Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 25
(2009)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
‘La lanterne sourde’ en de Nederlandstalige literatuur in Brussel
| |
[pagina 108]
| |
Paul Collaer, Darius Milhaud, Erik Satie, naast de Franse toneelspeler en -leider Lugné-Poe.Ga naar voetnoot(1) In de studies over die avant-gardebeweging van de jaren twintig en dertig én over het tijdschrift zelf is niet onopgemerkt gebleven dat de Brusselse groep ook veel aandacht had voor Vlaamse kunstenaars. In de avant-gardekunst van de ‘roaring twenties’ is er nog steeds, net zoals dat in de jaren 1880 en '90 al het geval was, geen strikte scheiding tussen Franstalige en Nederlandstalige kunstenaars. Of, om het in hedendaagse termen uit te drukken: zij opereerden nog niet in aparte netwerken en veel Vlaamse schrijvers schreven ook gemakkelijk in het Frans. Anders dan vandaag was de belangstelling over en weer zeer groot. Zelfs was het zo dat de Franstalige kunstenaars doelbewust contact opzochten met hun Vlaamse collega's. In zijn inleiding bij de door hem uitgegeven bundel Les Avant-gardes littéraires en Belgique. Au confluent des arts et des langues (1880-1950) heeft Jean Weisgerber bijvoorbeeld gewezen op het bestaan van een ‘mythe de la Flandre’ rond 1920, toen Brussel het centrum was van de Europese avant-gardekunst. Een nauwe samenwerking met ‘het Noorden’ - de literatuur en cultuur in Vlaanderen - betekende voor de Franstalige kunstenaars in Antwerpen en Brussel een terugkeer naar de bronnen en een middel om zich te distantiëren van Parijs. Dit tot zolang de taalwetgeving een einde maakte aan de intense samenwerking. Weisgerber vat het zo samen: ‘Les revues échangent leurs collaborateurs; La Lanterne Sourde sert de tribune à Teirlinck, rend hommage à Van de Woestijne[;] Seuphor, Eemans, Van Ostaijen et Neuhuys poursuivent des voies parallèles qui mènent à Dada...’.Ga naar voetnoot(2) De ‘vervlaamsing’ (‘flamandisation’) van het openbare leven zal juridisch zijn beslag krijgen vanaf de jaren dertig. Daarvóór kon er nog sprake zijn van een ‘Belgische literatuur’, zoals uitgebreid wordt toegelicht in een bijdrage van Jean-Marie Klinkenberg, ‘La génération de 1880 en Flandre’ in diezelfde bundel (p. 101-110). In wat volgt wordt niet verder ingegaan op wat ook wel de ‘mirage flamand’ of de ‘esprit nordique’ wordt genoemd die zo inspirerend is | |
[pagina 109]
| |
geweest voor de Franstalige kunstenaars in België. Wel wordt aandacht gevraagd voor enkele documenten die getuigen van dit intense intellectuele verkeer in Brussel in de jaren '20. In de Archives et Musée de la Littérature (AML), gevestigd in de Koninklijke Bibliotheek/Bibliothèque Royale in Brussel, is een uitgebreid fonds aanwezig rond Paul Vanderborght en wordt ook een fonds La Lanterne Sourde bewaard, waaruit kon worden geput voor de hierboven vermelde tentoonstelling. Daaruit blijkt niet alleen dat Paul van Ostaijen heel kort als co-directeur betrokken was bij de kunstmanifestaties van La Lanterne Sourde - het gegeven was bekend in de Van OstaijenstudieGa naar voetnoot(3) - maar ook dat meerdere Vlaamse kunstenaars een forum kregen in het genootschap: begin 1925 hield August Vermeylen een causerie over de Vlaamse literatuur en in datzelfde jaar werd een ontvangst georganiseerd ter ere van Herman Teirlinck. Op woensdag 16 oktober 1929, kort na het overlijden van Karel van de Woestijne, werd een herdenkingsprogramma georganiseerd waaraan niet alleen Herman Teirlinck en August Vermeylen maar ook ‘de Vlaming’ Cyriel Buysse, samen met ‘de Waal Hubert Krains’ meewerkte. Die herdenkingsavond werd voorafgegaan door een intiem diner met ‘Cyrille Buysse’, in de salons van het pension ‘Chez nous’ in de Rue de Stassart nr. 20, ‘à côté de l'Union Coloniale’ waar de herdenkingsavond plaatsvond. In het archief (AML) worden vier documenten bewaard onder het nummer ML7733/2/75. Het gaat om 1. een uitnodigingskaart voor de hulde Van de Woestijne; 2. een uitgebreid overzicht van het programma van die avond, waarin ‘Deux écrivains réputés, Un flamand Cyriel Buysse et un wallon Hubert Krains’ de huldezitting voorzaten en de manifestatie geplaatst werd ‘sous le signe de la Poésie et de l'Amitié’ (zie hiervóór p. 106); 3. een intern document (doorslag van een typoscript) met een overzicht van het programma en 4. een uitnodiging, in typoscript, voor het intieme diner met Cyriel Buysse, dat voorafging aan de Van de Woestijnehuldiging. Buysse werd gehuldigd voor zijn zeventigste verjaardag.Ga naar voetnoot(4) | |
[pagina 110]
| |
Uit de documenten 2 en 3 blijkt dat Cyriel Buysse niet alleen samen met Hubert Krains de zitting voorzat en als zodanig ‘quelques notes d'hommage’ (in het Nederlands) uitsprak (Krains deed hetzelfde in het Frans), maar ook het woord gaf aan Vermeylen, die dan in het Frans een huiderede uitsprak over Van de Woestijne. Tussendoor werden gedichten van Van de Woestijne voorgelezen door mejuffrouw J. de Kesel en werd ook, in het Nederlands, een rede gehouden door Herman Teirlinck, die net als Vermeylen lid was van la Lanterne Sourde. In het vierde document, de uitnodiging voor het voorafgaande diner met Buysse, is geen sprake van een ‘discours’, maar die werd wel degelijk gehouden, en wel door Herman Teirlinck. Zijn tafelrede is eveneens bewaard, in handschrift, onder het nummer ML 7733/2/74. Ze wordt hierna integraal afgedrukt in Bijlage 1. | |
Herman Teirlinck en Cyriel BuysseDe tafelrede van Teirlinck zegt evenveel over Teirlinck zelf als over Cyriel Buysse: het is een proeve van elegante formulering die getuigt van bewondering maar ook de kritische noot niet schuwt. Teirlinck, tien jaar jonger dan Buysse, behoorde niet tot de oorspronkelijke redactie van het tijdschrift Van Nu en Straks maar heeft zich, als medewerker aan de tweede reeks (waaraan Buysse niet meer heeft meegewerkt) geïdentificeerd met de beweging. Teirlinck creëert meteen afstand, badinerend rond de aanspreekvorm: niet met Meester, niet met Mijnheer, moet Buysse worden toegesproken, maar ‘gewoon’ met Cyriel Buysse, dat is tegelijk intiem én bewonderend, want Buysse is een begrip en maakt deel uit van ‘ons’ dagelijks leven. De ‘ons’ staat hier voor het Vlaamse volk, maar ook wel voor de generatie kunstenaars en schrijvers van Van Nu en Straks. Want al meteen waagt Teirlinck zich ‘eventjes’ op politiek terrein door te herinneren aan de meningsverschillen die gedurende vele jaren een diepe kloof hebben geslagen tussen Buysse en zijn mederedacteuren van Van Nu en Straks. Teirlinck kan het niet laten, ook al zijn de meningsverschillen al lang bijgelegd en al heeft Buysse zijn vroegere standpunten in verband met het flamingantisme en de flaminganten herhaaldelijk en in het openbaar herzien: het spijt ‘ons’ Cyriel Buysse niet altijd gezien te hebben aan ‘onze’ zijde voor de ‘radikale vervlaamsing van Vlaanderen’, waarmee subtiel wordt ingegaan op het standpunt dat de vervlaamsing van de Gentse hoge- | |
[pagina 111]
| |
school de belangstelling voor de Franse cultuur zou doen afnemen. Andere Van Nu en Straksers - Vermeylen en De Bom, maar ook Karel van de Woestijne - zijn in hun houding tegenover de oudere Buysse ruimhartiger geweest of hadden althans niet de behoefte hem steeds weer aan die botsende standpunten te herinneren. De dubbelzinnigheid krult ook rond de bewondering die Teirlinck uitspreekt over het literaire werk van Buysse: ook hier moet hij er even aan herinneren dat de stijl ‘ons’ ‘geenszins onberispelijk’ leek, maar ook die bedenking wordt handig omgedraaid. De esthetici en zij die meer georiënteerd waren op de Nederlandse literatuur, hebben ongelijk gekregen; de oorlog heeft hen ‘de straat opgejaagd’ en zij moeten nu toegeven dat Buysse, meer dan zij, het leven zelf heeft weten te vatten: ‘wij duiken onder in uw boeken als in het leven zelf’. Een beetje navrant bij dat alles is wel dat Buysse zelf vroeger twee werken van Teirlinck heeft besproken (De wonderbare wereld en Het stille gesternte), waarbij het verdict ‘onnatuurlijke dialogen’ was gevallen. Een uitspraak waar Teirlinck toen alles behalve gelukkig mee was.Ga naar voetnoot(5) Maar de teneur van Teirlincks tafelrede is positief, zoals het past bij het genre en ongetwijfeld ook wel gemeend. De tijden zijn veranderd, is de boodschap. Nu is het tijdperk Cyriel Buysse aangebroken. | |
Paul van Ostaijen en ‘La Lanterne Sourde’In 1925 werd Paul van Ostaijen gevraagd om samen met de dichter René Verboom toe te treden als co-directeur tot de organisatie van ‘La Lanterne Sourde’. Hij aanvaardde, maar een jaar later gaf hij reeds ontslag. De korte passage viel in de tijd samen met de even korte samenwerking, eveneens in Brussel, met kunsthandelaar Geert van den Bruaene in diens kunsthandel ‘La Vierge Poupine’, gelegen in Naamsestraat nr. 70. Deze samenwerking liep van 1 oktober 1925 tot 1 april 1926. Veel gegevens zijn over Van Ostaijens medewerking aan in ‘La Lanterne Sourde’ niet bekend. Maar de bewaarde brieven zijn duidelijk. Van Ostaijen kreeg de uitnodiging van Pierre BourgeoisGa naar voetnoot(6) op 15 september en zegde toe per kerende (brief van 17 september). Op de uitnodigingsbrief van Bourgeois komen we hierna zo meteen nog | |
[pagina 112]
| |
terug. Uit de toezegging van Van Ostaijen op 17 september blijkt dat hij zijn ‘cher collègue’ eerder heeft geschreven ‘waarvoor hij stond’ en als die hem accepteerde (‘malgré tout’), dan was het voor hem een uitgemaakte zaak, dan was de kwestie definitief geregeld. Van Ostaijen verwijst in diezelfde brief verder nog naar de ‘Club Artes’ in Antwerpen, die in samenwerking met de groep ‘Lumière’ gelijkaardige conferenties organiseert als de ‘Lanterne Sourde’. Op 7 april 1926, Van Ostaijen is dan al terug in Antwerpen, vraagt hij aan directeur Pierre Bourgeois om hem een nummer te sturen van het tijdschrift 7 Arts, vermoedelijk wel het nummer waarin verslag werd gedaan over de ‘poëticale’ lezing die hij hield in ‘La Lanterne Sourde’Ga naar voetnoot(7), evenals het nummer waarin een kritiek stond van zijn net verschenen prozagroteske ‘Het bordeel van Ika Loch’Ga naar voetnoot(8). Op 18 april 1926 wordt de korte samenwerking al beëindigd: Van Ostaijen dient op een droge en korte manier zijn ontslag in als co-directeur omdat er zittingen werden georganiseerd waarvoor hij niet geconsulteerd werd. Met Bourgeois blijft hij niettemin even goede vrienden: ‘je te serre bien la main et je tiens à te dire que, toutes nos divergences artistiques à part, je suis tres heureux de pouvoir t'appeler mon camarade’. ‘La Lanterne Sourde’ bleek niet rancuneus: twee jaar later, na het voortijdige overlijden van Van Ostaijen, zal de groep een eerbetoon organiseren voor de Antwerpse dichter van Bezette stad. Veel nieuwe gegevens leveren de drie opgedoken brieven van Paul van Ostaijen dus niet op. Toch kan hier nog iets worden toegevoegd omdat juist vorig jaar, in 2008, een studie is verschenen over het tijdschrift La Lanterne Sourde die al enkele (kritische) reacties en aanvullingen heeft uitgelokt. De studie van Mélanie AlfanoGa naar voetnoot(9) gaat terug op een licentieverhandeling uit 2001, voorgelegd aan de sectie Romaanse van de Université de Liège (promotor J-M Klinkenberg) en werd vrij streng beoordeeld, onder meer in een blog van Robin de Salie.Ga naar voetnoot(10) Interessant voor wat ons hier bezighoudt is dat de Fondation | |
[pagina 113]
| |
ça ira! op zaterdag 28 maart 2009 in haar website een bijdrage van de zeer goed geïnformeerde Henri-Floris Jespers heeft opgenomen (die tevens in gedrukte vorm in haar Bulletin nr 37 is verschenen)Ga naar voetnoot(11) over ‘Paul van Ostaijen et La Lanterne sourde’. De brieven van Van Ostaijen aan Pierre Bourgeois zijn aan Jespers niet bekend, maar hij citeert uit (een kopie) van een getypte brief van Pierre Bourgeois aan Van Ostaijen, gedateerd 15 september, dat is dus de dag waarop Bourgeois aan Van Ostaijen schreef dat hij geen ‘inconvenient’ zag in wat de Antwerpse dichter verdedigde, waarna Van Ostaijen meteen toezegde (17 september). De brief van Bourgeois aan Van Ostaijen d.d. 15 september is volgens Jespers het antwoord op een (niet bewaarde) brief van Van Ostaijen van 13 september en vormt dus een mooie aanvulling bij de drie wél bewaarde brieven die hier worden afgedrukt. Bourgeois' reactie op deze brief - ‘dont le ton m'enchante quoique je fasse certaines réserves de détail’ - laat zien dat de Antwerpse dichter acceptabel was in de groep, ondanks enkele reserves van zijn kant. Wat Bourgeois verder aan Van Ostaijen schrijft - zoals samengevat door Jespers - is interessant voor de interne geschiedenis van de groep. Hij verzekert Van Ostaijen dat hij de ‘bewondering’ van Vanderborght niet deelt en dat hij het organisme verschrikkelijk reactionair vindt. Maar, zo stelt hij, het voornaamste is dat ‘les enfants terribles de la gauche, enthousiaste et esprit subversif’, de handen samenslaan. Bourgeois is niet te spreken over de lezing die Vermeylen hield over de Vlaamse letterkunde, maar gelooft wel in de werking van La Lanterne Sourde, een groep individuele kunstenaars ‘qui suit l'actualité dans l'intention de l'animer selon une cadence audacieuse’. En verder: ‘En ce qui concerne le fait de “casser l'encensoir sur le nez des officiels” - de aangehaalde woorden vormen duidelijk een citaat uit de brief van Van Ostaijen - je le fais moins que quiconque’. Bourgeois wil duidelijk de geopperde bezwaren van Van Ostaijen weerleggen en merkt op dat er geen contradicties zijn tussen hun beider uitgangspunten. Er is nog een postscriptum: ‘Paul Vanderborght a lu avec plaisir votre lettre. Il ne voit pas pourquoi votre acceptation ne serait pas définitive’. Wellicht gebeurde de vraag om toe te treden tot ‘La Lanterne | |
[pagina 114]
| |
Sourde’ dus in (of na) samenspraak met Vanderborght. Dat niet Vanderborght maar wel Pierre Bourgeois Van Ostaijen heeft uitgenodigd is niet zo verwonderlijk: de gebroeders Victor en Pierre Bourgeois waren de toonaangevende figuren in 7 Arts, tijdschrift van de constructivisten, waarin even later een bespreking van De trust der vaderlandsliefde zou verschijnen (1 november 1925).Ga naar voetnoot(12) Jespers memoreert in zijn blog dat Pierre Bourgeois eerder al, op uitnodiging van het tijdschrift Ça ira! in Antwerpen was opgetreden als spreker over moderne architectuur (3 maart 1923). |
|