niet op tegenstand stuit. Hem treft immers schuld aan de verwijdering van Siednie uit de fabriek. Integendeel, zijn geldelijke steun (en zijn sigaren) worden door de moeder en vader van Siednie ten zeerste geapprecieerd. In de knusse warmte van zijn tweede gezin zit hij 's avonds in een gezellige kring met Sidonie en haar twee zussen als ‘een pasja in zijn harem’.Ga naar voetnoot(46) Ook | |
[pagina 49]
| |
na de geboorte van de kleine Triphon blijft hij zich het lot van zijn minnares en bastaardkind aantrekken, ook al wordt hij daarmee in feite gedeclasseerdGa naar voetnoot(47) en bespot. Financieel dreigt voor hem een fiasco, maar hij laat de dingen nu verder op hun beloop, zonder duidelijk toekomstplan. Hij blijft het kleine werkmanshuisje frequenteren, een zalig eiland en ‘de enige plek op aarde, waar hij nog van een gul en vriendelijk onthaal verzekerd was’.Ga naar voetnoot(48) Over het verdere verloop van de feiten wordt de lezer in het derde deel van de roman niet meer ingelicht. Het blijft een open vraag of Triphon een toestand zal continueren die in de gegeven omstandigheden en door het standsverschil niet vol te houden is. Bizar en ambivalent blijft de situatie waarbij de fabrikantenzoon uit een bourgeoisgezin zich op zeer ‘democratische’ wijze het harde lot van arme mensen aantrekt - wat hij vanuit zijn optiek als ‘een goede daad’ inschat - maar dat in feite vooral doet uit zwakte en om zijn geweten te sussen.Ga naar voetnoot(49) Zijn altruïsme is vertroebeld door eigenbelang. Het laatste beeld dat de lezer van Triphon krijgt, is dat van een wanhopige en zielige man in bed die na een angstdroom door zijn moeder onder bezwerende woorden wordt gesust. Is dit het alter ego van Buysse? Die ambivalentie moet er ons toe aanzetten om zeer omzichtig om te gaan met een verbinding of parallellie tussen de fictieve Triphon en de jonge Buysse. Keert Buysse met deze roman terug ‘naar de tijd toen hij, fabrikantenzoon, een fabrieksmeisje zwanger had gemaakt en geconfronteerd werd met zijn schuld en haar wanhoop’?Ga naar voetnoot(50) Kwam hij met zijn schuldgevoel en zijn verleden in het reine? Het kan, zeker omdat toestanden zoals met Siednie vaker voorkomen in Buysses romans, met vergelijkbare gevoelens en analyses van schuld (zie Julia in Wroeging, Lucie in Mea Culpa, Euzeke in Levensleer).Ga naar voetnoot(51) Als de reacties | |
[pagina 50]
| |
en reflecties in die romans een afspiegeling van Buysses zelfbeeld zijn,Ga naar voetnoot(52) dan is de ‘zwakke’ Triphon ook een afspiegeling van Buysses eigen ‘zelfkwellende besluiteloosheid’Ga naar voetnoot(53) uit de vroege jaren 1880, zoals de biograaf Van Parys schrijft. Buysse was overigens bij herhaling openhartig over zijn eigen morele zwakheid en dubbelhartigheid.Ga naar voetnoot(54) Een biografische lectuur van Zoals het was... mag legitiem zijn en misschien voor de hand liggen - al heeft het ons altijd verwonderd dat Buysse in 1921 (hij was toen 62), toch lang na het moment waarop hij bijvoorbeeld Wroeging en Mea Culpa in 1895 en 1896 schreef, nog met die oude schuldgevoelens kampte - maar dat neemt niet weg dat de roman als tekst complex en ambivalent blijft. De verteller is empathisch en afstandelijk; pessimisme wisselt met vitalisme af. Is alles ernst of is er ook ironie in het spel? Welke opvatting of ideologie heeft de impliciete auteur? Veel blijft onduidelijk. Wat is ‘echt’? Moeten we het hele verhaal van Triphon wel geloven? Geeft de verteller niet eerder de indruk dat de gecreëerde fictie waar is gebeurd? Is dit geen valkuil? De verteller weet door de inleidende beschrijvende hoofdstukken, met veel oog voor details en historische herkenningspunten, een realistisch kader te scheppen. We krijgen te maken met een betrouwbare verteller, ook wanneer hij zijn waarneming delegeert aan personages (we kijken van bij het begin mét Triphon mee naar Siednie).Ga naar voetnoot(55) Daardoor is de lezer bereid én geneigd het vervolg van het fictieve verhaal voor waar aan te nemen. Een realistische roman creëert echter slechts een illusie van waarheid | |
[pagina 51]
| |
en referentialiteit, het resultaat van een realistisch effect dat door een tekst met woorden is voortgebracht.Ga naar voetnoot(56) De autobiografische inslag versterkt dat nog. Een lezer van Zoals het was... kan alles aannemen, maar zich ook de vraag stellen: was het wel ‘echt’ zoals voorgesteld in deze roman? Het is mogelijk, maar niet noodzakelijk. Was het Zoals het was...? Dat een lezer zich die vragen kán stellen en over veel in het ongewisse blijft, maakt wellicht de kracht uit van deze realistische en autobiografische roman. |
|