Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 21
(2005)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||
‘Au revoir. Ton vieux Clausken’
| |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
Cyriel Buysse, Charles van der Stappen (gezien op de rug), Camille Lemonnier en twee dames verscholen achter een paraplu. Foto van Emile Claus (?) (AMVC, inv. nr. 121987/49).
en familieleden probeerden te verleiden om een abonnement te nemen op het tijdschrift, is het opvallend dat Buysse in de briefwisseling aan bijvoorbeeld Emmanuel de Bom (1868-1953) nergens melding maakte van Claus.Ga naar voetnoot(4) Dat Claus toch een abonnement nam op het tijdschrift, en abonnee zou blijven tot het laatste nummer in 1901, is wellicht eerder te verklaren door zijn vriendschap met De Bom, zoals Buysse een van de stichters, of met Henry van de Velde (1863-1957), vormgever van het tijdschrift, die Claus sinds de jaren 1885-1886 kende.Ga naar voetnoot(5) | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
Buysse zelf stelde de eerste kennismaking met Claus voor als een toevallige ontmoeting in de zomer van 1894: Het was langs een eenzamen landweg, tusschen de afgemaaide korenvelden. [...] Daar naderde een groepje menschen in dat heerlijk en teere landschap. [...] Het waren drie dames en drie heeren. [...] De reusachtige dame in groenen rok en fel-oranje blouse was de vrouw van den beeldhouwer Van der Stappen;Ga naar voetnoot(6) en het kleine, rond, dik mannetje, dat op een aangekleed zwijntje leek, was Van der Stappen zelf. De sterk gepoeierde dame met witten hoed en rose blouse was de vrouw van den beroemden romanschrijver Camille Lemonnier; en de flinke man met vierkante athleten-schouders in kort blauw jasje en wit-linnen pantalon was Lemonnier zelf. De jongere dame in witte mousseline met blauwe mouches was mevrouw Emile Claus; en de fijne, magere man met levendige gebaren was Claus zelf; mijn toekomstige broeder-in-Vlaanderen.Ga naar voetnoot(7) Buysses herinneringen uit 1924-1925 aan de man die hem de weg vroeg naar de dichtste bakkerij - ‘Die dames zouden gaarne wat koekjes koopen’Ga naar voetnoot(8) - doen echter de werkelijkheid geweld aan. Zo is in de briefwisseling uit november 1894 tussen Cyriel Buysse en zijn oom Auguste Buysse (1832-1920) sprake van de eerste ontmoeting met Lemonnier. De schrijver zegt letterlijk: ‘Cet été j'ai fait, chez un ami, la connaissance de l'écrivain Camille Lemonnier [...]’.Ga naar voetnoot(9) Buysses | |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
omschrijving ‘chez un ami’ laat aan duidelijkheid niets te wensen over, zodat de kennismaking tussen Buysse en Claus dus in de eerste helft van 1894 geplaatst moet worden, of mogelijks zelfs vroeger, misschien ten huize van Buysses tante Virginie Loveling (1836-1923) te Nevele. In het najaar van 1893 maakte Loveling kennis met het echtpaar Claus.Ga naar voetnoot(10) Wanneer ze eind januari 1894 hun nieuwjaarwensen beantwoordde, wordt duidelijk dat ook Buysses neef Julius Mac Leod (1857-1919) op dat ogenblik reeds tot Claus' kennissenkring behoorde.Ga naar voetnoot(11) Als blijk van zijn vriendschap met Loveling droeg Claus in februari 1894 een aquarel aan haar op, geschilderd te Nevele.Ga naar voetnoot(12)
In 1895 stelde Buysse zijn relatie met Claus op eenzelfde hoogte als zijn vriendschap met Lemonnier en Maurice Maeterlinck (1862-1949).Ga naar voetnoot(13) De auteur gaf daarvan duidelijk blijk door elk van de drie korte verhalen die hij in de vijfde jaargang van het symbolistische Gentse tijdschrift Le Réveil publiceerde, aan een van de drie vrienden op te dragen.Ga naar voetnoot(14) Aan de groep van Le Réveil is ook een van de vroegste avondlijke uitstappen te linken, die Buysse in het gezelschap van Claus ondernam. Naar aanleiding van een - volgens Buysse - door de groep georganiseerde tentoonstelling waren op ‘een winteravond’ ook Charles Doudelet (1861-1938), Grégoire Le Roy (1862-1941), Charles Van Lerberghe (1861-1907), Emile Verhaeren (1855-1916) en Maurice Maeterlinck van de partij. Twintig jaar later was Buysse vooral het afscheid tussen Claus en Verhaeren bijgebleven: | |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
Le Réveil: juli-augustus 1895. Kaftontwerp van Théo van Rysselberghe, fotomechanische druk, 233 × 142 mm (UGCB, inv. nr. G 014543).
| |||||||||
[pagina 12]
| |||||||||
[...] ik zie nog de geweldige gebaren waarmee Verhaeren, na afloop van de plechtigheid, zijn oude vriend bij zich trachtte te houden. Maar Claus, die buiten woonde, wilde volstrekt weg, moest absoluut zijn trein halen; en daar stonden die twee 'n ogenblik wild-gesticulerend onder een straatlantaren: Verhaeren met zijn beide, lange, schrale grijp-armen om Claus' mager middel geslagen; en Claus zich kronkelend en zich eindelijk loswringend, waarop hij dadelijk in de richting van 't nabije station wegholde, nog even schichtig, met zijn priemende ogen omkijkend, of de ander hem niet achtervolgde.Ga naar voetnoot(15) In de volgende twee decennia bleef de schilder in Buysses geschriften opduiken, als actief figurant in Buysses reisverhalen bijvoorbeeld, of eenvoudig als opdrachtnemer van een toneelstuk, en, uiteindelijk, in 1925, als onderwerp van een aparte Studie.Ga naar voetnoot(16)
Nadat Buysse zich in September 1896 na zijn huwelijk met weduwe Nelly Tromp-Dyserinck (1863-1944) in Den Haag vestigde, hield de geografische afstand geen scheiding tussen de vrienden in.Ga naar voetnoot(17) Enerzijds ging Buysse reeds in 1898 op zoek naar een zomerresidentie in de Leiestreek - en met die optiek huurde hij in 1899 het ‘Maison rose’ te Afsnee -, zodat de vrienden tijdens de lente- en zomermaanden relatief dicht bij elkaar woonden.Ga naar voetnoot(18) Anderzijds volgde hij Claus vanuit Den Haag. In februari 1897 kondigde hij aan zijn broer Arthur | |||||||||
[pagina 13]
| |||||||||
Buysse (1864-1926) een bezoek aan Claus' individuele tentoonstelling in de Verlatzaal te Antwerpen aan.Ga naar voetnoot(19) Ook de zwangerschap van Nelly Buysse en de nakende geboorte van René Buysse (1897-1969) in de zomer van 1897 gaven aanleiding tot hartelijke briefwisseling tussen de vrienden.Ga naar voetnoot(20) Hun onderlinge briefwisseling is evenwel niet zo uitgebreid bewaard gebleven.Ga naar voetnoot(21) Enkele biografische sprokkels daargelaten zijn we dus over hun vooroorlogse omgang minder goed ingelicht.
De hartelijke relatie met Camille Lemonnier was een belangrijke factor in hun jarenlange camaraderie. Zo werd de Parijzenaar Léon Bazalgette (1873-1928) nog voor het midden van de jaren 1890 lid van de vriendenkring, waarschijnlijk via Lemonnier.Ga naar voetnoot(22) Het vriendennetwerk rond Bazalgette behelsde trouwens met Georges Eekhoud (1854-1927) en Emile Verhaeren nog wel meer gemeenschappelijke Belgische vrienden van Claus (en Buysse). Het is niet evident om te reconstrueren hoe de vriendenkring zich uitbreidde, en wie juist wie introduceerde. Feit is wel dat Buysse en Claus in de loop der jaren tal van kennissen gemeen hadden, van Ary Delen (1883-1960), Isidoor Opsomer (1878-1967) en Claus' leerlingen Anna de Weert (1867-1950) en Jenny Montigny (1875-1937),Ga naar voetnoot(23) tot de boven vermelde | |||||||||
[pagina 14]
| |||||||||
Gentse hoogleraar Julius Mac Leod en Maurice Maeterlinck. Claus ging ook bijzonder hartelijk om met enkele dichte familieleden van Buysse, bijvoorbeeld met zijn neef de schilder Georges Buysse (1864-1916), en zoals eerder vermeld zijn broer Arthur Buysse en zijn tante Virginie Loveling. Doorgaans bracht Camille Lemonnier tijdens de zomermaanden enkele dagen in Astene door.Ga naar voetnoot(24) Tijdens zijn verblijven in Villa Zonneschijn toog hij steevast aan het werk.Ga naar voetnoot(25) Buysse getuigde als volgt: 't Was droevig weer: het mistte en het regende. Van wandelen kon geen sprake zijn. 't Was weer om te werken. Lemonnier wilde werken. Hij was van plan een roman te schrijven uit het Vlaamse landelijk leven. Maar de ambiante stemming was en bleef een grijze en een treurige, en hij wilde een boek schrijven vol licht en zon en tederheid van lijn en kleuren. En eensklaps vroeg hij de meester: ‘Claus, wil je eens ál je schilderijen voor mij ten toon stellen?’ Claus lachte, maar voldeed aan het verzoek. Uren en uren, dagen en dagen, bleef Lemonnier starend, peinzend en ... werkend in het ruim atelier vol licht-stralende schilderijen. En zo werd geboren een der mooiste boeken van het landelijk Vlaams leven, die ooit geschreven zijn: Le Vent dans les Moulins!Ga naar voetnoot(26) | |||||||||
[pagina 15]
| |||||||||
Gezicht op Villa Zonneschijn met rechts het atelier
(AMVC inv. nr. 121943/3). | |||||||||
[pagina 16]
| |||||||||
Op 8 maart 1903 vonden de vrienden elkaar terug op de Lemonnier-viering te Brussel, waarvan Buysse uitgebreid verslag gaf in Groot Nederland.Ga naar voetnoot(27) Enkele weken later, op 22 maart 1903, zou Claus, samen met Maeterlinck, de derde opvoering bijwonen van Buysses Het gezin Van Paemel door de Multatulikring in de Gentse Minardschouwburg.Ga naar voetnoot(28) In april 1907 waren Bazalgette en Verhaeren te gast te Afsnee, en volgens Buysse was het op Verhaerens verzoek dat ook Claus in Astene werd opgehaald.Ga naar voetnoot(29) Claus was net terug van een reis naar de Verenigde Staten, waar hij als jurylid zetelde in de prestigieuze Annual Exhibition van het Carnegie Institute te Pittsburgh. Natuurlijk verzamelden de vrienden voor de Buysse-viering op 9 april 1911 in Antwerpen, waar Buysse bij organisator Ary Delen ijverde om Bazalgette naast Claus en de Nederlandse schrijfster B. Stolk te posteren, ‘die hem beiden goed kennen’.Ga naar voetnoot(30) Op de viering ontmoette Claus ook Herman van Puymbrouck (1884-1949), van wie rond dezelfde tijd een studie over Buysse verscheen.Ga naar voetnoot(31) Buysse, die het | |||||||||
[pagina 17]
| |||||||||
Emile Claus, Cyriel Buysse, Camille Lemonnier en Léon Bazalgette voor het ‘Maison rose’ te Afsnee (AMVC, inv. nr. 121987/6).
| |||||||||
[pagina 18]
| |||||||||
essay bijzonder naar waarde schatte,Ga naar voetnoot(32) liet het opstel aan zijn dichtste vrienden doorsturen.Ga naar voetnoot(33) Verder is bekend dat Claus samen met Buysse aanwezig was op de begrafenis van Maeterlincks moeder in de Gentse Sint-Annakerk op 15 juni 1911.Ga naar voetnoot(34) En Claus woonde samen met Buysse op 7 maart 1912 in de Antwerpse opera, de première bij van Lemonniers lyrisch drama in vier akten Edénie, op muziek van Léon Du Bois (1859-1935).Ga naar voetnoot(35) De dag van Lemonniers overlijden, op 13 juni 1913, zou voor de vrienden - Bazalgette, Buysse en Claus - ook na de Eerste Wereldoorlog de aanleiding blijven voor een jaarlijkse bijeenkomst ten huize van een van de vrienden, ‘pour ranimer le souvenir de l'homme vraiment chic qu'il était’.Ga naar voetnoot(36) Claus' vriendschap voor Buysse kwam ook in brieven aan derden aan bod. Wanneer Cyriel Buysse in 1904 in het bezit kwam van een schilderij van Jean Delvin (1853-1922), de gerenommeerde directeur van de Gentse Koninklijke Academie voor Schone Kunsten en hechte vriend van de Astenaar, dichtte Claus - in een brief aan Delvin - aan het doek een museale waarde toe: | |||||||||
[pagina 19]
| |||||||||
Jean Delvin, Vee aan het wed, (ca. 1900), olieverf op doek, 156 × 125,5 cm (MSKG, inv. nr. 1948-M. Schenking René baron Buysse, 1948).
| |||||||||
[pagina 20]
| |||||||||
Toutes mes félicitations à Cyriel Buysse car j'apprends par GeorgesGa naar voetnoot(37) que C. Buysse est l'acquéreur de votre magistrale toile: je suis heureux que c'est un ami qui la possède mais j'aurais cependant préféré que le musée de Bruxelles aurait eu ce tableau,Ga naar voetnoot(38) les jeunes doivent constamment voir les bonnes choses, et c'est au Musée a donner l'éducation au jeunes peintres et à la faute: car vous aussi tout jeune vous vous rappelez avec quelle émotion on parcourait les musées, car là c'était les chef d'oeuvres des dieux qu'on avait l'occasion d'admirer, hélas, aujourd'hui combien nous voyons que la pluspart (pluspart comment l'écrire donc?) enfin meerendeels dier werken ne sont que des travaux d'invalides, c'est dommage c'est une erreur.Ga naar voetnoot(39) Wanneer een maand later, in September 1904, Claus naar jaarlijkse gewoonte Camille Lemonnier op bezoek had, aarzelde hij niet om Delvin in Astene uit te nodigen.Ga naar voetnoot(40) De andere genodigden - de bijeenkomst was voorzien op 28 september 1904 - waren de echtparen Cyriel en Georges Buysse, en de Gentse verzamelaar Fernand Scribe (1851-1913).Ga naar voetnoot(41) De invitatie aan Delvin getuigt zeker van Claus' | |||||||||
[pagina 21]
| |||||||||
legendarische gastvrijheid, waarvan ook andere vrienden, bijvoorbeeld Verhaeren, getuigenis aflegden.Ga naar voetnoot(42) Maar tegelijk wordt duidelijk hoezeer het echtpaar Claus verbonden was met de Gentse kring rond Delvin en Scribe, die met de vereniging De Vrienden van het Museum voor Schone Kunsten Gent, in het eerste decennium na de eeuwwisseling van 1900 een bijzonder réveil aan het museum gaven.Ga naar voetnoot(43) Claus was vanaf de stichting van de vereniging in 1898 lid, net als Albert Baertsoen (1866-1922), Anna de Weert, en Auguste en Georges Buysse.Ga naar voetnoot(44) | |||||||||
Vrolijke reizenGrote bekendheid genieten de reizen die Buysse in het gezelschap van leden uit zijn familie- of vriendenkring ondernam. Het beeld dat we vandaag van deze avontuurlijke tochten hebben wordt vooral bepaald door de blijmoedige indrukken die Buysse zelf er van schetste. Het zijn luchtige, licht badinerend gebrachte impressies. Bij hun eerste verschijnen in een reeks of apart - bijvoorbeeld in Elsevier's geïllustreerd maandschrift, Het vaderland, Groot Nederland en De wereld - alsook in bundelingen zoals De vrolijke tocht (1911), en vooral Per auto (1913) en De laatste ronde (1923) legde Buysse zijn reisindrukken als flarden herinnering vast.Ga naar voetnoot(45) De laatste twee reisbundels trekken hier de aandacht omdat ze de vriendschappelijke relatie tussen Buysse en Claus illustreren. | |||||||||
[pagina 22]
| |||||||||
In Per auto bracht Buysse het relaas van een reisje naar Frankrijk van 23 april tot 6 mei 1911, drie weken na de boven vermelde Buysse-huldiging in Antwerpen.Ga naar voetnoot(46) De tocht ging onder meer langs Picardië, Bretagne, Normandië, en de Morbihan, en verder door de Creuse, de Corrèze en de Lozère, van Arras, Amiens en Lisieux tot Limoges en Aurillac. Naast Buysse (‘de schrijver’) bestond het gezelschap uit Léon Bazalgette (‘de filosoof’), Emile Claus (‘de schilder’) en Edmond de Keyser (‘de fatsoenlijke mens’), Buysses zwager.Ga naar voetnoot(47) Met een verslag over een - voor Bazalgette - emotioneel bezoek aan het dorpje La Bazalgette in de Lozère, beëindigde Buysse het eerste deel van Per auto,Ga naar voetnoot(48) om het boek af te sluiten met drie met Maurice Maeterlinck verbonden reisverslagen. Vooral het eerste deel van Per auto draagt hier onze aandacht weg, waarin vrolijke onbezorgdheid hoogtij viert. De schrijver zat aan 't stuur van de wagen. Hij had zijn eigen lot en het lot van zijn metgezellen in handen. De schilder, die, behalve schilder, een buitengewoon pittig en geestig man was, had voor opdracht gekregen de prettige stemming erin te houden. De filosoof, Fransman van geboorte, zou de hotelrekeningen betalen, de bagage in de wagen schikken en, als 't nodig was, de weg vragen. De fatsoenlijke mens moest de banden oppompen.Ga naar voetnoot(49) Het is bekend dat Claus' schalkse opmerkingen en hilarische verhalen, elk gezelschap (goed- of kwaadschiks) overdonderden. Zijn blijmoedige vertelkunst maakte dan ook de kern uit van veel van zijn vriendschapsbanden. Of zoals Buysse het stelde: | |||||||||
[pagina 23]
| |||||||||
Emile Claus, Cyriel Buysse en een onbekende voor Villa Zonneschijn, voorafgaand aan een tocht met Buysses auto (AMVC, inv. nr. 121987/1).
| |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
Hij [Claus] kort niet schrijven, maar hij kon vertellen! Hij kon je, dát wat hij vertelde, voor oogen tooveren en mimeeren met zulk een ongelooflijk-levende intensiteit, dat je er om moest schateren, of je wilde of niet. Al wie dat ooit heeft bijgewoond, kan er van getuigen; men kwam van uren verre om hem te hooren en te zien. Hij was niet alleen een geniaal schilder, hij was ook een geboren, een geniaal komediant.Ga naar voetnoot(50) Op de autoreis speelde Claus zijn rol met verve. Toen ze bijvoorbeeld in Lisieux de weg naar Falaise vroegen, en elke voorbijganger hen een andere richting instuurde, was ieder de wanhoop nabij. Claus vormde klaarblijkelijk de uitzondering door nu eens ‘grappige gebaren met armen en benen (...) [te maken], alsof hij een gekkendans danste’, om tenslotte ‘de Zwanenzang uit Lohengrin’ te zingen.Ga naar voetnoot(51) Of verder, 's avonds in de eetzaal van hun hotel in Limoges, waar ‘de fatsoenlijke mens’ een oogje had laten vallen op een vrouw, die samen met haar dochtertje aan een aangrenzende tafel was gezeten: ‘Groot, slank, majestueus, in 't wit gekleed, ontroerend-gedecolleteerd.’ Om haar te imponeren liet De Keyser prompt een champagnefies ontkurken, meteen het begin van Claus' toneeltje: De schilder wisselde een vlugge blik met de filosoof en stond plotseling overeind, met zijn glas in de hand. | |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
Cyriel Buysse, Per auto. Kaftontwerp Rie Cramer, Bussum, CA.J. van Dishoeck, 1913.
| |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
- Ben je mal! riep de fatsoenlijke mens met een geconsterneerde blik naar de mooie dame, die vreemd naar het herentafeltje omkeek. Het ging er echter op de reis niet steeds balorig aan toe. Op hun tocht was beeidende kunst wellicht ook onderwerp van gesprek tussen Bazalgette en Claus. Een mogelijk onderwerp in de Creuse was de Franse postimpressionist Armand Guillaumin (1841-1927), die regelmatig in de streek actief was. In elk geval stuurde de Fransman aan Claus, kort na hun terugkomst, een aandenken: | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
Ci-joint le catalogue d'une petite exposition où GuillauminGa naar voetnoot(53) nous présente une Creuse ensoleillée que nous n'avons pas vu pendant notre voyage. Je vous envoie le catalogue à cause de Guillaumin que vous aimiez bien et en souvenir de notre beau tour.Ga naar voetnoot(54) Uit deze en andere brieven blijkt dat Bazalgette zich bijzonder verbonden voelde met Claus. Jaren later, na Wereldoorlog I, beschreef de Fransman hun vriendschap als volgt: En déroulant les belles lithographies que tu m'as données, ce n'était pas seulement la joie de les regarder à loisir, de les tenir ou de les mettre en place, que j'éprouvais, mais il me semblait dérouler en même temps ces quelques jours bénis que nous avons passés ensemble. Ils ont passé beaucoup trop vite, mais ils demeurent en moi chargés de souvenirs et de ce parfait bonheur qui ne s'explique pas. Il y avait bien longtemps que je n'avais passés de pareils moments, dans une intimité pareille, avec un ami comme toi, et dans la verte et blonde ambiance de ton pays. Le monde est une belle chose, qui nous réserve encore parfois de ces instants-là, qui font du bien pour longtemps. | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
In tegenstelling tot Per auto, waarin Buysse het verslag over de reis met zijn drie kompanen nogal abrupt afsloot, zou hij zich in De laatste ronde (1923) tot een enkele reis beperken.Ga naar voetnoot(56) De oorlog had een onbezorgde tijd doorkruist, en de jaren van onzekerheid hadden Buysse, Claus en vooral Bazalgette getekend. Ook het gezelschap verschilde lichtjes: Buysses chauffeur GastonGa naar voetnoot(57) verving in De laatste ronde Edmond de Keyser.Ga naar voetnoot(58) De reis in juni 1922 voerde hen nu dwars door Picardië, Normandië, de Vendée, de Charente, de Creuse en terug noordwaarts door de Morvan, langs Lens, Arras, Abbeville, Giverny, Pacy-sur-Eure, Mamers, Cholet, La Rochelle, Angoulême, Argenton, Bourges, Vézelay, en Tonnerre, en duurde ongeveer twaalf dagen. Opnieuw verliep de tocht (althans de eerste dagen) onder een prettig gesternte, met tekenende verhalen tot gevolg over de kennis-making met een Landru-figuur en een dubbelganger van oud-minister Caillaux,Ga naar voetnoot(59) of waarin Gastons aparte tafelmanieren aanleiding geven tot enige consternatie, of nog, zoals in Per auto, het gezelschap - doorgaans op ‘aangeven’ van Bazalgette - hopeloos verloren rijdt en gedurig met lekke banden geconfronteerd wordt. In het titelhoofdstuk van het boek slaat het noodlot echter toe. De auto begeeft het finaal, en de terugreis geschiedt per trein, via Troyes en Parijs. In vergelijking tot Per auto is de teneur van De laatste ronde meer ingetogen. Uitbundigheid heeft plaats gemaakt voor lichte ironie. | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
Zelfs Claus' grappen en grollen verdwijnen enigszins op de achtergrond. Één tussenstop moet op Claus een onvergetelijke indruk hebben gemaakt: Achter mij in de wagen hoor ik een geheimzinnig gefluister russen de Schilder en de Filosoof. Het lijkt wel of ze iets aan 't konkelen zijn, dat mij nog niet mag worden meegedeeld of in elk geval met de grootste omzichtigheid moet geschieden. Ik voel dat gekonkel en keer mij om. | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
waterlelies bloeiden. Ons zag hij niet, hij keek niet op in onze richting. Wij bleven daar een poosje, starend, peinzend, in het gouden licht van de avondschemering over al die pracht; en toen reden wij heel zacht en langzaam heen, in onze geest meenemend het beeld van een natuur-god, het beeld van een pan, die over de schoonheid van zijn wereldschatten zit te dromen. De hierboven besproken reisjes waren lang niet de enige. In hun briefwisseling is herhaaldelijk sprake van een voorgenomen uitstapje of wordt verslag gedaan van een afgelopen reis. Deze tochten gaven niet altijd aanleiding tot literaire reisverslagen. Zo bundelde Buysse geen notities noch van de reis naar Bretagne in juni 1912, samen met Bazalgette, Claus en Lemonnier, noch van de reis naar o.a. Nancy, Pontarlier, Orléans en Belfort begin juni 1914, in het gezelschap van Bazalgette en Claus.Ga naar voetnoot(62) | |||||||||
Ballingschap in brievenIn de hierna gepresenteerde briefwisseling zijn de oorlogsbrieven tussen Buysse en Claus het meest uitgebreid in aantal en voor beide correspondenten biografisch bijzonder interessant. Zoals bekend bracht | |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
Claus de Eerste Wereldoorlog door in Groot-Brittannië. Na zijn aankomst verbleef hij korte tijd in Londen, om vervolgens verder te reizen naar Wales. Claus was lang niet de enige in het verre Wales. Streekgenoten zoals George Minne (1866-1944), Valerius de Saedeleer (1867-1941) en Gustave van de Woestyne (1881-1947) belandden via het Zeelandse dorpje Sint-Anna-ter-Muiden en door tussenkomst van de Brusselse oriëntalist Raphaël L. Petrucci (1872-1917) en de Gentse professor Fabrice Polderman (1885-1948), eveneens in dezelfde streek.Ga naar voetnoot(63) Ook Verhaeren verbleef vanaf oktober 1914 in Wales, eerst in Cardiff, later in Llwynarthan. Na Verhaeren, die in februari 1915 Wales voor Saint-Cloud verruilde, ontvluchtte ook Claus het Welshe isolement en trok in maart 1915 naar Londen. Gedurende Claus' Britse ballingschap tussen 1914 en 1919, bleef de kunstenaar in contact met Buysse, die de oorlogsjaren in zijn vertrouwde thuisbasis aan de Laan van Meerdervoort in Den Haag doorbracht. Tijdens deze jaren was vooral Buysse actief in caritatief werk voor landgenoten. Als secretaris van Le Livre du Soldat, de Haagse afdeling van de Londense organisatie British Gifts for Belgian Soldiers (actief sinds 24 februari 1915) en later ook de Commissie tot verzending van Vlaamsche Boeken naar het Belgisch Leger (opgericht in juli 1915),Ga naar voetnoot(64) speelde hij, samen met onder meer zijn broer Arthur Buysse, Buysses uitgever C.A.J. van Dishoeck (1863-1931) en Léonce du Castillon (1869-1941), een belangrijke rol in de verspreiding van Nederlandstalige boeken onder de frontsoldaten. Deze rol maakte het Buysse mogelijk om in volle oorlogstijd tweemaal naar Londen te reizen, eerst in december 1915, in het gezelschap van zijn broer | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
Arthur, en opnieuw in juni 1916.Ga naar voetnoot(65) Claus van zijn kant zetelde in het redactiecomité van het gedenkboek Belgian Art in Exile, waarvoor zijn vrienden Maeterlinck en Verhaeren bijdragen schreven.Ga naar voetnoot(66) Van zijn eerste Londense reis deed Buysse tussen 31 december 1915 en 5 februari 1916 verslag in zes afleveringen in De Telegraaf.Ga naar voetnoot(67) Uit deze Reizen in oorlogstijd blijkt dat beide vrienden elkaar in King's Weigh House Personage in Thomasstreet ontmoetten. In deze Belgische kunstenaarsenclave hadden Belgische kunstenaars zoals Albert Baertsoen, Isidoor Opsomer, Pierre Paulus (1881-1959), Allons Proost (1880-1957), Maurice Wagemans (1877-1927) en ook Claus een onderkomen gevonden. In zijn reportage beschrijft Buysse het gebouw als volgt: Het is gelegen in een stille straat, hoewel volop in het centrum en dichtbij een der drukste verkeerspunten van Londen. Een liefdadige, adellijke dame, lady L.,Ga naar voetnoot(68) heeft het kosteloos voor de Belgische kunstenaars laten inrichten. Een tiental wonen er, of hebben er gewoond, enkelen alleen, anderen met vrouw en kinderen. Hoewel Buysse Claus' naam niet expliciet vermeldt, mag uit zijn beschrijving worden afgeleid dat zijn volgende beschrijving van een atelier, wel degelijk dat van de Astenaar betreft. Vol vriendschappelijk medeleven schetst hij het beklemmende bestaan van de landschapschilder, geïsoleerd in de drukke, grauwe wereldstad, een omgeving die een al te groot contrast met de vredige rust rond Villa Zonneschijn vormde: | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
Emile Claus, De Theems te Londen (Réverbération par matinée), 1918, olieverf op doek, 72 × 92 cm (MSKG, inv. nr. 1922-A).
Zijn atelier was de wijde natuur. Hij woonde aan het water, met om zich heen de weilanden, de korenvelden, de grote bossen, de molens en de torentjes van de verre dorpen, onder de hoge, schone, blauwe of glanzend-bewolkte hemel. Hier ziet hij de geelgrauwe, Londense mist, de hoge, zwarte huizen, de schoorstenen van de fabrieken. In zijn helder-lichte ogen, spiegels van al het heerlijk natuurschoon, dat hij zoveel lange jaren in vrijheid en vrede mocht bewonderen en op zijn prachtige doeken weergaf, beeft nu als 't ware al het diepe heimwee der verloren paradijzen. Dikwijls poogt hij tegen dat loom-neerdrukkende te reageren. Hij neemt zijn palet en gaat uit om te schilderen, in de grote parken, of buiten Londen.Ga naar voetnoot(70) Hij had daartoe een | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
‘permit’ nodig en heeft dat ook gekregen. Maar nooit zit hij ergens rustig in een aardig buitenhoekje geïnstalleerd, of dadelijk voelt hij om zich heen een stille hostiliteit. Mensen staan op een afstand achterdochtig naar hem te kijken, geheimzinnige gesprekken worden gewisseld en weldra komt een politieman naar hem toe, die vraagt om zijn papieren te mogen zien. Eenieder beschouwt hem als een ‘German spie’, die daar plannen zit te tekenen. Het werkt zó ontzenuwend op zijn gemoed, het verlamt zó de inspiratie tot zijn werk, dat hij het eindelijk opgeeft en maar niet meer schildert.Ga naar voetnoot(71) Wanneer beide vrienden elkaar opnieuw ontmoetten tijdens Buysses tweede oorlogsreis,Ga naar voetnoot(72) ontdekte de auteur er een andere Claus, die na een lange zoektocht zijn gedroomde schilderstek had gevonden: De schilder draaide een knop om en wij stonden in een klein, naakt, zeshoekig kamertje, een torenkamertje, dat door ettelijke kleine raampjes uitzicht op de grijze Londenhemel had. | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
De ontmoetingen met Claus, zoals beschreven in Van een verloren zomer (1917), vinden we in licht gewijzigde vorm ook in het boven vermelde Emile Claus. Mijn broeder in Vlaanderen [1925] terug. Omdat Buysse naar zijn herinnering schreef, duiken echter her en der verwarrende inconsequenties op. Waar het in Een verloren zomer nog lijkt alsof zijn bezoeken aan Claus van korte duur waren, heet het in Mijn broeder in Vlaanderen: ‘Ik heb hem lang en veel gezien te Londen. [...] Herhaaldelijk heb ik hem daar opgezocht.’Ga naar voetnoot(74) Anderzijds plaatste Buysse in Mijn broeder in Vlaanderen het verhaal van de ‘German spy’ in Wales; Buysse hield het in Van een verloren zomer op de omgeving van Londen.Ga naar voetnoot(75) Het mag dus duidelijk zijn dat Buysse de realiteit geregeld naar zijn hand zette.
Uit de briefwisseling van beide vrienden blijkt wel dat ze gezien de moeilijke omstandigheden, toch een relatief intens contact onderhielden. Meer nog, de oorlogsbrieven maken twee derde uit van de totaliteit van de tot nog toe bekende correspondentie Buysse-Claus.Ga naar voetnoot(76) Hun briefwisseling geeft een beeld van de lotgevallen van hun gemeenschappelijke vrienden. Zo berichtte Claus over Verhaeren, met wie hij in het begin van de oorlog veelvuldig contact had in Wales.Ga naar voetnoot(77) En maakte Claus Buysse er tevens op attent dat diens brieven aan Bazalgette niet terecht kwamen.Ga naar voetnoot(78) Buysse van zijn kant schreef over het (kunst)leven in Nederland, en stuurde Claus boeken op, onder meer Oorlogsvisioenen en (waarschijnlijk) Zomerleven uit 1915, en overdrukken van Uit het leven van een Schaatsenrijder, dat Buysse in 1917 in drie afleveringen van Groot Nederland liet verschij- | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
nen.Ga naar voetnoot(79) Buysses contacten met het Leieland, onder meer met een onbekende ‘Hollander’ die in de zomer van 1915 het ‘Maison rose’ huurde, brachten dan weer nieuws over Villa Zonneschijn.Ga naar voetnoot(80) Meer nog, Buysse poogde vergeefs om Claus te overhalen naar Nederland te komen wonen.Ga naar voetnoot(81) Niet alleen het rechtstreekse contact tussen Buysse en Claus en hun onderlinge briefwisseling brachten nieuwtjes; ook het netwerk van wederzijdse vrienden speelde een rol. Zo had Buysse in Den Haag veelvuldig contact met de schilder Isidoor Opsomer, die tot in het najaar van 1915 in Londen verbleef, waar hij het kunstenaarsbent in Thomasstreet vervoegde. Eind 1915 verhuisde Opsomer naar Den Haag, en stond van dan af - getuige de briefwisseling Claus-Opsomer - dicht bij Buysse. Zo schreef Claus in november 1917, na een zware operatieve ingreep aan Opsomer: Dank voor uwen vriendelijken brief en ik twijfel niet het minst aan de belangstelling die gij hebt voor mijn gezondheid, den kraak was groot maar alles draait op zijn beste, en zeg aan de vriend Cyriel, mijnen ouwe trouwe vriend, dat ik terug in mijn toren zitGa naar voetnoot(82); zelfs aan 't werk.Ga naar voetnoot(83) De briefwisseling Buysse-Claus-Opsomer toont trouwens aan dat Opsomer reeds medio 1915 - bij het begin van zijn Nederlandse ballingschap - een hartelijke omgang met de schrijver onderhield. Rond dezelfde tijde zette de Lierenaar zich aan een portret van Buysse.Ga naar voetnoot(84) Claus enthousiasmeerde Opsomer in de hem eigen, onnavolgbare stijl: | |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
Buysse heeft ne kloeke karakteristieken kop hé?Ga naar voetnoot(85) Maakt er iets goed van dat ware mijn groot genoegen. Ik slenter hier voort altijd met de hoop van toch de zomer in Vlaanderen te zien, en weer om te leven 't midden de heeren Cathoen en de FietrienenGa naar voetnoot(86) die Buysse zoo ironisch kenschetst.Ga naar voetnoot(87) Aan Buysses vriendschap voor de Astenaar werd tijdens de oorlogsjaren trouwens wel meer gerefereerd als referentiebron. Zo is er briefwisseling bewaard tussen de auteur en Leo van Puyvelde (1882-1965) uit maart 1917 met de Astenaar als onderwerp.Ga naar voetnoot(88) Van Puyvelde, sinds 1912 professor Kunstgeschiedenis aan de Universiteit Gent, bracht de oorlogsjaren in Den Haag door als attaché in de Belgische ambassade in Den Haag. In het tijdschrift Onze Kunst betoonde hij zich als criticus - samen met Paul Buschmann Jr. (1877-1924) - een van de meest actieve verslaggevers over Belgische beeidende kunst in Groot-Brittannië en Nederland. Daarnaast volgde hij het ontluikende Vlaamse expressionisme op de voet.Ga naar voetnoot(89) Tegelijk werkte hij aan een Studie over Belgische kunstenaars in Nederland, De Belgische schilders in Holland: Hoe zij Holland zagen.Ga naar voetnoot(90) Bij de voorbereiding van dit boek informeerde Van Puyvelde, die zich door de oorlog van zijn directe bronnenmateriaal zag gescheiden, bij Buysse naar interessante literatuur over Claus. Buysses antwoord aan de ‘Weledelgeb. Heer Prof Leo Van Puyvelde’ luidde als volgt: Vruchteloos heb ik mijn bibliotheek afgezocht om bedoelde werk over Claus te vinden. Noch Lemonnier, noch Mauclair | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
zijn hier in mijn bezitGa naar voetnoot(91) en ik begrijp nu wel dat ze, evenals veel andere boeken, helaas, in België gebleven zijn. Zou u niet eens informeren bij Kleykamp?Ga naar voetnoot(92) 't Zou mij niet verwonderen als ze 't daar hadden.Ga naar voetnoot(93) | |||||||||
Na de Grote OorlogBij Claus' terugkeer uit Groot-Brittannië werd de draad opgenomen van de geregelde bijeenkomsten in Afsnee, Deurle en Astene. In een brief uit april 1920 aan Isidoor Opsomer, getuigde Claus als volgt: Ik zie soms Buysse die weer op zijnen molenberg woont! (ongelukkig dat de molen de laatste dagen van den oorlog is neergeveld).Ga naar voetnoot(94) Wij spreken dikwijls over U en ik ook denk soms op de dagen die wij samen sleten in Londen.Ga naar voetnoot(95) In Mijn broeder in Vlaanderen geeft Buysse zelfs de indruk van een soms dagelijks contact tussen hem en de schilder.Ga naar voetnoot(96) Hun vriend Bazalgette van zijn kant nam in oktober 1919 opnieuw contact op | |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
Emile Claus, Portret van Cyriel Buysse, (1924), olieverf op doek, 55,5 × 46,5 cm (Deinze, Museum van Deinze en de Leiestreek, inv. nr. 119/Clau.e-16).
| |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
met Claus. De oorlog en de nasleep ervan hadden bij de Parijzenaar diepe wonden geslagen.Ga naar voetnoot(97) Bazalgette stelde een nakend bezoek van Buysse in het vooruitzicht, samen met zijn zoon René. In de zomer van 1920 was Bazalgette op zijn beurt te gast bij Buysse. De reden gaf Bazalgette als volgt aan: Voilà quatorze mois que je suis rentré et je n'ai pour ainsi dire pas bougé de chez moi. A vrai dire, je n'en avais pas envie. J'avais plutôt envie de me cacher, en essayant d'oublier l'horreur du monde présent. Mais j'ai parfois un grand besoin de prendre l'air et surtout de revoir des endroits et des êtres aimés. Ainsi j'ai résolu d'aller voir un peu Cyriel cet été et tu penses si je ne serai pas long à faire le chemin entre Afsnee et Astene! Combien de fois j'y ai pensé pendant la guerre, aux moments où on pouvait songer à quelque chose ... Alors c'est entendu: on se verra cet été.Ga naar voetnoot(98) In dezelfde brief sprak Bazalgette zijn ongenoegen uit over het feit dat de herinnering aan Lemonnier meer en meer vervaagde. ‘D'ailleurs, le monde d'aujourd'hui n'est pas fait pour lui. Il s'y sentirait trop malheureux’.Ga naar voetnoot(99) De verjaardag van het overlijden van Lemonnier was dan ook de aanleiding voor Bazalgette om in juni 1921 de vrienden te verzamelen in Villa Zonneschijn. Maar Bazalgette keek nog om andere redenen uit naar zijn verblijf in Astene: Je ne pourrai rester que peu de jours auprès de toi, parce que des affaires me forceront à rentrer, mais je sais que ces quelques jours seront, de toutes les choses au monde, ce qui pourrait me faire le plus de bien. Etre là à bavarder ou à se taire, avec toi, dans le paysage de juin et en ce coin de terre, cela rehausse singulièrement le goût de vivre. Et puis, tant de beaux vivants souvenirs ...Ga naar voetnoot(100) | |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
En Lemonnier bleef de vrienden verbinden. Wanneer op 13 juni 1923 in het Maison Rustique in Ter Hulpen de vrienden van de Brusselse schrijver voor een herinneringsdag ter ere van de schrijver verzamelden, ondernamen Buysse en Claus gezamenlijk de tocht per auto, misschien vergezeld door Léon Bazalgette, die met hen, de herinneringsplaket aan de dag ondertekende.Ga naar voetnoot(101) Interessant is ook een brief uit maart 1921 waarin Bazalgette met Claus overlegde over de blijkbaar succesvolle uitgave van Le bourriquet.Ga naar voetnoot(102) C'est bien amusant ce que tu m'écris, le succès du Bourriquet à Gand. Toujours la même histoire. Il faut que des étrangers viennent vous dire: mais regardez donc cet homme que vous avez parmi vous! Je suis heureux de ce résultat, dont j'étais loin de me douter, en faisaint paraître Het Ezelken en français.Ga naar voetnoot(103) Nous allons probablement publier un autre roman de lui en français.Ga naar voetnoot(104) In de briefwisseling Bazalgette-Claus vormde Buysse regelmatig het onderwerp van gesprek. In de boven geciteerde brief van Bazalgette karakteriseerde de Parijzenaar Buysse als volgt: Tu as dû voir souvent Cyriel venu faire des plantations.Ga naar voetnoot(105) Il ne va pas tarder à revenir au moulin. Car ne lui parlez pas de La Haye, par ces jours merveilleux (...). Ce n'est pas un homme des villes, notre brave vieux Cyriel, et nous l'aimons tant pour cela.Ga naar voetnoot(106) | |||||||||
[pagina 42]
| |||||||||
De vriendschap tussen Bazalgette, Buysse en Claus kwam abrupt tot een eind bij het plotse overlijden van de kunstenaar op 11 juni 1924. Enkele weken eerder hadden de eerste twee, op reis in het zuiden van Frankrijk, nog hun ongenoegen geuit over Claus' afwezigheid: ‘Il faudrait que tu soies là’.Ga naar voetnoot(107) Op de terugreis stuurden ze hem nog de bekende postkaart met foto van Bazalgette en Buysse met wandelstok, wandelend op de Promenade des Anglais te Nice, met de boodschap: ‘Deux compagnons qui se sont de nouveau rencontrés - avant de partir chacun à son moulin.’Ga naar voetnoot(108) In Mijn broeder in Vlaanderen schrijft Buysse dat hij met Claus, de dag voor zijn dood, de namiddag had doorgebracht. De volgende dag zouden ze elkaar opnieuw zien, naar aanleiding van het bezoek van koningin Elisabeth (1876-1965) te Astene.Ga naar voetnoot(109) Volgens Karel van de Woestijne (1878-1929) was ook zijn broer Gustave ‘'s avonds bij zijn ouden, vereerden vriend’ uitgenodigd, en wellicht had Claus nog andere confraters geïnviteerd.Ga naar voetnoot(110) Hoezeer Claus' dood Buysse aangreep is duidelijk in de laatste bladzijden van Mijn broeder in Vlaanderen, een verslagenheid die we ook in zijn briefwisseling van juni 1924 terugvinden.Ga naar voetnoot(111) | |||||||||
Claus als beeidend kunstenaar, door Buysses penAan zuivere kunstkritiek heeft Cyriel Buysse zich zelden gewaagd. Met tijdgenoten zoals Emmanuel de Bom, Pol de Mont (1857-1931), Karel van de Woestijne en August Vermeylen (1872-1945) kan hij dan ook de vergelijking niet doorstaan. Buysses bijdragen | |||||||||
[pagina 43]
| |||||||||
over beeldende kunst zijn beperkt,Ga naar voetnoot(112) en daarbij nam hij in hoofdzaak Claus als onderwerp. De Astenaar was echter lang niet Buysses enige kunstenaarsvriend: onder meer Henri Cassiers (1858-1944), Anna de Weert, Charles Doudelet, Frantz Melchers (1868-1944), Jenny Montigny, Rik Wouters (1882-1916) en op latere leeftijd ook Frans Masereel (1889-1972), behoorden tot zijn kennissenkring.Ga naar voetnoot(113) In Het Kunstblad van 20 december 1902 stond Buysse voor het eerst stil bij zijn vriend, naar aanleiding van Claus' individuele tentoonstelling in de Rotterdamse Kunstkring.Ga naar voetnoot(114) Grote bewondering straalt uit Buysses oordeel, voor die ‘grote harmonieuze kleurenzanger van Vlaanderen’, die hij verder als ‘ziener’ en ‘voeler’ opvoert. Interessant in de bijdrage is bovendien dat hij de schilder tijdens het werk beschrijft: Dáár moet men hem zien werken, de heerlijke schilder, volop in de milde Natuur. Zijn scherpe oogen glinsteren, hij staat gebogen, als 't ware loerend en bespiedend, vóór zijn doek, en vlug vliegen de toetsen uit zijn lange, slanke hand. Ga naast hem staan, in 't hoge weilandgras, of aan de oever van de rivier. Hij praat onder 't werken: korte zinnen, een kreet soms, van verrassing en bewondering, nu eens in 't Frans, dan weer in zijn Vlaams dialect, zijn eigen sappige geboortespraak. Alles in hem leeft en tintelt. De Natuur spreekt tot hem en hij antwoordt.Ga naar voetnoot(115) | |||||||||
[pagina 44]
| |||||||||
Buysse had dus - zo blijkt - moeite om de mens achter de kunst uit te schakelen. In hun onlosmakelijk verband primeerde zeker de mens. Naar eigen zeggen stootte hij als auteur steeds opnieuw op dezelfde reflex: Zijn blijde, zonnige kunst straalde op zijn gansche wezen af. Ik zou over den prachtigen kunstenaar willen schrijven en telkens wijk ik weer af, naar den geestigen, guitigen, levenstintelenden man. Het was als een vuurwerk: het sproeide en sproedelde uit hem naar alle kanten.Ga naar voetnoot(116) Hoewel Buysse dus zeker niet Claus' meest invloedrijke verdediger was - daarin gingen bijvoorbeeld Léonce Bénédite (1859-1925), Octave Maus (1856-1919), Camille Mauclair (1872-1945), Gabriel Mourey (1865-1943), Edmond Picard (1836-1924), en De Mont en Lemonnier hem vooraf- toch gaf de schilder aan Buysse de voorkeur om de inleiding te schrijven bij zijn tentoonstelling in april-mei 1911 in de Larensche Kunsthandel te Amsterdam. In Buysses introductie bij de tentoonstelling, die werd geopend minder dan tien dagen na de grote Buysse-viering te Antwerpen, wees hij op hun hechte verbondenheid.Ga naar voetnoot(117) In tegenstelling tot zijn eerste essay uit 1902 ging Buysse nu verder in op individuele werken, maar in zijn beschrijvingen heerste bewondering boven analyse. De auteur meende bij deze gelegenheid Claus te moeten voorstellen aan het Nederlandse publiek, ‘de niet-gewende toeschouwer’ die zich wel eens ‘verbijsterd’ van de schilderijen zou kunnen afkeren. Afschrikken konden ook Claus' impressionistische palet en het Vlaamse landschap - ‘blond en wazig, oneindig-fijn soms in nuances, lichter, intiemer’, dat Buysse tegenover de ‘grootser, zwaarder, donkerder [stemming]’ van het Nederlandse landschap plaatste. In 1930 voerde Buysse de schilder een derde maal op als onderwerp van een artikel. In het Clausnummer van het Gentse tijdschrift Kunst van drukker-uitgever en latere galerijhouder André Vyncke (1896- | |||||||||
[pagina 45]
| |||||||||
1982), tekende Buysse voor de bijdrage ‘Emiel Claus. De mens’.Ga naar voetnoot(118) De korte situering van de kunstenaar was toen echter eenvoudig gebaseerd op eerder gepubliceerde anekdotes, namelijk uit ‘Het feest Lemonnier’ in 1903 en Buysses in 1925 gepubliceerde ode Emile Claus. Mijn broeder in Vlaanderen.Ga naar voetnoot(119) In dit opstel bracht Buysse uitvoerig verslag uit van hun vriendschap die drie decennia overspande.Ga naar voetnoot(120) Hoewel het boek ontstond kort na Claus' plotse overlijden, gaf Buysse een typering van hun jarenlange vriendschap die toch tintelt van anekdotiek en synthese. Opnieuw belichtte hij Claus vooral als mens. En deze stereotiepe invalshoek ontging ook zijn tijdgenoten niet. In zijn kritiek op het boek zag Karel van de Woestijne dit echter niet als een minpunt. Volgens Van de Woestijne, die vaststelde dat het ‘Buysse niet om kunstkritiek, of om kunstgeschiedenis, of zelfs maar om eventjesgeromanceerde biographie te doen’, evoceerde het essay de ‘charme’ die Claus uitstraalde.Ga naar voetnoot(121) | |||||||||
[pagina 46]
| |||||||||
De briefwisseling tussen Cyriel Buysse en Emile ClausDe brieveneditie tussen Cyriel Buysse en Emile Claus die hier wordt voorgesteld is gebaseerd op twee archieven. Een belangrijk deel betreft de fotokopieën van brieven van Claus, bewaard in de Universiteit Gent, Vakgroep Nederlandse Literatuur, en voor onderzoek beschikbaar gesteld door mevr. Maddy Buysse (nrs. 3-4, 6-18). De briefwisseling van Buysse is gebaseerd op het fonds Carlo Vullers in het Archief voor Hedendaagse Kunst van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België (nrs. 1-2, 5). Het levendige taalgebruik en de vrije zinconstructies in de brieven, afwisselend geschreven in het Frans en het Nederlands, werden zoveel mogelijk gerespecteerd. Hier en daar werden voor de vlotte leesbaarheid leestekens, korte verduidelijkingen en verklarende noten toegevoegd. | |||||||||
Lijst van afkortingen
|
|