Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 22
(2006)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
19[Brief van Virginie Loveling aan Jan Van Rijswijck. AMVC L863]
Gent 4 mei 1898.
Waarde vriend,
Dezen morgen ontving ik uwen brief met veel genoegen en toch niet zonder verwondering. Ik hoopte op geen antwoord meer. Dat ik u dadelijk schrijf, weze u een bewijs dat ik volstrekt niet boos ben en mij integendeel gelukkig acht in het voortbehoud uwer vriendschap. Het is wel verre van mijn plan u eenig verwijt te doen, ik weet hoe druk ge 't hebt, daarom stelde ik het nog op hooger prijs u eens met uwe - en ook tevens mijne dierbare - huisgenooten eens hier te hebben. Helaas! Wat al ontgoochelingen! Laat mij toe er het historisch van te maken en oordeel over mijn gemoedstoestand vóor ik uw brief kreeg: Gedurende de tentoonstellingGa naar eind(1) en eenige voorafgaande dagen verwachtte ik bij elke uitdeeling van de post - er zijn er dagelijks zeven - bericht van uwe komst. Evenveel teleurstellingen! Ik wilde uwe komst door een feestje vieren en had eenige vrienden gevraagd onder welke mijn neef Arthur Buysse, den kartellist, en zijn jong vrouwtje.Ga naar eind(2) Deze personen zaten alle te wachten op een sein en aangift van dag en uur, onder andere eene jonge Hollandsche dame, die hier in eene pension vertoefde en volstrekt den Dinsdag vertrekken wilde.Ga naar eind(3) Uit groot verlangen om u en Mevr. Van Rijswijck te leeren kennen, stelde zij haar terugkeer een paar dagen uit. Arthur had zoo gaarne met u gesproken en ik dacht u aangenaam te wezen door hem uit te noodigen. Het dineetje heeft geen plaats gehad, de invitaties onderbleven zijnde. Tot den zaterdag stelde ik voor mij zelve uit naar de bloemen te gaan. Het meerendeel waren verslenst of erg verleelijkt, maar dat was 't minste, ik heb reeds zooveel tentoonstellingen gezien. Wat mag er toch gebeurd zijn? vroeg ik mij immer af. Niet kunnen komen, ware begrijpelijk; maar geen antwoord. Toen beschuldigde ik mij zelve van onachtzaamheid, dat de formule mijner uitnoodiging niet hartelijk genoeg was geweest. Doch weder keerde de vraag: ‘Hoe kan de formule onhartelijk zijn als het verlangen om de vrienden te zien, zoo groot is?’ Ik kwam tot | |
[pagina 210]
| |
het bedroevend besluit dat ik zeer dwaas was en nam mij voor beter mijn genegenheid uit te drukken. Dezen nacht nog heeft die gedachte mij bekommerd. Ik zal u een boek zenden. Ik denk dat gij ‘Het Land der Verbeelding’ niet gelezen hebt. Ware het anders, schrijf mij éen enkel woord. In dat geval geef ik u ‘Eene Idylle’ of de ‘Bruid des Heeren’.Ga naar eind(4) Ik moet zelve zien of ik van deze nog ex. heb. Volbreng dan ook uw belofte en zend mij uw portret in burgemeesters costuum. Het is mij beloofd. Gelief mijn lieve Adolphine dezen brief mede te deelen en verzoek haar mij haar portret en dat van de kinderen - volgens afspraak - te laten geworden. Onze reeds oude vriendschap mag niet verkoelen, niet waar? Geloof aan de mijne en vergeet niet uwe aan u allen zoo verkleefde Virginie Loveling. |
|