Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 25
(2009)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Bijlage 1. ML 7733/2/74
| |
[pagina 116]
| |
vrees, dat er de invloed van de Fransche kultuur door verminderen zal schijnt mij ongewettigd. Indien de meest inschikkelijke Vlamingen er toe gekomen zijn stug en onverzettelijk op te treden, dan is het enkel omdat zij gedreven zijn door een klassieke liefde voor evenwicht. Dat klopt niet, zult ge zeggen, doch de tegenspraak is maar schijn. Ik durf u verzekeren dat de Vlaamsche leuzen niet zoozeer onze ooren vullen, dat de klanken van Racine er niet meer doordringen. Vele radikale Vlamingen wachten slechts op het herstel van een Vlaamsch Vlaanderen, om te toonen hoe zij meer verlust zijn op Fransche kultuur, dan dezen die steeds hun eischen bekampen. Gij behoort niet tot deze laatsten, en ik wilde slechts zinspelen op eenige meeningsverschillen. En zelfs al was het uw diabolische bedoeling tégen ons te zijn, dan zoudt gij het niet kunnen. Want uw werk is heel wat machtiger dan zekere verklaringen die gij aan zekere pers kunt afleggen. Ik bedoel niet enkel dat het in het Vlaamsch is geschreven. Eerder heb ik het over zijn moreele waarde. Ik zei dat gij den vrede in het deftige dorp heftig dooreengeschud hebt, den bedenkelijken vrede, die voor de eenen slavernij beteekent met haar aanhang van wrok en dwaasheid, en voor de anderen genotzucht, winstbejag en zucht tot domineeren. Gij hebt het laagje vernis van deze orde gekrabt. Gij hebt een einde gesteld aan de idyllische litteratuur, die de kleurige en geurige rust van onze Vlaamsche streken bezong. Gij hebt de spinnewebben van de wonden afgerukt en er iode-tinctuur op gestreken. Door geheel uw werk grolt de opstand. Het was voldoende de oogen te openen om vast te stellen dat de grond van Vlaanderen doordrenkt was van onrecht en sociale verdrukking. Gij hebt het gezien, gij hebt uw oor geleend aan den grond. En onvermoeibaar hebt gij getuigd voor dezen grond en deze menschen. Boer en stedeling hebben zich in uw boeken herkend. Want gij hebt hun geen masker op gezet van grootheid, goedheid of onberispelijkheid. In den spiegel, die gij hun voorhoudt leeren zij zich-zelf kennen en kunnen zich nog in lange niet zat kijken. Doch deze lof zou onvolledig zijn, indien gij onder uw toehoorders ook dezen niet vondt, die zelf reeds de ekonomische en moreele slavernij van de menschen bestrijden. Het schijnt mij, dat uw roem slechts aanvangt. Want de intellectueelen moeten het oordeel van de massa der lezers bekrachtigen. Zij gaven u tot hiertoe niet wat u toekomt. Weliswaar had uw naam steeds een goeden klank. Doch mijn generatie b.v. hield zich wat op afstand. Wij gingen te uitsluitend op | |
[pagina 117]
| |
in den wiegenden zang van de onberispelijke Vlaamsche en Hollandsche dichters, en uw stijl scheen ons geenszins onberispelijk. Wij moesten ouder worden om u beter te begrijpen, om vatbaar te worden voor wat er in uw werk den klank en den zang van het woord overtreft: dit inzicht in de menschelijke ziel, deze ruime visie, die een gansche wereld omvat. Want uit uw ontelbare romans en novellen duikt inderdaad de onverbloemde ziel van een volk op, de menschen staan er, niet uit wolken en woorden geweven, maar van vleesch en bloed. Nu de omstandigheden, de oorlog, de politiek, de zorg om de wereld van morgen, ons hebben doen daveren op onze grondvesten en velen van ons, die aan het estheticisme vasthielden als de waakhond aan den keten, de straat hebben opgejaagd, hebben wij u voorgoed ontdekt. Uw werk ontrolt zich voor onze oogen als een bewegend fresco; wij duikelen onder in uw boeken als in het leven zelf. Meen niet dat de eensgezinde lof uw overigens lichtgedragen zeventig jaren geldt. Zulk een samenklinken van alle stemmen kan niet de vrucht zijn van een feestelijk opzet. Het feit is, dat de winden die gij hebt ontketend ons eindelijk in het aangezicht slaan. Het tijdperk Cyriel Buysse is aangebroken. Overal hoor ik, dat men u aan u zelf vergelijkt, ‘'t Ezelken’, verzekert men hier, ‘dát is zijn meesterwerk’. ‘'t Recht van den Sterkste’, meent men daar, en de daad wordt bij het woord gevoegd en men vecht om het boek in alle bibliotheken van Vlaanderen; “Plus-que-Parfait”, prezen mij nog anderen aan, en in die zeventig bladzijden heb ik ten volle uw talent van vertellen, uw machtige ironie bewonderd. En daar is ‘Kerels’ waar, het hart op de hand, onvergetelijke typen defileeren: de rijke boer, door de armen benijd, en die slechts een levende mummie is; de jonge boerin die in het kraambed sterft bij haar negende kind. Er komt geen einde aan. Ik zou u het curriculum vitae moeten mededeelen van een duizendtal personnages. Ik zou moeten spreken van uw laatsten roman ‘De Schandpaal’ om aan te toonen hoe uw werk aan zwier en zuiverheid en eenvoud wint, aan diepte en menschelijkheid. En zie, deze man maakt zich op reis naar Amerika, om in een nieuwen roman, de oude en de nieuwe wereld aan elkander te toetsen. Zeventig jaar? Maak het anderen wijs! Hij is een bron van jeugd voor ons. Cyriel Buysse, nog vele joaren en nog vele boeken. |
|