Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 24
(2008)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Individuele pathologie in Cyriel Buysses Daarna (1903) en in Marcellus Emants' Fanny (1879)
| |
[pagina 54]
| |
geheel van discursieve en narratieve strategieën, in op die historiciteit? Met andere woorden, hebben we historiciteit ondanks of net dankzij literariteit? De hypothese is dat het discursieve element niet zelden de blik van de lezer voor de historische werkelijkheid in al haar complexiteit scherpt. Aan de hand van een analyse van pathologie in Buysses roman Daarna en in Marcellus Emants' novelle Fanny wil ik die hypothese illustreren.Ga naar voetnoot(1)
Portret van Emile Zola door E. Manet (1868).
| |
[pagina 55]
| |
De narrativistische geschiedtheorie van F.R. Ankersmit als methodeWe zouden kunnen poneren dat Daarna en Fanny wegens hun mimetische poëtica te beschouwen zijn als historische bronnen over individuele pathologie. Louter uitgaan van de auteursintentie is echter niet voldoende. Een auteur kan beweren de waarheid weer te geven, maar doet hij dit daarom ook? Dorrit Cohn stelt in haar The distinction of fiction (1999) dat de afbakening van fictie en non-fictie uiteindelijk moet gebeuren op basis van de keuze van de auteur voor een specifiek narratief genre en de daarmee samenhangende auteursintentie.Ga naar voetnoot(1) Maar betekent dit dan dat een auteur die beweert slechts literaire verhalen te schrijven geen referentialiteit kan verwerken in zijn teksten? Beter is het dus om uit te gaan van de teksten zelf. Wat vertellen ons de teksten zelf? De narrativistische geschiedtheorie van F.R. Ankersmit biedt ons in dezen een zeer interessante uitweg, een zeer relevante tekstuele manier van werken. Ik wil hier voornamelijk gebruik maken van zijn Narrative logic. A semantic analysis of the historian's language, verschenen in 1983.Ga naar voetnoot(2) Zoals de titel aangeeft, gaat Ankersmit in Narrative logic op zoek naar de logica die schuilt in historische verhalen, in de historische narratio's, zoals hij ze noemt. Elke historische narratio biedt een interpretatie van het verleden, ontwikkelt een zekere historiografische these. Dat noemt Ankersmit de narratieve substantie. Die narratieve substantie is als een beeld, een foto die een bepaald standpunt voorstelt vanwaar de verleden werkelijkheid kan worden bekeken. Geen enkele interpretatie, geen enkele narratieve substantie correspondeert in haar geheel met het verleden. Een voorbeeld van een naam van een narratieve substantie is bijvoorbeeld ‘de renaissance’ of ‘de verlichting’. Dat zijn concepten door de historicus bedacht en reeds voorzien van een connotatie die niet feitelijk is, die niet refereert aan de realiteit. Een ander voorbeeld is ‘degeneratie’, dat een bijzonder negatieve connotatie heeft en een interpretatie van verval, achteruitgang impliceert. Van een narratio kan niet worden gezegd of ze waar of vals is, enkel of ze objectief is. | |
[pagina 56]
| |
Wel is het zo dat de narratio, die dus zoals gezegd een interpretatie biedt over die verleden werkelijkheid tegelijkertijd ook zogenaamde feitelijke uitdrukkingen bevat die wél rechtstreeks refereren aan de historische realiteit en waarover wel kan worden gezegd of ze waar of vals zijn. Samengevat: elke historische narratio, elk historisch verhaal is opgebouwd uit opeenvolgende, individuele beweringen. Aan de ene kant hebben we feitelijke beweringen die onmiddellijk verwijzen naar het verleden. Aan de andere kant bevat de narratio uitdrukkingen die verantwoordelijk zijn voor de historiografische these van de narratio, voor het standpunt waarvan wordt verdedigd dat het het meest relevante is om de verleden gebeurtenissen te beschouwen. Het verschil tussen beide soorten beweringen is dat de feitelijke beweringen letterlijke beweringen zijn en enkel een cognitieve inhoud overbrengen, enkel puur beschrijven terwijl de andere beweringen in de eerste plaats bepaald zijn door wat Ankersmit een metaforisch karakter noemt. Ze hebben ook gedeeltelijk een cognitieve inhoud, maar tegelijkertijd brengen ze een interpretatie van de verleden werkelijkheid teweeg. Ankersmit geeft ook een antwoord op de vraag wat voor hem de meest objectieve narratio is. De meest objectieve narratio zorgt voor wat in Ankersmits theorie ‘scope-maximalization’ heet. De meest objectieve narratio is met andere woorden die die ten eerste heel wat feitelijke beweringen bevat en die ten tweede door het interpretatieve deel van de narratio een bereik bewerkstelligt dat zo maximaal mogelijk verder reikt dan wat we te weten komen via de feitelijke beweringen. Volgens Ankersmit is het hierin dat de werkelijke historische kennis zit: in narratio's die door hun reikwijdte origineel zijn en een interpretatie bieden die verder reikt dan de door iedereen gekende feiten. Zo kan de historische kennis immers verder evolueren en blijft de historicus niet steken bij steeds dezelfde feiten. De meest succesvolle historicus weet welke delen van de verleden werkelijkheid hem ertoe brengen een narratio te creëren met een bereik dat breder is dan concurrerende gezichtsvelden. Het brede bereik mag met andere woorden geen afbreuk doen aan de feiten, ook al behoort het tot het interpretatieve deel van de narratio. Dit alles indachtig moeten we besluiten dat er eigenlijk twee niveaus van historiciteit zijn: de historiciteit in de meest pure vorm, namelijk van de feitelijke beweringen, en de historiciteit in een afgeleide vorm, namelijk van een breed gezichtsveld, een originele interpretatie die hoewel ze niet | |
[pagina 57]
| |
rechtstreeks verwijst naar het verleden toch vanuit de verleden gegevens geïnspireerd is. Hoe kan dit alles nu in verband worden gebracht met de factoren historiciteit en literariteit van narratieve teksten? De factor historiciteit staat duidelijk in verband met de feitelijke beweringen van de narratio. De factor literariteit heeft te maken met het metaforische karakter van de metaforische beweringen, met de interpretatie, het standpunt dat de narratio aan de lezer voorstelt. De relatie tussen historiciteit en literariteit heeft dan weer te maken met het maximaliseren van het bereik van historiciteit. Concreet zullen de historiciteit en de literariteit worden geanalyseerd door de narratio's die Daarna en Fanny ons bieden, met elkaar te confronteren. We kunnen verschillende klokken met elkaar vergelijken en de tijd die ze aanduiden naast elkaar zetten. Maar we kunnen geen enkele klok rechtsreeks vergelijken met de tijd zelf. Zo is het ook met historische narratio's. De waarde van narratieve substanties en de scopes die ze aanreiken, kan niet worden gemeten aan de hand van het verleden zelf, zodat ze noodgedwongen moeten worden vergeleken met de narratieve substanties en de scopes van andere historische narratio's over hetzelfde thema. Maar ook de feitelijke beweringen kunnen we slechts te weten komen door ze te confronteren met de feitelijke beweringen van zoveel mogelijk andere relevante narratio's. Tenminste, dit verdedigt Ankersmit in De spiegel van het verleden. Exploraties I: geschiedtheorie en De macht van representatie. Exploraties II: cultuurfilosofie en esthetica, beide verschenen in 1996.Ga naar voetnoot(1) Eenvoudig gezegd komt het hierop neer: de historiciteit in Daarna en Fanny zit in hun grootste gemene deler van feitelijke beweringen. Idealiter zouden deze representaties ook moeten worden geconfronteerd met een heleboel andere teksten, waaronder vast en zeker medische traktaten over individuele pathologie, maar dit valt buiten het bestek van dit artikel. Een uitstap naar de narratieve geschiedtheorie was nodig in deze bijdrage, die eveneens ‘scope-maximilization’ voor ogen had, ofwel een originele interpretatie van Daarna en Fanny. De eerste vraag die zich aandient, is welke feitelijke beweringen er zitten in de deelverzameling van deze twee literaire teksten. De feitelijke beweringen die | |
[pagina 58]
| |
hier ter sprake zullen komen, zijn afgeleid van de oorspronkelijke feitelijke beweringen uit de tekst zonder dat de semantische kern ervan verloren is gegaan, wat volgens Ankersmit mogelijk is: ‘We can know for certain whether or not the paraphrase of a statement correctly represents the meaning of the original statement, but we can never be quite so certain in the case of a narratio’.Ga naar voetnoot(1) | |
Feitelijke beweringen in Daarna en in FannyIn Daarna krijgen we het verloop van een tragische relatie te zien tussen Alfred, zoon van een rijke industrieel, tevens de pathologische held van het verhaal, en Florence, die afstamt van een verarmde, ouderwetse, adellijke familie. Het contrast tussen Florences interesse voor materiële en banale zaken en Alfreds doel om haar ‘in het leven op te leiden, haar het ware leven te leren kennen, haar te vormen en te ontwikkelen in de liefde voor het Schone, haar in te wijden tot het illusievolle begrip van al zijn mooie en grote levensidealen’ leidt tot teleurstelling, bedrog en vervolgens berusting.Ga naar voetnoot(2) De novelle Fanny tekent de ontwikkeling van een overgevoelige vrouw die in haar onvermogende burgerhuishoudelijke omgeving niet het ware geluk heeft gevonden. Ze ervaart het leven als een plicht, getekend door dagelijkse praktische beslommeringen. Tussen de vele zenuwcrisissen door beleeft ze momenten van de meest innige emotie dankzij of misschien eerder door toedoen van een vriend van haar man, Frans. Frans, die de wereld rond heeft gereisd en boeiend weet te vertellen over kunst en muziek voert haar naar de hoogste toppen van extase. De afgrond is echter diep wanneer haar jongste kind, eveneens zwak, sterft. Zijn dood leidt haar naar de letterlijke afgrond, ze pleegt zelfmoord. Een eerste feitelijke bewering: de specifieke abnormaliteit van een persoon die over het algemeen overgevoelig reageert op allerlei zaken kan zich ook uiten in een overdreven extatische manier van opgaan in en praten over kunst. Wanneer de vervoering door de kunst ech- | |
[pagina 59]
| |
Portret van M. Emants door H.J. Haverman (1897).
ter niet beantwoord wordt door zijn omgeving brengt dit bij de overgevoelige persoon een sterk gevoel van ontnuchtering teweeg: - O, kijk eens, sprak hij, zenuwachtig haar hand grijpend, | |
[pagina 60]
| |
Zij zweefde te hoog boven de wereld om niet met verachting op haar man en zijn alledaagse scherts neer te zien. Terwijl Jan de glazen vulde, ging zij fluisterend tot Frans voort: Een teleurstellend huwelijksleven, dat wordt ervaren als banaal, leidt bij overgevoelige personen vaak tot een abnormale crisis van het gemoedsleven: En weer begon hij koortsachtig te schilderen, geheel en al in zijn arbeid verdiept. [...] Hij voelde zich plotseling als 't ware gek worden, en gooide huilend, met een razende, sissende vloek, zijn kleuren en penselen ver van zich af. Hij was totaal ontredderd en rampzalig, hij balde de vuisten naar zijn twee ellendige, tergende schilderijen, als om ze te verbrijzelen. Hij kón niet meer schilderen, hij wás geen schilder meer, hij was niets meer, niets dan een ellendig, nutteloos schepsel, gedrukt en vernield onder 't wanhopig banale van een ongelukkig huwelijksleven, dat al zijn beste levenskrachten, en al het mooie en nobele en ideale in hem doodtrapte.Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 61]
| |
Hierbij aansluitend is het ook zo dat bekrompenheid, en banaliteit in het algemeen, typische kenmerken van de burgerklasse, vaak echt gehaat worden door overgevoelige personages. Dat haatgevoel is niet zelden ingegeven door hoogmoed en een zeer groot gevoel van eigenwaarde. De fragmenten waarin Alfred het banale leven van de omgeving waarin zijn vrouw was opgevoed, vervloekt omdat het volgens hem het einde van zijn mooie, gezonde artiestenleven doodt, zijn legio. Ook Fanny verwenst de kleinsteedse bekrompenheid en denkt hierbij in Frans een zielsverwant te hebben gevonden die haar begrijpt. Tot slot: het weerstandsvermogen van een overgevoelige persoon die grootse idealen koestert die uiteindelijk toch niet verwezenlijkt worden, neemt vaak geleidelijk aan af, de persoon wordt als het ware stukje bij beetje ontnuchterd. Aanvankelijk ervaart Alfred nog enigszins huwelijksgeluk. Later stapelen de teleurstellingen zich op. Florence is ongastvrij voor Alfreds vrienden, Florence zoekt liever het gezelschap op van anderen, onder wie Paul, die Alfred maar een snob vindt. Alfred ondervindt aan den lijve dat hij niet tot de ‘gewone, normaal-gezonde mensen’ behoort, mensen ‘die aten, dronken, rookten, sliepen, en van hun vrouw alleen het animaal genotvolle verlangden’.Ga naar voetnoot(1) Dat besef is één van de vele desillusies die alle culmineren in de ultieme ontnuchtering die Alfred ervaart wanneer hij erachter komt dat Florence hem wel degelijk bedriegt met Paul. Uiteindelijk berust Alfred in zijn situatie. Bij het verhaal van Fanny volgen zenuwcrisissen en klaagzangen elkaar reeds bij aanvang op, waarbij ze telkens ofwel wartaal uitslaat over in de kiem gesmoorde idealen, ofwel zichzelf verliest in droombeelden over verre reizen en kunstzinnige ontmoetingen, ofwel zichzelf de hemel in prijst omdat ze zich als modelechtgenote, modelmoeder en modelhuisvrouw ver boven anderen verheven voelt. Haar omgeving weet wel beter. Zo zag Jan na de zoveelste hysterische aanval het in hoe ‘zij langzaam zichzelf sloopte, en voelde zich machteloos tegenover die zelfmoord der natuur’.Ga naar voetnoot(2) De zeldzame dingen die haar plezier verschaffen, zoals de pianomuziek van Frans, putten haar uiteindelijk net zo sterk uit als haar teleurstellingen. Sterk verzwakt als ze is, overleeft ze de dood van haar jongste kind niet.Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 62]
| |
Standpunten in Daarna en in FannyDeze twee narratio's hebben natuurlijk ook een interpretatief deel waarin ze een bepaalde these naar voren willen schuiven. Deze interpretatieve delen omvatten alle verschillen die er in de respectieve representaties van individuele pathologie optreden. In Fanny wordt bijvoorbeeld beklemtoond dat de erfelijkheid een grote rol speelt bij haar hysterie. Haar vader is ook krankzinnig geworden en haar dochter en jongste kind hebben eveneens een zwak gestel. Alfreds vader daarentegen wordt steevast voorgesteld als ‘een flinke man, een man van weinig woorden, maar van kras en praktisch handelend optreden’ en ‘een man van zaken, knap en praktisch, maar in strijd of tegenkanting spoedig trots en hard’.Ga naar voetnoot(1) Over het karakter van Alfreds moeder wordt niets verteld. Een ander voorbeeld: in de representatie van Emants gaat de beschrijving van een zenuwcrisis gepaard met heel wat lichamelijke beschrijvingen, van zenuwachtige handen, over bleke wangen naar rollende ogen en wilde gebaren.Ga naar voetnoot(2) Dit is allemaal veel minder aanwezig in Daarna. Ook de slotfragmenten zijn anders: in Daarna krijgen we, zoals Anbeek het formuleert in De naturalistische roman in Nederland, een passief einde waarbij de ontnuchterde hoofdfiguur berust in zijn ongeluk na de slag tussen ideaal en realiteit definitief te hebben verloren.Ga naar voetnoot(3) Fanny daarentegen neemt de actieve beslissing, zij het grotendeels onbewust, uit dit onvolmaakte leven te stappen. Hier wil ik dieper op ingaan aangezien deze slotfragmenten zeer interessante elementen van literariteit bevatten die ons dichter kunnen brengen bij een antwoord op mijn centrale vraag: wat de representatie van pathologie betreft in Daarna en Fanny, hebben we historiciteit ondanks of dankzij literariteit? Laten we dus de slotscènes van dichterbij bekijken. Het is opvallend dat beide verhalen eindigen met een visioen van de hoofdfiguur. Hij had een droom, ... een visioen, ... een hallucinatie... Hij droomde dat hij in een oord wandelde, heerlijk als een paradijs. Wondere tuinen vol bloemen en fonteinen; valleien met zacht kron- | |
[pagina 63]
| |
kelende rivieren, velden van nooit geziene vruchtbaarheid, horizonnen van goud en blauw op hoge ongeëvenaarde majesteit. En hoe schoon en verrukkelijk het ook was in de valleien, toch wilde hij hoger en hoger, omdat het daar nóg schoner en heerlijker was. Maar telkens stuitte hij op steile rotsen, en viel terug in de valleien... | |
[pagina 64]
| |
haar heen. Zij wist vanwaar het kwam. Hij was 't die haar riep! Hemel, sta haar bij! Kind, dat voor haar stierf, vouw de handjes samen en bid voor uw moeder! Heer, geef haar kracht aan de verzoeking te weerstaan! Zend uw engelen neder om de onreine te verbrijzelen die haar in zijn boeien sloot! [...] Vergeefs! De hemel opent zich niet, in het donker blauw lachen de koude starren haar honend tegen. Gij hebt haar verlaten, o, God! De zinnen van deze slotscènes kunnen we puur referentieel beschouwen. Ze verwijzen dan enkel naar de specifieke inhoud van de visioenen van Alfred en Fanny. Ik wil ze eerder lezen in hun metaforische zin, hun betekenis dus als aanzet voor een bepaalde interpretatie. Maar aangezien Ankersmit niet meteen aanreikt via welke verschillende manieren de narratio een standpunt en een bereik ten uitvoer brengt, schakel ik hiervoor Hayden Whites tropologie in zoals hij ze bespreekt in o.a. Metahistory (1973) en Tropics of discourse (1978). Ankersmit leunt sterk aan bij White: How a given historical situation is to be configured depends on the historian's subtlety in matching up a specific plot structure with the set of historical events that he wishes to endow with a meaning of a particular kind. This is essentially a literary, that is to say fiction-making, operation. And to call it that in no way detracts from the status of historical narratives as providing a kind of knowledge.Ga naar voetnoot(2) Via een plotstructuur vertaalt en verklaart de historicus de chaos aan feiten die het verleden ons bezorgt. In Daarna hebben we de plotstructuur van een komedie. In de komedie zoals beschouwd door White heb je op het einde van het verhaal, na talloze beproevingen, | |
[pagina 65]
| |
uiteindelijk een harmonieuze verzoening tussen elementen die door conflicten onveranderbaar tegenover elkaar leken te staan, tussen de mens met andere mensen of de mens met de wereld en de maatschappij.Ga naar voetnoot(1) Hoewel het niet gegarandeerd is dat Alfred nu toch gelukkig zal worden met Florence realiseert hij zich ten volle dat hij van deze aarde is, dat zijn idealen toch nooit zullen worden bereikt, dat hij niet mee kan naar een hogere wereld. Hij en de wereld, de realiteit zijn één geworden. In Fanny daarentegen is de narratio ontworpen volgens de archetypische verhaalvorm van de tragedie. Bij een tragedie hebben we op het einde een staat van verdeeldheid tussen de mens en zijn medemens, een staat van tragedie die erger is dan het begin van het drama. De mens moet zich overgeven aan de bepalingen van de wereld, haar condities zijn onveranderbaar en eeuwig.Ga naar voetnoot(2) Fanny heeft inderdaad moeten capituleren. De hogere wereld, verpersoonlijkt door haar gestorven kind, laat haar in de steek, de hemel opent zich niet voor haar. Maar ook het echte leven, het aardse leven is niet meer aan haar besteed, hoezeer ze ook nog haar armen uitstrekt naar alles wat leeft, de wereld dus, het mag niet baten. Zij is figuurlijk maar vooral heel letterlijk op zichzelf teruggeworpen wanneer ze zich naar beneden stort.
Op een dieper niveau wordt de zogenoemde historiografische stijl van een historicus bepaald door een soort bewustzijn [...] on which a historical thinker chooses conceptual strategies by which to explain or represent his data. [...] This act of prefiguration may, in turn, take a number of forms, the types of which are characterizable by the linguistic modes in which they are cast. [...] I call these types of prefiguration by the names of the four tropes of poetic language: Metaphor, Metonymy, Synecdoche and Irony.Ga naar voetnoot(3) Gedreven door een soort bewustzijn dat bepaald is door deze archetypische stijlfiguren prefigureert de historicus de feiten van het verleden, stelt hij zich vooraf voor hoe hij ze zal representeren. Wanneer feiten in de interpretatie van een komedie worden gegoten, dan is | |
[pagina 66]
| |
synecdoche meestal de dominante figuurlijke uitdrukking. Synecdoche definieert White als een troop waarmee objecten met elkaar op een integrerende manier in verband worden gebracht. Een geheel bevat een kwaliteit die net de essentie uitmaakt van alle delen die die totaliteit opmaken.Ga naar voetnoot(1) Dit gaat ook op voor Daarna. De aarde, die staat voor het echte, ontnuchterde leven en Alfred zijn één geworden. Wanneer een verhaal wordt opgevat als een tragedie, dan is metonymie meestal de dominante troop. Metonymie definieert White als een troop waarmee objecten met elkaar op een reducerende manier in verband worden gebracht, meestal wordt het geheel gereduceerd tot een deel ervan.Ga naar voetnoot(2) Dit gaat ook op voor Fanny. Fanny die zo graag een geheel wil vormen, zowel met de hogere werkelijkheid als met het echte leven, faalt. We krijgen een dubbele metonymische voorstelling. Enerzijds is er het geheel van Fanny en haar kindje, het hogere leven, anderzijds is er het geheel van Fanny en het gewone leven. Beide worden gereduceerd tot enkel en alleen Fanny zelf. Volgens Ankersmit is het zo dat de metaforische beweringen, wanneer ze in een narratieve context voorkomen, de lezer gaan stimuleren om de andere beweringen uit de narratio op een welbepaalde manier te gaan lezen, namelijk met het oog op de these die wordt geponeerd door de narratio. Wat Daarna en Fanny betreft moeten de slotscènes in verband worden gebracht met twee overige gehelen van zinnen uit de narratieve substanties. Ik doel hier ten eerste op de aanwezigheid van verwijzingen naar hereditaire kwalen in Fanny en het ontbreken ervan in Daarna. En ten tweede wil ik in dit verband wijzen op het verschil in tegenperspectief dat de omgeving van de hypernerveuze temperamenten biedt op hun pathologie. In Daarna is de omgeving niet mild voor Alfred. Alfreds vader bijvoorbeeld pakt de scheiding van zijn zoon en Florence kordaat aan en maant zijn zoon aan zich als een man te gedragen. Zijn jeugdvriend Maxime maakt zijn romantische idealen en hoge verwachtingen van zijn vrouw dan weer met de grond gelijk. In Fanny daarentegen is er niemand, noch Jan, noch haar zus, noch Frans die Fanny echt rechtuit op haar plaats zet. Ze wordt integendeel met fluwelen handschoentjes aangepakt en | |
[pagina 67]
| |
bij elke hysterische aanval proberen ze Fanny zachtjes te sussen tot de storm is gaan liggen. Een mooi voorbeeld: ‘Lieve kind’, antwoordde Jan met die zachte gemoedelijkheid in zijn stem, waarmee hij nu reeds jarenlang vruchteloos poogde de aanhoudende spanningen van Fanny's zenuwgestel te doen bedaren, ‘wij willen allen niets liever dan je weer de gehele dag in ons midden zien, maar indien je nu niet de nodige rust neemt, moet je daar later weer voor boeten.’Ga naar voetnoot(1) Uit dit alles trek ik de volgende conclusie wat de standpunten betreft die Buysse en Emants voorstaan: Buysse ziet de ontwikkeling van een overgevoelige figuur zoals besproken in de analyse van de feitelijke beweringen komisch aflopen, in die zin dat er een verzoening optreedt tussen de wereld en de pathologische figuur. Dit slot heeft er wellicht mee te maken dat de omgeving hard optreedt tegen zijn hysterische buien en dat zijn kwaal niet meteen diep geworteld zit in zijn bloed. Emants daarentegen ziet de ontwikkeling van een dergelijke overgevoelige figuur tragisch aflopen. Een lakse houding van familie en vrienden en het erfelijke karakter van de aandoening spelen hier wellicht een niet te onderschatten rol. | |
Historiciteit ondanks of dankzij literariteit in Daarna en in Fanny?Na de voorafgaande analyse kan er een antwoord worden gegeven op de vraag die in dit artikel centraal staat. Is er sprake van historiciteit in de representaties van individuele pathologie die Daarna en Fanny bieden? Ja, want er bestaat een deelverzameling van feitelijke beweringen. Is er dan sprake van historiciteit ondanks literariteit of dankzij literariteit? Volgen we White, dan zouden we moeten besluiten dat er historiciteit is ondanks literariteit. Het toekennen van een plotstructuur aan de feiten noemt hij immers ‘a fiction-making operation’, hoewel dit niet wegneemt dat de narratio nog kennis, historiciteit voorziet.Ga naar voetnoot(2) Ankersmit daarentegen laat voor ons de mogelijk- | |
[pagina 68]
| |
heid open dat het gaat om historiciteit ook dankzij literariteit. Ik had het eerder over een tweede niveau van historiciteit, namelijk wanneer het interpretatieve deel van de narratio een bereik bewerkstelligt dat zo maximaal mogelijk verder reikt dan wat we te weten komen via de feitelijke beweringen. Volgens Ankersmit is het hierin dat de werkelijke historische kennis zit. De standpunten die spreken uit de laatste bladzijden van de twee verhalen bereiken in elk geval tegenover elkaar een zeer hoge mate van ‘scope-maximilization’: de ene representatie mondt uit in een dubbele metonymische voorstelling van de pathologische held versus de wereld, de andere in een synedochische van de pathologische held samen met de wereld. Het verschil kan niet groter zijn. De kans is dus zeer groot dat een van beide representaties een wel zeer objectieve narratio biedt, die niet alleen historiciteit bevat in de feitelijke beweringen, maar ook historiciteit van het tweede niveau en dat laatste net dankzij de discursieve strategie van plotstructuur in samenhang met de aanwezigheid van een dominante troop. Maar, welke van beide representaties zou dit dan zijn? Dat kan alleen worden achterhaald wanneer de representaties zouden worden geconfronteerd met een zeer breed contemporain corpus van (literaire en/of wetenschappelijke) teksten die ook verhalen over een soortgelijke individuele pathologie. Dan kan worden vastgesteld welke narratio onze kennis net dankzij een originele interpretatie verrijkt. Dat is iets waar ik uiteraard voor pleit als topic van verder onderzoek. |
|