Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 25
(2009)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Mijnheer Cyriel
| |
[pagina 14]
| |
Bovendien was het een vuilschrijver, die zich ‘specialiseerde in lagere driften’, zijn boeken werden achter slot en grendel gezet, zodat ik - van het vrouwelijk geslacht - ze niet onder ogen zou krijgen. Wat mij dubbel nieuwsgierig maakte, waarom las men een boek dat werd afgekeurd?
Reputatie. Beperkte men zich aan de kant van moeder tot de reputatie van ‘de vuilschrijver’, aan de kant van vader balanceerde men tussen miskenning en erkenning, want om de literaire merites van Buysse kon men niet heen, men moest ook toegeven dat zijn thema's en personages niet alleen tot de verbeelding spraken, maar ook de verbeelding van een werkelijkheid waren. Het was alsof men het hem kwalijk nam dat hij geen betere wereld verzon, geen idyllisch Vlaanderen, en dat hij de menselijke relaties niet rooskleuriger voorstelde. Men schreef het toe aan beïnvloeding door de Franse naturalisten, maar in tegenstelling tot Maurice Maeterlinck, die in het Frans schreef en tot een ander gebied ging behoren, was Buysse, ook met zijn Nederlandse connecties, eerst en vooral een Vlaams schrijver. Maeterlinck, die Buysse (niet geheel onzelfzuchtig vermoed ik) aanraadde in het Nederlands te schrijven: ‘Toute la Flandre est en lui, vivant et immortelle.’ Achteraf gezien was het niet alleen het gebruik van de naam Van Paemel, of de reputatie van de schrijver die van Buysse een dubbelzinnig personage maakte, maar waren de meningen van mijn familie ook de neerslag van de algemene opinie.
Beeldvorming. De mythe van de Vlaamse schrijver als held of martelaar voor de goede zaak, poserend tussen pastoors en vooraanstaanden, die de mythe van de Vlaamse schrijver verbonden met die van het Vlaamse volk, een vrome hardwerkende gemeenschap die zich verzette tegen de verfransing en bij uitbreiding tegen alle vreemde invloeden, maar die gezagsgetrouw bleef en niet in opstand kwam tegen sociale onrechtvaardigheid, die mythe kon Buysse in al zijn robuuste Vlaamsheid geen gestalte geven. Hij was te onafhankelijk en er zit in zijn toon ook een ironie of een schamperheid waartegen geen mythe bestand is. In zijn boeken worden de machtsverhoudingen en de seksualiteit verbonden en in hun nietsontziende heftigheid beschreven. Bovendien is hij een meester in het ontmaskeren van de hypocrisie, vooral van burgerij en kerk. Weldenkend Vlaanderen | |
[pagina 15]
| |
keerde zich tegen hem, en de vrome goegemeente volgde getrouw. Over de laster en de tegenwerking waarmee men hem leven en schrijven lastig maakte, kan men alles lezen in Het leven, niets dan het leven, de biografie die Joris van Parys over BuysseGa naar voetnoot(2) heeft gemaakt.
Literatuur & polemiek. Buysse werd dus verweten een naturalist te zijn, een Vlaamse Zola, die mensen gedomineerd weet door erfelijkheid en milieu, maar ook sociale kritiek in zijn boeken verwerkt en aldus verandering nastreeft. Burger, later baron, tussen boeren en dagloners, liberaal met socialistische sympathieën, man en schrijver die de seksualiteit een dominerende plaats toekent in een mensenleven. Drift, zei men in zijn tijd, drive, zou men nu zeggen. Zijn boeken zijn niet braaf, niet tuttig, niet katholiek, en dat heeft hij geweten, vooral toen hij zich in zijn gekwetstheid tegen de Flaminganten keerde. Het is na zoveel jaar nog altijd schokkend te lezenGa naar voetnoot(3) tot hoeveel tegenwerking jaloerse kortzichtigheid kan aanzetten. Op de officiële erkenning in eigen land heeft Buysse zowat tot op zijn sterfbed moeten wachten, maar zijn lezers wisten al veel vroeger dat ze met een groot schrijver hadden te maken, en postuum behoort hij - en niet alleen vanwege Het gezin Van Paemel -, maar met heel zijn werk tot de besten van ons literair patrimonium.
De lezer. Vanzelf dat ik niet om Buysse heen kon, vanwege het taboe, vanwege het land van herkomst (ik ben in Poesele bij Nevele geboren) en vanwege de taal, die ik als mijn moedertaal meekreeg. Het taboe kan emanciperend werken, en dat is voor de literatuur in de eerste helft van de twintigste eeuw in Vlaanderen zeker het geval. Door de literatuur kwam je achter de geheimen van het leven, verkreeg je inzicht, en leerde je voor jezelf verwoorden wat je belangrijk vond of waarvoor je stond, je werd niet meer gedacht, je dacht zelf. Ook door de aantrekkingskracht van de verboden vrucht ben ik Buysse al jong beginnen lezen, en het leuke is dat ik zijn boeken tot in een donkere hoek van een collegebibliotheek vond, waar ik ze slinks uit ontvreemdde. Het was alsof er weer een deur naar de wereld openging, al had ik de neiging die af en toe weer op een kier | |
[pagina 16]
| |
te zetten, zozeer grepen de verhalen me aan, nee, zo kon, zo mocht het er niet aan toe gaan. De vrouwenfiguren, van moeder Van Paemel tot de tantes, revolteerden me, het mededogen kwam later. Het was dezelfde reactie als met de kennismaking met het werk van Shakespeare, King Lear of Othello kon ik bijvoorbeeld niet uitzitten, het was al te erg, maar nog altijd blijf ik er naar kijken, nog altijd met ingehouden adem, nog altijd met dichtgeknepen handen. De vergelijking met Shakespeare is toevallig, maar het werk van grote schrijvers reikt over de tijd heen, en past zich aan, aan de geschiedenis en het verloop van het leven. Ik erken de plaats van Buysse nu ook in de ontwikkeling van een gebied, ik lees hem nu met ervaringen die ik met twintig niet had.
Taal. Ik las uiteraard ook Stijn Streuvels, die wel gecanoniseerd was, ik hoefde zijn boeken niet te ontvreemden of stiekem te lezen, ze stonden - zij het niet allemaal - op mijn leeslijst. Bij Streuvels zijn de mensen ook noodlottig bepaald door hun herkomst, hun sekse, hun sociale positie, er hangt zelfs een Scandinavische doem over veel van zijn boeken, maar Streuvels werd als gezagsgetrouw voorgesteld en met alle ‘fierheid’ toch trouw of onderworpen aan de kerk. (Het tegen elkaar afwegen van schrijvers is een beproefde techniek om het literaire veld te beheersen. Het is niet mijn bedoeling hier Buysse en Streuvels tegen elkaar op te stellen, het is een toelichting van een leeservaring.) Ik werd op kostschool in de Kempen omwille van mijn herkomst uit Vlaanderen geacht alle Streuvelingen, zoals bliksemglimmeren en schemerwankelen, par natuur te begrijpen, wat helemaal niet het geval was. Mijn voorkeur voor de standaardtaal en voor het uitwerken van die taal, is ook het gevolg van het lezen van het werk van een generatie schrijvers die de taal niet geheel beheersten en dat met allerlei eigenaardigheden of zogenaamde volkse wendingen probeerden te verbloemen. (Wat in de jongere generatie weer opduikt omwikkeld met pseudo-progressieve doekjes voor het bloeden. Achteruitgang die als vooruitgang wordt voorgesteld.) Het werk van Buysse vertoont ook eigenaardigheden, en het is - vooral in de dialogen, streekgebonden, het is duidelijk dat Buysse aanvankelijk het Nederlands moest oefenen. Dat Maeterlinck in het Frans schreef, of voor het Frans koos, is historisch te verklaren door de Franse invloedsfeer, en hoewel de emotionaliteit naar het land van herkomst verwijst, of beter nog, naar de streek van herkomst, is hij feitelijk een | |
[pagina 17]
| |
Franstalig schrijver. Buysse leefde en schreef in twee tussentalen, een soort Vlaams-Nederlands, en een soort Frans-Vlaams. De uiteindelijke keuze voor het Nederlands, ongetwijfeld ook bevorderd door de contacten met Nederland, is achteraf gezien voor Vlaanderen een gelukkige sociale keuze. Ik heb in mijn ‘Louis Paul Boon lezing’ voor de universiteit van Tilburg ‘Het Verwerven of het Veroveren van een Taal’Ga naar voetnoot(4) gewezen op het belang van de keuze voor het Nederlands door een generatie schrijvers die hun taal als het ware weer moesten heroveren. Zij hebben daardoor ook mee vorm gegeven aan de emancipatie van hun gemeenschap. De taal van Buysse resoneert in de mijne en het herlezen van zijn boeken verschaft mij elke keer weer een inzicht, zowel in het land van herkomst als in de persoonlijke problematiek.
Thema. Buysse is duidelijk, al te duidelijk voor sommigen, hij verklaart niet veel, hij schrijft het onomwonden neer zoals het is of zoals de voortgang van het verhaal het wil; de machtsverhoudingen en de verhouding tussen de seksen, onvermijdelijk verweven, zoals in zijn eerste grote roman: Het recht van de sterkste, waarin we met verkrachting en onderwerping worden geconfronteerd. Hij windt er geen doekjes om, ook niet als het om de maatschappelijke verhoudingen gaat - ik verwijs nog een keer naar Het gezin Van Paemel, en het is opmerkelijk dat hij de zogenaamde hogere standen, die van de baronnen of de kleine landadel, meer schematisch beschrijft dan die van de pachters of van het gemene volk, waarbij protest tegen de mensonwaardige levensomstandigheden en deernis met de onmondige uit de schriftuur zelf spreekt. De lezer blijft niet geslagen maar verontwaardigd achter, met in plaats van een schietgebedje een vloek op de lippen, wat overigens ook een vorm van bidden kan zijn. Het verwijt dat Buysse vanuit zijn Haagse residentie en bovenop zijn molenheuvel neerkeek op de kleine luiden gaat niet op, hij kende ze wel, vanbinnen en vanbuiten, hij moraliseert niet en hij verheerlijkt niet, ze zijn zoals ze zijn, en zoals ze door de omstandigheden zijn geworden of door het leven zijn getekend. | |
[pagina 18]
| |
Achtergrond & ontwikkeling. Buysse stamt uit een familie van nijveraars, zijn vader had in Nevele een cichoreifabriek, maar er zijn ook intellectuelen en advocaten, die tot de politiek actieve Gentse liberale burgerij behoren, en niet te vergeten, er zijn de tantes, de schrijfsters Rosalie en Virginie Loveling. Men leeft in Nevele, een Oost-Vlaams dorp dat nog is ingebed in de 19de eeuw, met strakke sociale verhoudingen, van kasteel tot pachtboer en subproletariaat, onder strenge kerkelijke controle, in vrees en bittere armoede, zoals het gezegde luidde: houdt gij ze dom, ik zal ze arm houden. Er waren ook tegenstellingen, die bijvoorbeeld in de eerste schoolstrijd, een conflict waarin kerk en vrijzinnigheid door het onderwijs invloed wilden verwerven, waardoor ook de dorpsgemeenschap werd verdeeld. In het werk van de Rosalie en Virginie wordt daar naar verwezen met ‘Meester Huyghe’, en Sophie, Buysse voegde daar het verhaal van ‘Meester Gevers’ aan toe. Maar voor de fabrikantenzoon is de wereld al vlug wijder dan het dorp, in Gent leert hij het stedelijke leven kennen, en weldra verlaat hij het Europese continent voor Amerika. De neerslag van zijn reizen, bijvoorbeeld door Frankrijk, vinden we terug in reisbeschrijvingen, en in de roman Twee Werelden (1931). Naast het zakelijke en het bazige van vaderskant komt van moederskant het gevoelige, het intellectuele en het kunstzinnige. Zijn tantes, de zusters Loveling, de Nevelse nachtegalen of met enige overdrijving, de Vlaamse Brontë's genoemd, brengen hem ook de liefde voor de literatuur bij. Na de vroege dood van zijn moeder Pauline, wordt de rol van zijn tante Virginie belangrijker, met haar zal hij zelfs een boek schrijven: Levensleer (1911) een unicum in onze literatuur. Doordat zijn vader een cichoreifabriek uitbaat wordt Buysse in een zekere welstand geboren, wat hem vrijheid van denken en bewegen garandeert, ook als zijn vader hem op droog zaad zet, weet hij zich met de bagage van zijn achtergrond te redden, en later zal het huwelijk met de welgestelde Haagse weduwe Nelly Tromp-Dyserinck (1896) voorkomen dat hij omwille van zijn boeken kan worden gebroodroofd. De kerk kon Buysse niet muilkorven, de Flaminganten mochten hem vermaledijen, het literaire establishment mocht hem onheus behandelen of miskennen, het was pijnlijk, maar niet dodelijk. Door zijn buitenlandse contacten ontsnapte Buysse grotendeels aan de bekrompenheid, maar de tegenwerking en de miskenning verklaart wel zijn verbittering over al die Vlaamse leeuwen die hard brulden, maar geen boeken lazen, hun staart introkken voor | |
[pagina 19]
| |
kerk en macht, en ondermaats bleven als het om echte ontvoogding ging. Men kan zijn houding tegenover een bepaald soort Vlaanderen ook verklaren als een revolte tegen de miserabele toestanden die hij in zijn boeken beschreef.
Het land van herkomst. Maar ondanks zijn burgerlijk bestaan, zijn Haagse connecties en zijn buitenlandse reizen, bleef Buysse altijd terugkeren naar de kern van zijn bestaan, de dorpen van de Leiestreek, zijn land van herkomst, zijn literaire microkosmos, waaraan hij gevoelsgebonden is en waar hij de mensen, de natuur en de dieren kent. Talloos zijn de prachtige natuurbeschrijvingen en de kenmerkende beschrijvingen van dieren. De natuur lijkt bij Buysse op een schilderij van Emile Claus, en over dat gebied schrijft hij: ‘Mijn land, mijn Vlaanderenland is heel, héél klein, niet groter dan wat ik op een flinke ochtendwandeling kan aflopen, niet ruimer dan wat ik vanop mijn Molenheuvel met een blik kan omvatten. Dát is mijn land, mijn vaderland, het mooiste land der aarde.’ In zijn veelzijdige oeuvre, schetsen, novellen, reisbeschrijvingen, toneel en romans, is dat land een constante. Tot in zijn verschijning is Buysse een buitenmens, al gaat hij dan gekleed als een mijnheer - hij lijkt op zijn foto's een Vlaamse Claude Monet -, hij kan het land en de dieren node missen. En wat hij schrijft blijft altijd dicht bij de aardse werkelijkheid.
Het literaire bedrijf. Buysse speelde ook een rol in het literaire leven, bijvoorbeeld bij de oprichting van Van Nu en Straks, met zijn vriend Couperus is hij redacteur van Groot Nederland, hij is bij de oprichting van de PEN-club, en hij krijgt de Staatsprijs voor Literatuur(1921), hij wordt lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde (1930) en uiteindelijk ook nog in 1932 verheven (zoals dat heet) in de adelstand met de titel van baron, wat gezien zijn werk een tikje ironisch is. En vanzelf dat al deze extra literaire bezigheden en min of meer verdachte eer ook voor de nodige heibel zorgen. Wat blijft is het grote oeuvre van een schrijver die, ofschoon gesteld op erkenning, zich meer en meer aan alle plichtplegingen onttrok om dat te doen wat hij het beste kon: schrijven.
De geschiedenis. In het leven van Cyriel Buysse is, zoals voor zijn tijdgenoten, de Eerste Wereldoorlog of de Grote Oorlog een breuk in de | |
[pagina 20]
| |
tijd. Tot de Eerste Wereldoorlog lijkt de wereld een gestage, al te langzame allicht, maar toch, vooruitgang in de beschaving te ontwikkelen, dat wordt door die oorlog waarin ook Vlaanderen in het brandpunt komt, ongedaan gemaakt. Het land waar Buysse zoveel van houdt wordt tot puin geschoten, de mensen worden er voorgoed door getekend, en na afloop van de dwaze moordpartij zal niets meer zijn zoals het was. Ook René, de zoon van Buysse zal naar het front trekken, wat hem uiteraard diep raakt. Na de oorlog is de ouderwordende schrijver bezadigder, en haast stil wanhopig, maar het werk gaat door en de schriftuur lijkt erdoor gelouterd. Dat we Buysse vandaag nog lezen, ja dat zijn werk een kleine come back beleeft, komt door het meesterschap van zijn schriftuur en zijn nuchtere benadering van de werkelijkheid. Je zou hem in plaats van een naturalist ook een realist kunnen noemen waardoor toestanden uit het verleden nog duidend zijn, en figuren die nu niet meer in die gedaanten voorkomen als onvergetelijke karakters overeind blijven. Bovendien blijft er al evoluerend een eenheid in het werk, met thema's die worden herhaald, wat een kenmerk te meer is van een waarachtige schrijver. Buysse heeft een oeuvre nagelaten.
De vrouwen. Het is niet simpel uit de veelzijdigheid van het werk van Cyriel Buysse een tekst of een boek te kiezen, en men zal het mij vergeven dat ik het theater, en Het gezin Van Paemel even terzijde laat, en dat ik - die me heb verdiept in de vermaledijde vaders, uiteindelijk bij de vrouwenfiguren van Buysse ben uitgekomen. Rozeke van Dalen (1906), 't Beeldeken (1901) Grueten Broos (1901). Even onderdrukt als volgzaam en lijdzaam en vaak ten prooi van de mannelijke lusten, zoals in het Het recht van de sterkste. De twee boeken die ik hiervoor zal aanhalen zijn: Het Ezelken. - ondertitel: ‘Wat niet vergeten was.’ (1910) en Tantes (1924). In beide romans spelen ongetrouwde vrouwen, gebarricadeerde maagden, en godvrezende kwezels een hoofdrol. In Het Ezelken is juffrouw Constance - die van de dorpelingen de spotnaam ‘het ezelken’ krijgt omdat zij met haar gebogen rug als een lastdier door het dorp dribbelt -, de zuster van de pastoor en zijn huishoudster. Het is eigenlijk een simpele ziel, die het slachtoffer wordt van haar wankelmoedigheid. Als zij de jonge meid Céline niet langer onder de duim kan houden zoekt zij haar toevlucht bij juffrouw Toria Schouwbroeck, een hardvochtige domme kwezel, die overal kwaad vermoedt, en uit- | |
[pagina 21]
| |
eindelijk een groot deel van haar kapitaal bij testament overmaakt aan een bijdehandse pastoor. Juffrouw Constance wordt gekweld door haar afnemende invloed op broer pastoor en Céline, en vooral door haar angst voor seksualiteit, die echt wel een angst voor het leven als dusdanig is. Zo wordt zij het slachtoffer van de sluwe koster, die haar schuldgevoelens manipuleert - zij heeft hem afgewezen, en van haar verdrongen moedergevoelens. Hij troggelt haar geld af en neemt tenslotte met zijn talrijke kroost haar huis in bezit. Juffrouw Toria en juffrouw Constance zouden tantes kunnen zijn van ‘De Tantes’, zoals ze voorkomen in de jaren later geschreven roman. Toria en Constance lijken wel voorstudies, die evenwel intiemer worden beschreven. Ik geef een voorbeeld: Juffrouw Toria Schouwbroeck, rijke oude vrijster en daardoor ontzag inboezemend, voerde in haar schild hetzelfde wapen als jufrouw Constance: Oorlog aan de liefde! Zij deed het op nog uitgebreider schaal, en was nóg vinniger en scherper in de toepassing van haar beginsel, dan de zuster van de nieuwe pastoor. Bij haar geen genade, voor mens noch dier! Haar systeem was dat van de geheelonthouding, zonder verzachtende omstandigheden. Haar bediening - een meid en een tuinman - waren van een leeftijd, waarop men doorgaans aan de liefde niet meer denkt. Zij was verzot op beesten, en op de binnenplaats van haar deftig renteniershuis had zij een prachtvolière laten bouwen, die vol zat met óf gecastreerde óf uitsluitend vrouwelijke vertegenwoordigers van de verschillende soorten. Zij hield kippen, maar geen haan, met dien gevolge dat de hennen zelf aan 't kraaien gingen, tot er weldra een haan uit de buurt met klapperende vleugels en victorieus gekraai over de omheiningsmuur gefladderd kwam, waar hij ook onmiddellijk, nog vóór hij de tijd had te zondigen, op meedogenloos bevel van juffrouw Toria, door de oude tuinman neergeschoten werd. Haar gecastreerde poes, die zich ganse dagen met geknepen ogen in de zon of bij de kachel zat te koesteren, was een wonder van mollige luiheid en vetheid, en de enige smet van geheel juffrouw Toria's deftig en fatsoenlijk leven was haar hondje, Mirza, de blanke, schaapachtige Mirza met haar chocoladeneus en leepse ogen, die eens, in een onbewaakt ogenblik, midden op de straat, met een gemene hond... O juffrouw Toria mocht er niet aan denken of zij moest er steeds weer om razen en om huilen... het had haar liefde voor het hondje op een ontzettend harde proef gesteld; de meid, die door haar schandelijke nalatigheid de schuld van het gebeurde was, werd er op staande voet voor wegge- | |
[pagina 22]
| |
zonden, en zes weken later werden Mirza's kleintjes - juffrouw Toria had ze niet eens willen zien - in de mestput verdronken.Ga naar voetnoot(5) En als juffrouw Constance de pastoor en Céline in de nachtelijke keuken samen ziet zitten gaat het zo in haar om: Zij had 't verpletterend gevoel alsof er eensklaps een ontzettende ramp over haar was neergestort, doch wát die ramp eigenlijk was kon ze maar niet beseffen. Zij duizelde onder de slag, aldoor als een onnozele zoekend en in 't ronde starend, of zij nu in die stille, levensloze voorwerpen de uitlegging van haar ellende kon ontcijferen. Dat de katholieke pers Het Ezelken scherp bekritiseerde had waarschijnlijk te maken met de beschrijving van de dorpspastoors, de ene inhalig, de andere gesteld op wereldse geneugten, maar zij maken deel uit van het dorp, dat de leefwereld is van de oude vrijsters, die hun macht ontlenen aan hun geërfde geld en de erfenis die zij te vergeven hebben. Een thema dat ook in De Tantes wordt hernomen. En vergeleken met Het Ezelken worden de Tantes haast samenvattend beschrevenGa naar voetnoot(6): Zij kwamen bij de Tantes. Er waren drie Tantes, zusters van meneer Dufour: tante Clemence, tante Estelle en tante Victoire. Tante Clemence verdiende niet haar zachte naam. Zij had een hard en stug gezicht met sterk getekende gelaatstrekken: het vrouwelijk evenbeeld van haar broeder. Het blonde, steile haar verzachtte in genen dele al die hardheid, evenmin als de lichtblauwe ogen, die koud als staal waren en meestal streng afwijzend keken. | |
[pagina 23]
| |
Tante Estelle, daarentegen, leek en was ook wel een en al goedheid en zachtheid. Zij kon altijd zo vriendelijk glimlachen en haar haren, die reeds op vroege leeftijd zilvergrijs geworden waren, accentueerden nog die indruk van goedaardigheid, van liefelijke voorkomendheid, van zachtheid. Lag het in haar aard om zo te zijn, of was ze zo geworden na het groot en langdurig liefdesverdriet, dat heel haar verder leven had ontredderd en verkleurloosd? Maar bij de drie zussen, die hard op weg zijn ook oude vrijsters te worden gaat het zo: ‘Zij zaten te peinzen en te staren, drie vage schimmen in nutteloos feestgewaad voor het brede raam, tegen de grijze schemering daarbuiten. [...] Zij voelden met prangende smart de hopeloze eenzaamheid en verlatenheid van hun bestaan. Dat grote dorp waar zij leefden, waar zij moesten leven, zij haatten het omdat het hen doodde’.Ga naar voetnoot(7) In dit fragment wordt duidelijk hoe de jonge vrouwen troost zoeken in de kerk en hoe benauwend het dorp hen insluit. Het verhaal opent nochtans met een vrolijk bruiloftsmaal: Max de zoon des huizes trouwt met Marie, maar de zussen Clara, Adrienne en Edmée blijven vereenzaamd achter. De tantes controleren heel de familie, maar in het bijzonder Max, die carrière wil maken en zijn erfenis veilig stellen, hij doet alles om het de kwezels naar de zin te maken. Het is bepaald lachwekkend hoe hij de tantes paait met rozenkransen, Paternosters, die door de paus zijn gezegend, maar hij aarzelt niet zijn vriendschap met Raymond op te zeggen, als de tantes zijn vriend wantrouwen. Raymond en hij deelden nochtans dezelfde genoegens, paardrijden, jagen, wijntje en trijntje, zij ontvluchten samen de maatschappelijke verplichtingen, en leven het luxebestaan van de landjonker. Ze zijn voorlopig niet van plan zich | |
[pagina 24]
| |
door een huwelijk aan banden te laten leggen. Maar Adrienne, is hopeloos verliefd. Het arme wicht heeft niet veel inzicht in mannen, maar ze wil zo graag de liefde leren kennen en verlost worden uit haar doffe bestaan. Als Marie, het schoonzusje, zwanger blijkt - volgens de tantes onbehoorlijk vlug na het huwelijk - komt daar nog het besef van haar moederloze staat bij. Het verhaal raakt in een versnelling als Raymond door zijn nietsnutten van vrienden, de Verstratsjes, het soort dat mijn grootmoeder ‘leegloper’ noemde, opmerkzaam wordt gemaakt op de gevoelens die Adrienne voor hem koestert. Aanvankelijk wil hij van trouwen niet van weten, maar dan: ‘En toch?... de meesten eindigden met te trouwen en misschien zou hij het ook wel doen. [...] Maar dat lag voor hem nog in een ver verschiet; hij hoefde zich niet te haasten; hij kon vooreerst nog wachten en van 't leven genieten’.Ga naar voetnoot(8) Het streelt ook zijn ijdelheid en als een galant gaat hij haast dagelijks voorbij het familiehuis van Adrienne paardrijden. Dat wekt de argwaan en de jaloezie van de zussen, en Clara, de oudste, brengt haar broer op de hoogte, met de verzekering dat de tantes tegen een mogelijke verbintenis zullen zijn. Dat blijkt aardig te kloppen. Als Raymond de meisjes bij zijn cavalcade niet meer aan het raam ziet verschijnen en bij Max te horen krijgt dat zijn avances voor zijn zus niet op prijs worden gesteld is hij opgelucht, maar ook beledigd, of hij soms niet goed genoeg is voor de juffer? En gaandeweg verbeeldt hij zich dat hij ook op Adrienne verliefd zou kunnen worden. Hij schrijft haar een briefje en laat het bezorgen door de koetsier Floorke, en warempel, hij krijgt een antwoord: Adrienne heeft hem lief, maar vraagt te wachten, te wachten tot... eventueel de tantes milder worden en het lot zich ten goede keert? Dat is hopeloos, zelfs het meterschap van Max en Marie kan tante Clemence wat de liefde betreft niet tot andere gedachten brengen. Raymond wil ook niet langer wachten, hij dringt er bij Adrienne op aan dat zij hem heimelijk zou ontmoeten. Wat het overtreden van alle ongeschreven regels voor Adrienne betekent dringt eerst niet tot Raymond door, zelfs de biecht kan haar niet van haar schuldgevoelens verlossen. Maar Raymond stelt haar een ultimatum, in naam van de liefde. Adrienne gaat akkoord om zich te laten schaken. Ondertussen zijn Max en Marie al aan een | |
[pagina 25]
| |
tweede kind toe en wil Max ook in de politiek carrière maken, de zusjes moeten zich meer dan ooit gedeisd houden, want ook daarvoor rekent hij op de steun van de tantes. Dan sterft tante Victoire, zij wordt met pracht en praal begraven, Max erft, en ook zijn zussen krijgen een niet onaanzienlijk legaat, het grootste deel gaat echter naar de nog levende tantes. Bij de begrafenisdienst is ook Raymond present, hij is nu helemaal overtuigd van zijn liefde voor Adrienne. Zij van haar kant geeft toe aan zijn verlangen, maar het lijkt meer op een onderwerping dan op een wilsbesluit. Het loopt slecht af, Adrienne bezwijkt onder de druk en wordt in een gekkenhuis opgesloten, de beschrijving van haar verwarring en de wijze waarop ze wordt opgesloten is zonder meer ijzingwekkend. Raymond blijft vertwijfeld achter, maar: Het leven is geschapen voor de gezonden en de sterken. Ze mogen een tijdlang lijden en treuren; ze veren toch weer op. Toen Raymond na weken en maanden treuren en tussen hoop en wanhoop te zijn heen en weer geslingerd, eindelijk wist dat Adrienne niet meer zou genezen, ging hij van lieverlede in de toestand berusten. [...] Het was als een ziekte geweest. Hij had het ondergaan en er onder geleden; en nu kwam langzaam de genezing en de troost. Schuldig voelde hij zich niet. Hij geloofde niet dat hij zich iets had te verwijten. Een somber noodlot had het zo gewild.Ga naar voetnoot(9) De zussen gaan Adrienne bezoeken- in haar waanzin ziet zij een pop aan voor haar kind, zelfs Clara is erdoor overstuur en begint te begrijpen wat hun zus is aangedaan en wat voor eenzame toekomst haar wacht. Als de tantes bij hun harde oordeel blijven gaat zij ertegen in en zet ze hen op hun plaats, een regelrechte daad van rebellie, (zij het te laat). En als Max ontsteld vraagt wat er gaande is antwoordt zij koud: ‘Ik heb haar de waarheid gezegd’ (p. 481). Met Tantes heeft Cyriel Buysse, zoals met Het gezin Van Paemel een van zijn oerverhalen vervolmaakt. De roman doorstaat de tijd door de sterke karakterbeschrijving en de sociale context, zo blijft Tantes boeien door de onmogelijke kwezels, door het dorpsleven, en de man-vrouw verhouding, waarbij ik wil opmerken dat ook al zijn de vrouwen het slachtoffer van de ondergeschikte positie van hun sekse, zij in menselijkheid de sterkere zijn. Maar als de gevoelens worden | |
[pagina 26]
| |
onderdrukt en de ambities beknot blijft er - indien rijk - de mogelijkheid om het de wereld betaald te zetten. Ik heb na de publicatie van mijn laatste boek: De koningin van Sheba de postnatale depressie overwonnen door Cyriel Buysse te herlezen, en ik kan niet anders dan mijn bewondering uitdrukken en bekennen dat ik hem schatplichtig ben. Zijn werk blijft overeind en doorstaat de tijd door de zelfzekere vertelpositie, de rake typeringen, de milieuschilderingen, de nuchterheid en de ironie, maar ook door het mededogen voor het onvermogen van de mens. |
|