Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 28
(2012)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Omgaan met gemis
| |
[pagina 158]
| |
De begrippen verhaal en roman kunnen echter uiterst bondig worden omschreven als de verbeelding van de menselijke omgang met gemis. Het gemis wordt veroorzaakt door een element (persoon, gebeurtenis, ontwikkeling...) dat de bestaande of zinvol geachte orde verstoort. Het subject - personage - dat het gemis ervaart, probeert de bedreigde of gewenste orde te herstellen of tot stand te brengen.Ga naar voetnoot(5) Andere auteurs maken gebruik van het begrip intrige. Intriges zijn de observeerbare vorm van een al dan niet psychologisch gemotiveerde confrontatie, en zij gaan gepaard met tegenstellingen en tegengestelden.Ga naar voetnoot(6) De strijd tegen het ‘kwaad’ dat het gemis veroorzaakt, is slechts één van de mogelijkheden om de ‘goede’ orde te herstellen. Deze typering bevat de elementen die ook door Van Gorp et al. worden benadrukt, en men kan er gebruik van maken om de analyse van een (traditionele, realistische) roman te sturen. De ‘definitie’ van Van Heusden en Jongeneel roept een onderzoekskader op dat op verschillende manieren kan worden ingevuld - een aantal invalshoeken wordt belicht door o.a. Van der Voort, Hermans en Vervaeck.Ga naar voetnoot(7) In de roman De strijd (1918) heeft Cyriel Buysse het handelings-principe vanuit verschillende invalshoeken benaderd. In De strijd loopt meer dan één orde gevaar, en de personages, die elk een ander gemis ervaren, binden elk op hun eigen manier de strijd aan met de voor hen pijnlijke gewaarwordingen of waarnemingen. Meestal vindt de confrontatie in de onmiddellijke omgeving plaats. De meest opvallende confrontatie is die van Florimond met zichzelf: de vertelinstantie stelt hem voor als een handelend subject dat tegelijkertijd als | |
[pagina 159]
| |
object onderworpen is aan sociale en familiale controle en aan de ei-gen ‘hiërarchie’ van behoeften. De handelingsvrijheid van Florimond wordt beperkt door (a) externe factoren en (b) de keuze voor de eigen hoogst gerangschikte behoefte. Die onvermijdelijke keuze impliceert altijd dat een andere behoefte ten minste gedeeltelijk en (of) alleszins tijdelijk genegeerd wordt, en dat betekent dat een personage, zoals mensen van vlees en bloed, altijd met een nieuw (latent) gemis wordt geconfronteerd. In deze bijdrage vraag ik aandacht voor aan de ene kant de elementen en relaties die de gevoerde strijd met de extratekstuele werkelijkheid verbinden, en aan de andere kant de intertekstuele eigenschappen die het handelingsverloop van de roman meebepalen en of in beeld brengen. Zowel de vertelwijze, het vertelperspectief, de galerij van personages - een systeem dat opvallende constanten vertoont op het niveau van Buysses oeuvre - en andere tekststrategieën komen summier aan bod. | |
De wereld zoals hij is: tekst en contextDe strijd speelt zich af tussen een voorwoord, dat strikt genomen niet tot het verhaal behoort, en de ontknoping van de roman: de dood van Florimond. In het voorwoord heeft Buysse afstand genomen van de vertelinstantie. Terugblikkend op de gebeurtenissen aan de ene kant en de verbeelde werkelijkheid in het manuscript aan de andere kant, heeft hij de onomkeerbare invloed van de Eerste Wereldoorlog geaccentueerd. Niet alleen de mens Buysse beschouwt de Eerste Wereldoorlog als het einde van een periode, ook historici bestempelen de groote oorlog als het einde van een buitengewone eeuw, de lange negentiende eeuw. Ook het volk wijst bijna onmiddellijk na de wereldbrand op de cesuur, zoals blijkt uit het begrippenpaar vóór en na de oorlog. Dat de Eerste Wereldoorlog samenvalt met het definitieve einde van een lange periode van versnelde ontwikkelingen is discutabelGa naar voetnoot(8), maar in het langetermijngeheugen hebben de jaren van ontbering en menselijk lijden alleszins die signaalfunctie gekregen. | |
[pagina 160]
| |
In De strijd vallen alleszins enkele onomkeerbare gebeurtenissen op. De uitschakeling van de ‘antiheld’ Florimond door een Duitse soldaat is slechts een van die gebeurtenissen. Met het voorwoord heeft de verteller een verwachting gewekt die in de roman meermaals wordt aangewakkerd. Oscar, de jongen die het hart van Lena verovert en daardoor Florimonds dromen en verlangens kortwiekt, trekt met het meisje naar de nieuwe wereld en benadrukt dat hij niet zal terugkeren om te vechten als er een oorlog uitbreekt. De mensen in het dorp praten over de oorlog, de kranten schrijven erover, maar Florimond gelooft niet dat het geweld bijna onafwendbaar is. Ook vanuit Amerika komt er, nadat Oscar en Lena het dorp hebben verlaten, een onheilspellend bericht waarin de ‘zelfzuchtige lafaard’, Oscar, laat weten dat hij zich ver van het oorlogsgewoel zal houden.Ga naar voetnoot(9) Wanneer de bezetter het dorp inneemt, is dat voor de bevolking en de lezer geen echte verrassing, en precies daardoor ligt de tekst in het verlengde van de historische context. Oorlogen breken immers niet uit, ze zijn het resultaat van uit de hand gelopen conflicten.Ga naar voetnoot(10) Buysse heeft de roman geschreven ‘gedurende de lentemaanden van het jaar 1914 en tijdens de eerste weken van de oorlog,’ (VW2, 975) en is ervan overtuigd dat de ‘geluksdagen’ van het ‘geliefde, rijke, schone Vlaanderen’ voorgoed tot het verleden behoren. De Eerste Wereldoorlog is voor de schrijver die zijn werk herleest een historisch referentiepunt en het eindpunt van de lange negentiende eeuw. Buysses verhaal - in de zin van een door de lezer gereconstrueerde reeks gebeurtenissen - speelt zich af in het laatste kwart van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. De schrijfwijze en de inhoud van De strijd maken de relatie van het verhaal met de extratekstuele | |
[pagina 161]
| |
(politieke en maatschappelijke) werkelijkheid vanaf de eerste tot de laatste bladzijde waar. Na de Deens-Duitse oorlog in 1864, de slag bij Königgrätz in 1866 en de nederlaag van Frankrijk in de Frans-Duitse oorlog wordt op 18 januari 1871 in Versailles het Duitse Keizerrijk uitgeroepen, maar de honger van de kanselier - Bismarck - is niet gestild, en wanneer in 1890 een nieuwe keizer - Wilhelm II - de touwtjes in handen krijgt, wordt het militarisme nog meer aangewakkerd. Rond 1886 waarschuwt de Deense auteur en journalist Herman Bang (1857-1912) in zijn artikelen in de krant Politiken voortdurend voor de mogelijkheid van een Europese oorlog,Ga naar voetnoot(11) maar hij is niet de enige die verontrust de politieke ontwikkelingen volgt. In nationale en lokale bladen wordt vanaf het einde van de negentiende eeuw voortdurend over oorlogen bericht die voorlopig nog ver van Europa plaatsvinden. De Engelsen vechten om de macht in zuidelijk Afrika, en in Azië is het de honger van Japan en de grote Europese mogendheden Engeland, Duitsland, Frankrijk en Rusland die het vuur doet oplaaien.Ga naar voetnoot(12) Dichter bij de wereld van Buysses romanfiguren en dichter bij de Eerste Wereldoorlog weerklinken ook verontruste stemmen. In 1910 brengt de Duitse keizer een ‘beleefdheidsbezoek’ aan België, waar dat jaar een wereldtentoonstelling plaatsvindt, en sommige waarnemers verkijken zich op de hoge gast.Ga naar voetnoot(13) Datzelfde jaar horen de Engelse kranten te veel wapengekletter in de toespraak die Wilhelm II in Wenen heeft gehouden.Ga naar voetnoot(14) In 1911 zendt de Duitse keizer het oorlogsschip Panther naar Agadir om zijn aanspraak op Marokko te verduidelijken, en die onbezonnen daad brengt Europa gedurende een half jaar aan de rand van de grootste oorlog in de geschiedenis.Ga naar voetnoot(15) De oorlogsdreiging is frontpaginanieuws, maar ongeveer twee jaar later wordt de Duitse keizer (ook) geprezen omdat hij een man van de ge- | |
[pagina 162]
| |
wapende vrede lijkt te zijn. Hij staat naar verluidt achter de uitspraak ‘Si vis pacem, para bellum.’Ga naar voetnoot(16) De Duitse plannen roepen bij velen vragen op, en in oktober 1913 vindt in Nürnberg een vergadering plaats die tot doel heeft de vrede te bewaren. Op dat ogenblik heeft het Franse collectieve geheugen het verlies van Elzas-Lotharingen nog niet verwerkt, en onder de smeulende as laait het vuur van de wraak op.Ga naar voetnoot(17) De jonge Franse auteur Ernest Psichari (1883-1914) betoogt in L'appel des armes (1913) dat het leven van een soldaat een roeping is, en hij verwerpt het pacifistisch humanisme. Hij is niet de enige die op dat ogenblik in een oorlogsroes verkeert - Ernst Jünger (1895-1999) publiceert na de oorlog In Stahlgewittern (1920), een boek dat in het Nederlands de passende titel Oorlogsroes heeft gekregen. Thomas Mann (1875-1955) ervaart de oorlog als een zuiveringsritueel, en Stefan Zweig (1881-1942) is van oordeel dat de kracht die zich na de Frans-Duitse oorlog heeft opgehoopt een bevrijding zoekt in gewelddadigheid. De expressionistische schilder Franz Mare (1880-1916), lid van de kunstenaarsgroep Der blaue Reiter, schrijft op 6 september 1914 aan zijn vrouw: ‘Die artilleriegevechten hebben iets onuitsprekelijk imposants en mystieks.’Ga naar voetnoot(18) In zijn latere brieven beschrijft hij de ontnuchtering en de oorlogslogica, die aan beide zijden van het front neerkomt op de eeuwenoude regel oog om oog, tand om tand. De generaliserende, historische vaststelling dat de Eerste Wereldoorlog ‘zowel door de Fransen als door de Duitsers met enthousiasme [is] begroet’Ga naar voetnoot(19), blijkt uit veel documenten. Volgens kolonel Arthur Boucher, de auteur van La France victorieuse dans la guerre de demain. Etude stratégique (1911) en L'Allemagne en péril (1914), zoekt Duitsland de oorlog, terwijl Frankrijk naar vrede snakt.Ga naar voetnoot(20) Bouchers stelling is, in het licht van wat na de oorlog aan de oppervlakte is gekomen, heel subjectief, maar voor de gewone lezer is dat in 1913 niet te achterhalen, en de oorlogszucht van Duitsland wordt door weinigen in twijfel getrokken. Voor de meesten wordt de | |
[pagina 163]
| |
oorlogsdreiging steeds duidelijker, wellicht ook aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. Vanuit Amerika heeft Oscar het in brieven over de oorlogsdreiging, maar Florimond twijfelt aan de berichten van zijn vroegere rivaal. Ter vergelijking: in brieven van Deense emigranten die in de periode 1912-1914 naar het oude continent worden gezonden, komt de oorlogsdreiging nauwelijks aan bod.Ga naar voetnoot(21) De emigratie van Oscar en Lena naar Amerika is - in historisch perspectief - duidelijk op de toenmalige actualiteit geënt. In 1912 emigreren vanuit Oost-Vlaanderen 596 personen naar Amerika en in 1913 is er sprake van een echte ‘uitwijkingskoorts’, zodat een gebrek aan landarbeiders dreigt.Ga naar voetnoot(22) Of veel emigranten in hun nieuwe omgeving te tijd vinden om in brieven naar huis de oorlogsdreiging te bespreken, is twijfelachtig. De twijfel van Florimond is niet alleen psychologisch, maar wellicht ook historisch gefundeerd, al wordt de oorlogsdreiging in Europa zelf steeds duidelijker. Waar kanonnen en geweren alle andere geluiden overheersen, gaan mensen meestal op de vlucht. De laatste scène uit het leven van Florimond is een ‘averechtse’ beweging. Op het ogenblik dat vrijwel iedereen vlucht, trekt hij naar het bezette gehucht. De vlucht voor het oprukkende leger is in De strijd verbonden met de extratekstuele werkelijkheid, maar ze kadert ook in het (intertekstueel) vluchtgedrag zoals dat in De twee pony's (1919) en De schandpaal (1928) vorm heeft gekregen. Begin augustus 1914 weerklinkt nog een opgewekt geluid: ‘Goeden moed Belgen. De toestand is schitterend voor ons België. Goeden moed dus, allen, weldra zijn wij van den Duitschman ontslagen!!!’Ga naar voetnoot(23) De volgende dag wordt de heldhaftige houding van ‘Les petits Beiges’ benadrukt. De Duitse troepen worden naar verluidt ‘overal achteruitgeslagen.’Ga naar voetnoot(24) Ongeveer twee weken later vertellen de dag- en weekbladen een ander verhaal. Uit het Brusselse noordstation vertrekken overvolle treinen met vluchtelingen, en ook op andere plaatsen slaat paniek toe.Ga naar voetnoot(25) | |
[pagina 164]
| |
In De strijd komen nog andere relaties met de extratekstuele werkelijkheid aan bod, onder andere de wens om zich na verrichte arbeid als rentenier in een eigen ‘reservaat’ terug te trekken. Het verlangen naar een rustige ‘oude dag’ in de schaduw van de kerktoren komt ook tot uiting in Uleken (1926). Het oeuvre van Buysse bevat overigens heel wat beschrijvingen van het renteniersbestaan. In 't Bolleken (1906), Het ezelken, wat niet vergeten was (1910), De twee pony's en Tantes (1924) is het een opvallend gegeven. Het verlangen van Florimonds ouders en zuster brengt niet alleen een relatie met de extratekstuele werkelijkheid in beeld, op het niveau van Buysses verzameld werk is een rustige en financieel verzekerde laatste levensfase ook een intertekstueel gegeven. Beschouwt men de romans en verhalen echter als fragmenten van een bewust nagestreefd globaal beeld, vergelijkbaar met een roman fleuveGa naar voetnoot(26), dan is het renteniersbestaan een intratekstueel gegeven dat steeds opnieuw voortbouwt op een min of meer constante galerij van personages die hun band met het landleven proberen door te knippen. Andere thema's krijgen even-eens gestalte tegen de achtergrond van spanningen binnen min of meer gelijkaardige clusters van personages: de erfenisproblematiek in Tantes en Lente (1907) wordt in beeld gebracht tegen de achtergrond van het celibatair samenwonen van zussen of broers en zussen. De verbeelding van de rol van de vrouw gaat gepaard met de beschrijving van vergelijkbare vrouwen in Sursum corda! (1894), Tantes, Wroeging (1895), Mea culpa (1896) en een aantal verhalen. Het systematisch | |
[pagina 165]
| |
gebruik van onderling verwisselbare personages impliceert dat het oeuvre van Buysse in zeer grote mate als een systematische benadering van de werkelijkheid mag worden beschouwd. Zijn werk heeft een zeer grote extra-, intra- en intertekstuele herkenningsgraad. De strijd is een van de vele romans die in ons taalgebied een episode van de sociale geschiedenis verankeren, en precies daardoor maakt het werk deel uit van een Europese stroming. In de Engelse literatuur werd die sociale verankering geïntroduceerd door Dickens (1812-1870) en andere negentiende-eeuwse schrijvers.Ga naar voetnoot(27) Even belangrijk voor de herkenning zijn de relaties met het leven zoals zich dat in een landbouwmilieu afspeelt. De seizoenen - van de mens en de natuur - spelen een opvallende rol. De cyclische natuurbeleving is in de negentiende en de vroege twintigste eeuw heel gewoon. De tegengestelden winter en zomer worden voorafgegaan door een scharnierseizoem herfst en lente. Andere elementen wijzen gewoonlijk op elkaar uitsluitende tegengestelden: rijk - arm, jong - oud, gehuwd - celibatair, onzekerheid - zekerheid, vreugde - woede, uitgestrekte velden - een ingesloten dorpskern, labeur - rust, mens - dier... Deze tegenstellingen krijgen gestalte in romans en verhalen die op een dynamische wijze het huwelijk in beeld brengen. Zowel het huwelijk zelf als al de daarmee verbonden relaties en problemen komen bij Buysse in beeld: de aanloop naar het huwelijk met al de daaraan verbonden intriges, erfenisproblemen, gewenste en ongewenste kinderen, de rol van de vrouw, huwelijks- of relatieproblemen die tot zelfdoding leiden, persoonlijke en bovenpersoonlijke vetes en de materiële omstandigheden van het huwelijks- en gezinsleven. Niet alleen het door Buysse beschreven cluster van personages maakt deel uit van een systeem, ook de afzonderlijke romans en verhalen zijn - thematisch - onderdeel van een systeem. In De strijd vestigt de verteller, zoals in de andere romans, ook de aandacht op symbolische handelingen en op de waarneming. De strijd is, zoals dat bij Buysse meestal het geval is, een ‘verhaal’ dat tegengestelden en tegenstellingen accentueert. De als negatief ervaren tegengestelden van de gewenste orde roepen meestal ongenoegen, verzet of een verzoenend gebaar op, maar in de reconstructie | |
[pagina 166]
| |
of concretisering fungeren ze ook vaak als open plek (‘Leerstelle’).Ga naar voetnoot(28) Wanneer Roomnietje van Daele naar een toekomstvoorspelling luistert, begrijpt ze niet wat Roze bedoelt met de uitspraak ‘'t Es de strijd tussen geld en liefde.’ De ingebedde verteller vertolkt de gangbare opvatting dat geld en liefde behoeften zijn die moeilijk met elkaar te verzoenen zijn, maar ze veroorzaken slechts ongenoegen of gemis als ze deel uitmaken van het dubbele verlangen van een personage dat in een relatie een van beide behoeften niet kan bevredigen. Wat na die woorden volgt, is nog geheimzinniger en het meisje reageert met ‘Och, Roze, ge zij zot.’ Roze heeft het laatste woord en laat zowel Roomnietje als de lezer in het ongewisse: ‘'t Zijn de koarten die zot zijn zeg ik ou!’ (VW2, 1090) In de voorspelling wordt geld tegenover de liefde geplaatst, en die eigenaardige vergelijking heeft een uitdagend effect. Roze heeft het immers ook over het zegevierende geld en de zegevierende liefde, maar een overwinning is ondenkbaar zonder haar tegenpool, de nederlaag. Door die open plek - een intratekstueel verschijnsel - prikkelt de vertelinstantie de lezer, die uiteindelijk de relatie tussen geld en de liefde in het maatschappelijk leven van die tijd kan kaderen. Op die manier wordt de tekst met de context - de extratekstuele werkelijkheid - verbonden. De lezer en de personages ervaren pas later dat geld en de liefde niet samen zegevieren. Bij Lena en Oscar haalt de liefde het, Florimond klampt zich aan het geld vast en leidt veel te vroeg een leeg renteniersleven. Geld en onderdrukte liefde roepen in deze roman nog een andere open plek op. Wanneer Florimond op een avond, buiten zichzelf van emotie, Lena geld wil toestoppen in ruil voor een aanraking, roept zijn houding het beeld van de betaalde liefde op - maar is het betaalde liefde, en streeft Florimond alleen die transactie na? De lezer ontdekt pas later dat Florimond zijn handeling letterlijk ongedaan wil maken, maar het door Lena geweigerde geld ligt voorlopig wel nog op de plaats waar het meisje is weggevlucht. Nog later betaalt Florimond, gedreven door onmacht en begeerte, toch voor vluchtige aanrakingen. Alleen de moeder van Lena wordt daar (financieel) beter van, en de afstand tussen Florimond en Lena blijft even groot. Lena's moeder schaart zich als helpster aan de zijde van haar dochter en aan de | |
[pagina 167]
| |
zijde van Florimond, en op die manier helpt ze vooral zichzelf. Door haar welwillende houding wordt ze uiteindelijk Florimonds tegenstandster, maar dat inzicht maakt deel uit van een actantiële analyse. Florimond wordt heen en weer geslingerd tussen zijn verlangen naar Lena, een meisje zonder bezit, en het verlangen om de grote hoeve van zijn ouders te behouden. Een huwelijk met een meisje dat alleen schoonheid en werkkracht als startkapitaal bezit staat haaks op het tweede - en uiteindelijk nagestreefde - verlangen. In die zin ligt De strijd volledig in het verlengde van Buysses vroegere en latere huwelijksromans. ‘Soorte bij soorte’ is en blijft het belangrijkste, maar vaak onderdrukte ‘gebod’ dat de personages met zichzelf en de omgeving confronteert. De kernachtige ‘regel’ is voor de betrokken personages meestal geen richtlijn die hun hele gedrag bepaalt, maar een geleidelijk bereikt compromis. De weg naar dat compromis is een van de belangrijkste thema's in Buysses oeuvre. Die thematiek is ook zeer opvallend aanwezig in het werk van Thomas Hardy (1840-1928). In een bespreking van Hardy's romans stelt Raymond Williams vast dat het vinden van een geschikte huwelijkspartner een moeilijke opgave is. Het huwelijk is veel meer dan de verbintenis die twee mensen (personages) aangaan. De relatie gaat gepaard met aantrekkings- en afstotingsmechanismen op een bovenpersoonlijk niveau. De keuze van een geschikte huwelijkspartner is bewust of onbewust gericht op het verzoenen van cognitieve, affectieve, economische en sociale behoeften.Ga naar voetnoot(29) Precies door re beschrijven hoe een huwelijk tot stand komt en welke problemen een heterogaam huwelijk oproept, sluit Buysses werk aan bij een thematiek die in veel West-Europese literaturen aan bod is gekomen. Door zijn volgehouden aandacht voor deze problematiek heeft Buysse bovendien zijn rol als sociale getuige vervuld. In 1933 schrijft Roger Avermaete in de brochure De letterkundige als sociale getuige: ‘Het zal wel overbodig zijn op de belangrijke rol van | |
[pagina 168]
| |
het huwelijk, in het leven van den mensch, te wijzen, en als gevolg, z'n enorme invloed op de literatuur. Zonder overdrijving kunnen we zeggen dat de Europeesche roman, van het begin der XIXe eeuw af, in hoofdzaak rond het huwelijk draait.’Ga naar voetnoot(30) In De strijd, een roman met ‘een overwegend statisch karakter’Ga naar voetnoot(31), staat vooral de innerlijke strijd van Florimond centraal. De strijd met wapens is niet meer dan een extern gemotiveerd, maar belangrijk achtergrondgegeven dat medebepalend is voor de ontknoping van de roman. De extratekstuele relaties van de roman betreffen vooral de naderende oorlog, het ‘traditionele’ huwelijk en ‘de trage gang van het dagelijks leven op het platteland, op zijn beurt bepaald door de steeds terugkerende gang van de seizoenen.’Ga naar voetnoot(32) De extratekstuele om-geving wordt meermaals gevat in natuurbeelden die niet noodzakelijk zijn voor het handelingsverloop van de roman. Die beschrijvingen zijn zelfstandige verwijzingen die het realiteitsgehalte van de roman versterken. Nu en dan wordt een routinehandeling, zoals de wandelingen van Boerke met het hondje Tibi, uitgesponnen (amplificatie). Zoals dat meestal het geval is met gedetailleerde, zelfstandig fungerende beschrijvingen, hebben die beelden een retarderend effect. Ze zijn bedoeld om de authenticiteit van het werk te illustreren, en in De strijd versterken ze door hun vertragend effect bovendien het ‘statisch karakter’ van de roman. In het voorwoord benadrukt Buysse dat het verhaal tot een afgesloten tijdperk behoort, en op die manier vraagt hij bijzondere aandacht voor de grammaticale en de historische tijd van de roman die als een van de laatste ooggetuigenverslagen gelezen kan worden. De strijd is geschreven in de grammaticale tijd die karakteristiek is voor verhaalkunst: het episch preteritum. Het preteritum impliceert niet per definitie een verleden tijd, maar attendeert de lezer vooral op het fictioneel karakter van een tekst. De openingszin van de roman kan in die zin worden opgevat, maar door de toevoeging van een voorwoord is ook een andere lezing mogelijk. In De strijd is het episch preteritum tegelijkertijd een historisch preteritum, en onder andere daar- | |
[pagina 169]
| |
door vertoont het verhaal ook kenmerken van de geschiedschrijving. Dat is overigens niet verwonderlijk, want zowel geschiedschrijvers als romanschrijvers willen gebeurtenissen in hun tijdruimtelijk kader begrijpen en de elementen die de handeling(en) hebben bepaald of medebepaald chronologisch en logisch ordenen, ook al wordt het verhaal - ondermeer om de aandacht van de lezer te prikkelen - niet altijd rechtlijnig verteld. De relatie tussen geschiedschrijving en de wereld van de roman berust op een fundamentele trek van het verstaan en verklaren. Wie zichzelf, zijn omgeving of anderen wil verstaan, vertelt altijd een verhaal. De mogelijkheid om de ‘werkelijkheid’ in een verhaal te vatten (met een begin- en eindpunt, een noodzakelijke ruimte en krachten die met elkaar in het strijdperk treden) ligt aan de basis van opvattingen over oorzaak en gevolg en inzicht. Door verhalen te vertellen begrijpt de mens (en een romanpersonage) zijn mislukkingen en zijn successen, zijn haat en zijn liefde. In het openingsessay van Essais sur le roman benadrukt Michel Butor dat verhalen constitutief zijn voor onze omgang met de werkelijkheid.Ga naar voetnoot(33) Zoals andere beoefenaars van de nouveau roman problematiseert ButorGa naar voetnoot(34) deze vaststelling in zijn eigen romans - de werkelijkheid van een verhaal is nooit de werkelijkheid tel quel, het is altijd een ‘uitgesneden’ werkelijkheidsbeeld. Die vaststelling betekent niet dat literaire verhalen de werkelijkheid verdraaien, want zoals Raymond Williams betoogt: ‘Most novels are in some sense knowable communities. It is part of a traditional method - an underlying stance and approach - that the novelist offers to show people and their relationships in essentially knowable and communicable ways.’Ga naar voetnoot(35) De alomtegenwoordigheid van het verhaal strekt zich overigens uit tot meer abstracte (‘objectieve’) vormen van omgaan met de werkelijkheid - o.a. klassieke rekenkundige vraagstukken worden als een (te vervolledigen) verhaal voorgesteld. | |
[pagina 170]
| |
Hoewel chronologie en causaliteit belangrijke elementen zijn, is bij het vertellen ‘anachronie [...] eerder regel dan uitzondering.’Ga naar voetnoot(36) Van een in het leven waargenomen ‘feit’ moet echter ook vaak de geschiedenis gereconstrueerd worden. Dat is niet alleen zo bij misdrijven en onverwachte gebeurtenissen, maar ook bij frequent voorkomende handelingen. Dat een verhaal vaak niet rechtlijnig wordt verteld, is dus niet alleen een literaire strategie. Een handelingsverloop en causaliteit zijn altijd post factum-constructies. Michel Butor heeft terecht gewezen op de complexiteit van het verloop: ‘aucun roman classique nest capable de suivre les événements d'une façon simple.’Ga naar voetnoot(37) Butor heeft ook uitgelegd waarom een zuiver chronologische vertelwijze onmogelijk is: ‘On ne peut voir [les personnages] que de l'extérieur, et il est même presque impossible de les faire parler.’Ga naar voetnoot(38) De Franse romanschrijver en essayist vergelijkt de literaire speurtocht naar het verleden met het graafwerk van archeologen die vanuit recentere grondlagen steeds dieper doordringen in oudere lagen.Ga naar voetnoot(39) Alleen bij het ‘schrijven’ van kronieken neemt men er genoegen mee ‘gebeurtenissen’ zonder meer te noteren op het ogenblik dat ze zich voordoen. Romans vertonen nog een andere eigenschap die ze met de geschiedschrijving gemeen hebben: beide genres tonen op vrijwel dezelfde manier dat aan de beschrijving een werkelijkheid voorafgaat, en als de literaire beschrijving overtuigend is, wordt het bewustzijn dat het om fictie gaat vrijwel volledig onderdrukt.Ga naar voetnoot(40) Dat verschijnsel doet zich nu en dan ook voor bij het lezen van Buysses romans, maar het bewustzijn dat het om fictie gaat, wordt vooral onderdrukt in heel wat korte verhalen van Buysse - ik denk aan 't Beeldeken (1901), | |
[pagina 171]
| |
Grueten Broos (1900) en andere verhalen. Dat onderdrukkingsmecha- nisme is - en op het eerste gezicht mag dat paradoxaal lijken - efficiënter naarmate de verwijzingen naar de extratekstuele werkelijkheid minder precies zijn en daardoor moeilijker met de historische werkelijkheid kunnen worden vergeleken. Voor het onderdrukken van het fictionaliteitbesef volstaat het dat de verwijzingen naar de context vrij algemeen zijn, vooral in combinatie met wat couleur locale (vakjargon, dialogen in streektaal...), de vermelding van eigennamen en geografische benamingen. Heel nauwkeurige verwijzingen naar de context blijken bij een vergelijking van Buysses werk met andere teksten en bronnenmateriaal vaak vrij dicht de historische context te benaderen, maar kleine verschillen bevestigen het fictioneel karakter van de vergeleken romans of verhalen. In De strijd is dat niet het geval, zowel de tijdsvermeldingen als de verwijzingen naar de ruimte zijn voldoende vaag om een gevoel van authenticiteit te wekken. De strijd is alleszins even ‘zutreffend’ (juist, raak) als de reportageachtige roman Gruppenbild mit Dame (1971) van Heinrich Böll (1917-1985) die de vertelinstantie of onderzoeker de volgende woorden laat noteren: ‘...was hier berichtet wird, kann mit an Sicherheit grenzenden Wahrscheinlichkeit als zutreffend bezeichnet werden.’Ga naar voetnoot(41) Voorts wil ik nog op een andere - maar zeker niet de laatste - overeenkomst tussen een roman en een historische bijdrage wijzen. Een auteur kan handelingen, feiten, reacties... tonen of beschrijven, maar zodra de motieven van een handeling aan bod komen, heeft de vertelinstantie geen keuze meer. Een motief, een gedachte, een gevoel... kan beschreven worden of onvermeld blijven. Een onuitgesproken oordeel of een gevoel kan echter niet op een eenduidige wijze ‘getoond’ worden.Ga naar voetnoot(42) De beschrijving van de (zelfs historisch) gefundeerde innerlijke wereld is altijd een fictie, want niemand kent zijn medemens of een personage voldoende om, met de eigen psyche als voorbeeld, tot de ultieme motieven door te dringen. De Zweedse | |
[pagina 172]
| |
schrijver Per Olof Sundman (1922-1992) heeft romans, verhalen en historische reconstructies geschreven en de theoretische achtergronden van de roman bestudeerd. In Sociala meddelanden (1963) benadrukt hij dat gesprekken, het bijwonen van gebeurtenissen... tot meer kennis leiden, maar niet volstaan om op een onaanvechtbare manier de innerlijke wereld van de ander binnen te dringen.Ga naar voetnoot(43) Toch mag De strijd als roman en als ooggetuigenverslag worden beschouwd. De in-nerlijke wereld van Boerke, Florimond, Reinilde, Meerken... verschilt niet wezenlijk van de gevoels- en gedachtewereld van andere figuren in andere ‘teksten’ over het einde van de lange negentiende eeuw,Ga naar voetnoot(44) hoewel ‘onaanvechtbare’ kennis van de psyche onbereikbaar is. In literaire en menswetenschappelijke teksten is ‘ware’ kennis nooit meer dan intersubjectieve kennis. Waar, juist en raak zijn niet gelijk aan algemeen geldig. In De strijd wordt op vele manieren naar de extratekstuele werkelijkheid verwezen, onder meer door gebruik te maken van vertrouwde tijdsaanduidingen zoals lente en winter: ‘Meerken stierf in de eerste schone dagen van de lente.’ (VW2, 1079) Voor mensen die op het platteland wonen, zijn de begrippen hooitijd en oogsttijd geen vage tijdsaanduiding. De verwijzing naar jaargetijden, uren en dagen structureert het verhaal en verbindt het met de niet-talige werkelijkheid. Iets algemener zijn de verwijzingen naar dagen en nachten, naar voor- en namiddag, naar de dagen van de week, zoals in de volgende zin: ‘Hij ontmoette iedere dinsdag de Keijsders en veel andere boeren, die vroeger zijn buren waren, op de marktdag in het dorp...’ (VW2, 1111) Deze zin bevat drie tijdsaanduidingen: dinsdag, een dag in het begin van de week, vroeger, een wat vage aanduiding die het leven van | |
[pagina 173]
| |
Boerke tot twee fasen reduceert (de vele jaren die hij als boer op het land actief was en het recent aangevatte renteniersbestaan), en marktdag. Deze laatste verwijzing is zeer specifiek, lokaal of regionaal. In het dorp waar Boerke zijn intrek heeft genomen, verwijzen de woorden maandag en marktdag naar dezelfde dag. Dit tijdsbewustzijn structureert de handelingen en verbindt de tijd met een specifieke plaats: in het dorp bieden de marktkramers op dinsdagen koopwaar aan, en het marktgebeuren zet de dorpsbewoners en de inwoners van de gehuchten ertoe aan naar buiten te komen. De extratekstuele tijd gaat bijna ongemerkt voorbij, want niets is meer voor de hand liggend dan naar een specifieke dag in de week te verwijzen. Precies door gebruik te maken van dit soort bepalingen brengt de verteller orde in de wanorde. Door te verwijzen naar een specifieke plaats en een specifiek moment wordt de veelheid van gelijktijdige indrukken, handelingen en gebeurtenissen naar de achtergrond verwezen. De lezer construeert meestal een eigen chronologie aan de hand van een reeks geaccentueerde momenten, maar die evidente narratie is niet dwingend. Het sujet kan ook geconcretiseerd worden door een bewuste omgang met dagen en ogenblikken waarop vrijwel niets gebeurt. Een regelmatig terugkerende stilte en opvallende vormen van inactiviteit zijn ook betekenisvol en stellen de lezer in staat een aparte verhaallijn bloot te leggen. | |
Het verloop en de uitbeelding van de strijdIn De strijd is, globaal genomen, een ‘alwetende’ verteller aan het woord, maar dat betekent niet dat alleen hij de invalshoek bepaalt. In de roman vindt men ook fragmenten die het resultaat zijn van persoonsgebonden focalisatie. De openingszin is duidelijk het resultaat van auctoriale focalisatie in combinatie met een heterodiëgeti sche vertelwijze: ‘De hoeve van Boerke Biebuijck was een der mooiste boerderijen van de streek...’ (VW2, 978) De uitspraak wordt vrij gedetailleerd en overtuigend toegelicht in de twee volgende alinea's, en de verteller roept als het ware een beeld op van wat Gaston Bachelard (1884-1962) in 1957 als ‘les images de l'espace heureux’Ga naar voetnoot(45) heeft om- | |
[pagina 174]
| |
schreven. Een geluk brengende ruimte veronderstelt het bestaan van het tegendeel, een omgeving waarin de mens geen of weinig geluk ervaart, maar ook de geluk brengende ruimte zelf kan tegengestelde effecten veroorzaken. Boerke is gelukkig op de hoeve, midden in het open landschap, vooral als de wiedsters zingen of bidden, want dan werken de meisjes goed door. (VW2, 984) Die gemoedsstemming gaat gepaard met een lyrisch beeld van de ruimte: ‘'t Was als een donzig kleed van groen fluweel, wijd-uitgespreid onder de lichte hemel’, of in de ogen van Boerke die met zijn wateroogjes naar het landschap kijkt: een ‘glanzend en licht-golvend weeldekleed.’ (VW2, 983) De beschrijving van het landschap is wellicht geen vertellerscommentaar, maar het resultaat van persoonsgebonden focalisatie, en in dat geval maakt de verteller gebruik van de vrije indirecte rede. Boerkes vrouw, Meerken, houdt in feite niet van de boerderij en de akkers. Voor haar is het geluk verbonden met het verblijf in een re-latief besloten dorpsgemeenschap, en dat geldt ook voor haar dochter Reinilde die het boerenbedrijf als te ruw ervaart: Dat ruwe in alles wat het boerenbedrijf aanging was 't geen haar het meest hinderde en haar, evenals destijds haar moeder, heimelijk naar een andere levenswijs deed smachten. (VW2, 1041) In het werk van Buysse ligt het geslacht van een personage veelvuldig aan de basis van de ervaring van de ruimte. Het open, gelukkig stemmende platteland wordt overwegend geassocieerd met een masculiene, extraverte en beweeglijke rol, terwijl de min of meer besloten horizon samengaat met een op intimiteit gerichte en eerder introverte feminiene rol. Wat voor het ene personage een locus amoenus is, is voor een mede- of tegenspeler een locus horribilis, en op die manier worden de ‘zekerheden’ gerelativeerd. De beelden brengen meestal ambiguïteit en ambivalentie aan het licht. De amplificatie van het begrip mooi is meer dan een beeld dat de lezer in de wereld van Boerke Biebuyck moet binnenleiden, het beeld is wellicht ook bedoeld als tegengestelde van een ander element dat in het eerste hoofdstuk - dat als een samenvattend overzicht kan worden gezien - aan bod komt: de frustrerende situatie van Biebuycks getrouwde zonen. Zoals in Schoppenboer (1898) heeft Biebuyck zijn kinderen op het hart gedrukt: ‘Kinderen, wij zijn rijk,... zolang als | |
[pagina 175]
| |
alles bij elkaar blijft; maar, wordt het, na onze dood, te veel verdeeld, dan zijt ge niet meer rijk, tenzij... ge rijke huwelijken doet.’ (VW2, 979) In het eerste, oriënterende hoofdstuk knoopt de verteller aan bij vroegere verhalen en romans, en door de intertekstualiteit - op het niveau van het eigen oeuvre - schept hij voor de lezers van zijn vroeger werk meteen een duidelijke horizon. De galerij van personages in Schoppenboer vertoont heel wat kenmerken die ook de personages van De strijd typeren. Die eigenschappen en attitudes zijn, samen met de ruimte en de tijd, de drijfkracht van de intrige, hoewel ieder personage een eigen persoonlijkheid heeft en de verbeelding in De strijd met minder schokkende gebeurtenissen gepaard gaat dan in de dramatische roman Schoppenboer. Het afwijkend gedrag van Florimond is veel minder extreem dan dat van Jan Foncke. De opvatting dat ‘soorte bij soorte’ hoort, geld bij geld, overstijgt overigens de met het huwelijk verbonden horizon en is, ondanks alle emancipatiebewegingen, nog steeds actueel.Ga naar voetnoot(46) In De strijd is er slechts één personage dat nu en dan de grens van de eigen ‘soorte’ negeert: zotte Roze. Haar onschuldige grensoverschrijdingen worden getolereerd zoals de halve waarheden en halve leugens tijdens verkleedpartijen en carnavaldagen. Precies omdat Roze als ‘zot’ wordt beschouwd, lijdt niemand gezichtsverlies als ze er een van haar waarheden uitflapt. Met haar ambigue uitspraken maakt Roze van iedereen verliezers en winnaars, maar voor de lezer, die geen deel uitmaakt van de beschreven ontwikkelingen, zijn Rozes commentaren belangrijke aanknopingspunten. Voor de vertelinstantie is de ingebedde focalisator een ‘hulpje’ dat de gebeurtenissen en ontwikkelingen van binnenuit belicht. De intratekstuele rol wordt handig op de extratekstuele werkelijkheid geënt. Het roddelgedrag van Roze en de andere werksters is echter meer dan een romantechnisch structuurelement. Roddelgedrag heeft in de buitentekstuele werkelijkheid ook een sociale functie - het is een element van sociale controle en onderscheid. Roddelgedrag versterkt het bewustzijn van wij- en zijgroepen, van insiders en buitenstaanders. | |
[pagina 176]
| |
Wanneer Meerken in het tweede deel van de roman de dood voelt naderen, beseft ze dat haar gelukkig makende omgeving, het huisje in het kleine dorp, niet echt aan haar verwachting beantwoordt. Ze is nooit op bezoek geweest bij ‘juffer Pluimsteert of bij de juffers Dufour of Pector.’ (VW2, 1075) Ze heeft het nooit verder gebracht ‘dan tot de omgang met Roozlie Vercoeteren, ook een gewezen boerin.’ (VW2, 1076) Ook in het dorp is ‘soorte bij soorte’ een gerespecteerd gebod, en om tot de rentenierselite toegelaten te worden, moet men zich vroeg in het dorp vestigen - niet na verricht labeur -, en bovendien moet men op zoek gaan naar een woning die op gepaste wijze de hogere sociaaleconomische status weerspiegelt. Meerken drukt Reinilde dan ook op het hart dat ze niet te lang mag wachten om het geluk te omhelzen, ze moet ‘bijtijds aan 't akelig boerenbedrijf vaarwel’ zeggen. (VW2, 1076) Een gelukkig makende omgeving is verbonden met een gelukkig makend tijdstip. Ondanks het statisch karakter van de roman speelt tijd als lineair verschijnsel een belangrijke rol in dit werk. Laat ons terugkeren naar ‘een der mooiste boerderijen van de streek’. De boerderij is het enige bestendige element in de roman, en de vertelinstantie gebruikt de signalen van welstand om er het verhaal aan vast te knopen. Het eerste hoofdstukje lijkt op een inventaris en vermeldt enkele concrete gegevens: Boerke is ‘om en bij de vijfenzestig’ en zijn ‘bleke ogen, griezelrood omrand’, laten ‘aanhoudend vocht afsijpelen.’ (VW2, 978-979) Zijn vrouw, Meerken, is wat jonger, en samen hebben ze vier kinderen: Ivo en Lowie, die niet uit de schaduw van hun door Boerke en Meerken misprezen huwelijk treden, Reinilde en Florimond, die beiden ongehuwd bij hun ouders wonen. De getrouwde zonen hebben kinderen, maar die worden in het inleidend hoofdstuk niet vermeld en komen ook later amper in beeld. Het tijdstip van de momentopname wordt niet gepreciseerd, maar gelet op de einddatum - de dood van Florimond bij de inval van het Duitse leger in 1914 - en de verdere ontwikkelingen, verwijst de openingszin naar ongeveer 1910. Bart Veeckmans heeft de ver-telde tijd nauwkeuriger bepaald. Op basis van de vermelde seizoenen, de verwijzing naar de hooitijd, oudejaarsavond en de oorlogsverklaring... concludeert Veeckmans dat Buysse de periode ‘van april 1911 tot oktober 1914’ heeft beschreven.Ga naar voetnoot(47) Zowel 1910 als de meer nauw- | |
[pagina 177]
| |
keurige bepaling 1911 impliceren dat Boerke rond 1845 is geboren en dat de latere verwijzingen naar zijn jeugd betrekking hebben op de tweede helft van de negentiende eeuw. Die periode komt echter amper aan bod. De aandacht gaat naar de jaren vóór het begin van de Eerste Wereldoorlog. Het verhaal wordt globaal genomen chronologisch verteld en er wordt niet vaak teruggeblikt. Nog vóór de oorlog begint, gaan Reinilde en Florimond, net als hun ouders, rentenieren: ze zijn dan respectievelijk 36 en 32 jaar oud. Florimond heeft op dat ogenblik zijn eerste strijd al verloren. In De strijd speelt zich, nadat Boerke en Meerken in het dorp zijn gaan wonen, gelijktijdig een viertal ‘verhalen’ af: het leven van de renteniers in het dorp, de wrijvingen tussen Reinilde en Florimond, Florimonds povere pogingen om Lena aan zich te binden en Lena's en Oscars liefdesgeschiedenis. Deze vier met elkaar verweven verhalen veroorzaken spanningen en ruzie. Door het spanningsveld te verlaten - Oscar en Lena verhuizen naar Amerika en Florimond vestigt zich in het dorp -, vermijden de tegenstanders een ultieme confrontatie. In een roman kunnen die gelijktijdige ontwikkelingen slechts na elkaar aan bod komen. De vertelmogelijkheden van een romanschrijver zijn veel beperkter dan die van een cineast, die gelijktijdige gebeurtenissen en/of handelingen ook gelijktijdig in beeld kan brengen door gebruik te maken de split-screentechniek. Een cineast kan voorts een beeld gepaard laten gaan met een buitenbeeldgeluid (een off-screen sound). In De strijd maakt de verteller gebruik van de klassieke weergave van gelijktijdige gebeurtenissen na elkaar, maar hij zorgt er uiteraard voor dat de lezer de gelijktijdigheid kan afleiden uit de verbeelding. De spanning tussen Florimond en Reinilde neemt geleidelijk toe. Terwijl de lezer op de hoogte wordt gebracht van Florimonds nachtelijke omzwervingen, vraagt Reinilde, die alleen blijft, zich af wat haar broer 's nachts uitricht. Ze verneemt pas (en bovendien op indirecte wijze) wat er aan de hand is nadat haar vader tijdens een van zijn bezoeken aan de boerderij een en ander heeft ontdekt: ‘Toen ging zij denken, verzinnen, prakkizeren en een aantal kleine gebeurtenisjes en waarnemingen schakelden zich, als openbaringslichten, in haar geschokte geest aan elkaar. Zou dat dus het geheim zijn van de plotselinge welstand waarin Lena's moeder sinds een tijd scheen te verkeren!’ (VW2, 1084) In deze twee zinnen maakt de verteller duidelijk dat chronologie en causaliteit post factum-constructies zijn - denken, verzinnen en prakkizeren wijzen erop dat het recente verleden interpreteren een | |
[pagina 178]
| |
complex proces is. Pogingen om in een roman of novelle de gelijktijdigheid van gebeurtenissen en handelingen op een meer opvallende en ‘duidelijker’ manier te verbeelden, roepen bij het lezen minder spanning op - ik denk aan de structuur van Menuet (1955) van Louis Paul Boon (1912-1979) en De duivelt vaart in ons (1946) van Piet van Aken (1921-1988), twee werken die om andere (zowel literaire als sociologische) redenen een plaats verdienen in de literaire canon. Niet alleen de tijd is een kerngegeven, ook de ruimte vervult een essentiële rol - en zoals dat met de tijd en andere elementen het geval is, wordt ook de ruimte verbeeld. Ik verwijs opnieuw naar Butor: ‘Plantant son chevalet ou sa caméra dans un des points de l'espace évoqué, le romancier retrouvera tous les problèmes de cadrage, de composition, et de perspective que rencontre le peintre.’Ga naar voetnoot(48) Voor de verbeelding kan de auteur gebruik maken van verschillende technieken, maar hij of zij zal altijd een keuze moeten maken. De Zweedse romanschrijfster Kerstin Ekman (1933) heeft er in Mordets praktik (2009 - Moord in de praktijk) terecht op gewezen dat schrijven gepaard gaat met het maken van keuzes en met veranderingsprocessen.Ga naar voetnoot(49) De hoeve van Boerke Biebuyck wordt door de alwetende verteller op een positieve en globale manier in beeld gebracht. Hij legt de nadruk op de uitgestrektheid van de velden, op de levendige kleuren, de beweging van mens en dier. De verteller staat echter vaak zijn rol van waarnemer aan een personage af dat de ruimte vanuit zijn eigen perspectief bekijkt. De kenmerken van het Vlaamse platteland zijn in het begin van de twintigste eeuw echter zo opvallend dat er vaak nau-welijks verschil te bespeuren valt tussen de persoonsgebonden repre-sentaties in het werk van Buysse, Streuvels en Stijns. De beschrijving van de dorpsruimte en van de boerderijen in de vele gehuchten door een onderofficier van het bezettingsleger is als het ware een echo uit het werk van Buysse, Streuvels en Stijns.Ga naar voetnoot(50) Nadat de oude boer zich in het dorp gevestigd heeft, keert hij nog vaak terug naar de hoeve, maar het zijn ‘lange, vermoeiende tochten, want de grote hoeve [is] ruim vijf kwartier van het dorp afgelegen.’ | |
[pagina 179]
| |
(VW2, 1016) De afstand, uitgedrukt in tijd, is geen objectieve weergave, het is de tijd die de oudere Biebuyck nodig heeft om terug te lopen, en de tijd wordt hier precies gebruikt zoals in een beschrijving van een geologische laag: ‘The footh of earth over them is a millennium, in one kind of reckoning.’Ga naar voetnoot(51) Tijd fungeert ook als lengtemaat, en dat is niet ongewoon. Veel meer dan nu het geval is, werd in de negentiende en de vroege twintigste eeuw afstand geassocieerd met tijd. De horizon werd meestal bepaald door de weg die men te voet kon afleggen, zoals blijkt uit het begrip dagreis. Het resultaat van die tijdruimtelijke begrenzing (beperking) is een face-to-face gemeenschap waarin iedereen iedereen kent, en waarin iedereen de representatieve functie van de ruimte kan duiden. De vorm en de afmeting van de voorgevels hebben een signaalfunctie - de architecturale taal berust op een sociale grammatica. Het is de verteller die het renteniershuisje in het dorp voorstelt, en hij doet dat op de klassieke manier. Hij begint met het vooraanzicht van het huisje: ‘Het was een zogenaamd “gerotseerd” huis, een deur en twee ramen beneden, drie kleinere raampjes, - halve raampjes - op de lage bovenverdieping, een van die klein-krenterige renteniershuisjes, gelijk er vele op de dorpen staan, als benauwde, sombere hokkekasten, waar men levend in begraven zit.’ (VW2, 1001) Aan de frontale benadering - die in overeenstemming is met de manier waarop men doorgaans een huis voor het eerst ziet en voorsteltGa naar voetnoot(52) - koppelt de verteller meteen een negatieve ruimtelijke ervaring die enige voorkennis veronderstelt want vanuit het ingenomen standpunt blijft het interieur strikt genomen aan het gezicht onttrokken: ‘sombere hokkekasten, waar men levend begraven zit.’ De lezer wordt met een negatieve ruimtelijke balans geconfronteerd nog vóór de indeling van het huisje aan bod komt. Het contrast tussen de ruimte(beleving) van de boerderij en het huis in het dorp kan niet groter zijn. Toch wordt dat contrast niet door alle personages op dezelfde manier beleefd. De strijd is een roman waarin ook om de ruimte wordt gevochten. Voor de Bierbuycks betreft het gevecht het behoud of de verovering | |
[pagina 180]
| |
van ‘l'espace heureux’, voor het bezettingsleger is het doel een min of meer veilig gebied van waaruit het offensief tegen de vijand (Frankrijk) gevoerd kan worden, of zoals het vóór het uitbreken van de oorlog in een brief uit Amerika klinkt: ‘een oorlog, die misschien door België zal komen.’ (VW2, 1099) De kleine huisjes van landarbeiders en renteniers van het type Biebuyck, de beperkte dorpsgemeenschap en het aangrenzende platteland brengen de inwoners voortdurend bij elkaar, maar de ruimte van een face-to-face gemeenschap heeft - zoals de ruimte van een grote stad - ook vaak een vervreemdend effect. Nadat het oudere echtpaar zich in het dorp gevestigd heeft, kan de oude boer bijna nooit ongemerkt zijn huis verlaten. In het begin schept hij genoegen in de gesprekken met de dorpssmid, maar hij begint al snel zijn buurman te mijden. Vervreemding doet zich overal voor, ook in een dorp. Meerken lijdt daar nog meer onder dan haar man. Als ultieme illustratie van plattelandsaliënatie toont de verteller Florimond die door een sleutelgat Lena en Oscar zit te bespieden. Tussen deze drie jonge mensen bevindt zich - in direct waarneembare zin - slechts een dunne muur, maar indirect, cognitief en affectief, leven de personages op dat ogenblik al in verschillende werelddelen. Florimond verlangt naar Lena, maar ‘aan trouwen had hij niet gedacht, dat kon immers niet, met haar in zijn stand; maar wel aan wat anders.’ (VW2, 1044) Dat andere heeft hij tot dan tevergeefs proberen te bereiken, en wanneer hij Oscar en Lena bespiedt, is hij vooral opgelucht omdat Oscar en Lena zo doodgewoon met elkaar omgaan. In zijn verhitte fantasie had hij een meer bewogen ontmoeting verwacht. Vervreemding ondermijnt niet alleen het contact met de anderen, ze besmet ook het verwachtingspatroon en tast de werkelijkheidszin aan. Het heimelijk najagen van dat ‘andere’ komt (toch) aan het licht en doet een nieuwe kloof ontstaan. Reinilde stelt Florimond voor een onver-wachte keuze: Gij wilt hier mee da meissen konkelfoezen; heul goed, ge moet da weten. Moar ik... ik 'n moe da nie verdroagen en ik 'n zàl dat niet verdroagen. 'T ien of 't ander: of ik hier wig, of zij hier wig. Treiwt er mee als ge wilt, doe lijk Ivo en Lewie gedoan hen; moar ik vroag hier mijn deel, ik 'n blijf hier niet en gij 'n zilt hier euk niet blijven... (VW2, 1087) | |
[pagina 181]
| |
Florimond bindt in, hij legt zich neer bij de hiërarchie van zijn eigen behoeftepiramide, en ondergaat de spot van de plattelandsgemeenschap. Op een morgen ontdekt hij in de perenboom een grote pop die een vrouw voorstelt. Als afgewezen minnaar moet hij de gebruikelijke spot ondergaan. De vernederende confrontatie maakt Florimond duidelijk dat er geen dorpsgeheimen bestaan en dat zijn strijd tevergeefs is geweest. Daarna vindt hij dat ‘andere’ wel in zijn vluchtige omgang met Roomnietje en andere meisjes, en nu en dan gaat hij naar de stad. Daar ziet men hem soms ‘met vreemd gezelschap, in tingeltangels en bioscopen.’ (VW2, 1121) Ook de vlucht naar de stad blijft niet onopgemerkt, en Florimond krijgt de pastoor op bezoek. De pastoor is wellicht de enige die de ‘onverklaarbare’ gedaantewisseling van Florimond begrijpt en de juiste vraag durft te stellen: ‘Waarom 'n treiwt ge niet as ge'n vreiwemens neudig hêt!’ En hij vult zijn retorische vraag aan met een voorstel: ‘Da jongste meisken van Keijsders, bijvoorbeeld, Lucietsjen, 'n zoe misschien niet beter vroagen.’ (VW2, 1123) De vraag en het voorstel maken veel los. Ze doen Florimond terugblikken, en in de ruimste flashback van De strijd verwoordt hij zijn verleden en zijn ellende. Zijn verhaal wordt in de directe rede weergegeven, met horten en stoten. Het is een schrijnende biecht waarin de intrige, de strijd, van binnenuit wordt beschreven. De verteller stelt daarna op een afstandelijke manier vast dat Lena, Roomnietje en Keijsderken ondertussen alleen nog achtergrondfiguren zijn. Bijna ongemerkt geeft hij het woord aan Florimond, en in de vrije indirecte rede luidt de balans van zijn leven als volgt: ‘maar zijn leven-zelf was hij kwijt.’ (VW2, 1126) De moordende hand van een soldaat zal een weinig later het trage sterven beëindigen - zo worden lichaam en geest opnieuw met elkaar verbonden, zo wordt een last van Florimonds schouders verwijderd. Formeel stapt Florimond niet zelf uit het leven, maar uiteindelijk wordt ook hij geveld door een last, en in die zin gelijkt zijn lot op dat van Jan in De last (1904) van Gustaaf Vermeersch (1877-1924). In deze overwegend statische roman mondt de strijd uit in een nederlaag en een gevoel van onmacht, een gevoel dat past bij de vroege oorlogsontwikkelingen. De ontknoping is het resultaat van een reeks grotendeels chronologisch vertelde verhalen en subverhalen en van een sterke wisselwerking tussen de intra- en extratekstuele elementen. |
|