Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 20
(2004)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||
Het neutralisme van Neerlandia
| |||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||
leden’,Ga naar voetnoot(3) schrijft Neerlandia begin 1915. Tachtig jaar later zullen geschiedschrijvers van het ANV vaststellen dat het Verbond altijd een ‘onder brede lagen van de bevolking onbekende aangelegenheid’Ga naar voetnoot(4) is geweest en dat het ledental in Vlaanderen nog kleiner was dan in Nederland. Leo Simons nam al op het congres van 1902 in Nijmegen de weinig vruchtbare mentaliteit van het hoofdbestuur op de korrel: ‘U is tevreden, als U zooveel mogelijk leden bij elkaar houdt in onderlinge burgermans-genoegelijke tevredenheid, [..] luisterend naar allerlei “nationale” toosten, 'n beetje opgewonden over Groot-Nederland. En dan: huistoe.’Ga naar voetnoot(5) Dat hoofdbestuur is een hoofdzakelijk Nederlandse herenclub waarin de Dordtse gymnasiumleraar Herman J. Kiewiet de Jonge (1847-1935) eerst als algemeen secretaris, vanaf 1906 als voorzitter en daarnaast ook als feitelijk hoofdredacteur van Neerlandia het grootste gewicht heeft. Louter symbolisch daarentegen is de aanwezigheid van J.D. Baron van Wassenaer van Rosande, telg van het op een na oudste adellijk geslacht van Nederlandse stam. Neerlandia en het Verbond zelf zijn oorspronkelijk niet opgericht door Kiewiet maar door diens Vlaamse collega Hippoliet Meert (1865-1924), de atheneumleraar die in 1895 in het Brusselse kunstgenootschap De Distel met medewerking van onder anderen Prosper van Langendonck en Reimond Stijns de eerste stoot gaf tot de oprichting van een ‘Vereeniging tot Handhaving en Verbreiding van de Nederlandsche Taal’ naar het model van de Alliance Française en het Alldeutscher Verband.Ga naar voetnoot(6) Het Vlaamse ANV van Meert bestond dus al twee jaar toen Kiewiet op het Nederlandsch Taal- en | |||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||
Letterkundig Congres van 1897 in Dordrecht met een vergelijkbaar voorstel voor de dag kwam. Ondanks de stambroederlijke frasen ging de versmelting van het Vlaamse met het Dordtse ANV in 1898 onvermijdelijk gepaard met een verschuiving van het zwaartepunt naar het Noorden, waarvan de verhuizing van de hoofdzetel en van de Neerlandia-redactie van Gent naar Dordrecht het meest zichtbare gevolg was. Voor secretaris Meert van ‘Groep België’ en voor de Vlaamse leden in het algemeen werd het een permanente bron van frustratie dat ‘Groep Nederland’ zich in haar morele steun voor het verzet tegen de verengelsing van Zuid-Afrika veel minder terughoudend opstelde dan ten opzichte van de Vlaamse Beweging, die in Dordrecht werd gezien als een Belgische binnenlandse politieke aangelegenheid. Ca. 1900 ondernam Meert diverse pogingen om de propaganda van de Vlaamse Beweging efficiënter te organiseren, met name door de drukkosten van publicaties te beperken en de distributie te verbeteren. Daartoe richtte hij in 1901 in Gent drukkerij-uitgeverij PlantijnGa naar voetnoot(7) op en stichtte hij in 1897 binnen de Gentse afdeling van het toen nog exclusief Vlaamse ANV een ‘strijdfonds’ om de propaganda voor de ‘Gelijkheidswet’Ga naar voetnoot(8) te helpen financieren. Terwijl Cyriel Buysse in deze jaren - zijn ‘Franse’ jaren - lid werd van de eveneens in Gent opgerichte ‘Association flamande pour la vulgarisation de la langue française’ die de ‘Gelijkheidswet’ bestreed, komen de namen van zijn broer Arthur en zijn tante Virginie Loveling voor op de lijst van donateurs van het fonds van Meerts ANV.Ga naar voetnoot(9) Met een aantal ongenuanceerde uitlatingen in het artikel Flamingantisme en flamingantenGa naar voetnoot(10) had Cyriel zich intussen niet bepaald geliefd gemaakt bij de Vlaamse Beweging. In 1900 strooide hij zout in de wonde door zich in het ledenblad van de ‘Vulgarisateurs’ schamper uit te laten over de hypocrisie van fanatieke flaminganten: ‘Nos flamingants, les farouches, les irréductibles, | |||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||
n'aiment pas les Hollandais, - quoiqu'ils les appellent frères de race lorsqu'une occasion utile s'en présente. [..] Au fond ils les haïssent presque autant qu'ils haïssent les Français.’Ga naar voetnoot(11) Naar aanleiding van een geweigerde subsidie-aanvraag van de ‘Vulgarisateurs’ voor de publicatie van een taalgids voor Vlaamse seizoenarbeiders in Frankrijk - de ‘Franschmans’ - schreef Neerlandia in juli 1900: ‘Hier werd het toekennen der toelage bestreden [..] niet omdat eenige kennis van het Fransch aan de Franschmans niet zeer goed zou te stade komen, maar omdat de bewuste Association door het verspreiden van kennis der Fransche taal geen ander doel heeft dan de ondergang van het Nederlandsch in België.’Ga naar voetnoot(12) Het blad citeerde met instemming de opmerking van een lezer dat de Association gezien het gebrekkige taalgebruik in de Vlaamse editie van haar Statuten beter zou beginnen met haar kennis van het Nederlands te verbeteren. Vervolgens kwam onverwacht aan het licht dat de man die de gebrekkige vertaling op zijn geweten had niemand anders was dan Cyriel Buysse.Ga naar voetnoot(13) ‘Die Nederlandsche letterkundige,’ sneerde Neerlandia, ‘die door de uitgave van zijn werken in Holland en door de opneming van zijn romans en novellen in Hollandsche tijdschriften een aardigen duit verdient, helpt in België een handje om 't Nederlandsch uit te roeien.’ Na de eeuwwisseling evolueerde Cyriel Buysse van ‘vulgarisateur’ tot Vlaams boegbeeld van het Nederlandse literair tijdschrift Groot-Nederland, al stelde hij in zijn eerste bijdrage in de eerste jaargang (1903) nadrukkelijk vast dat ‘het Vlaamse volk, vertakking van de grote Nederlandse stam,’ voorlopig nog veel dichter bij Frankrijk stond dan bij Nederland. In Verbroedering, een bijdrage in de tweede jaargang, schetste hij de historische achtergrond: terwijl het Noorden zelfstandig bleef, kwam het Zuiden politiek en cultureel onder Franse invloed. - ‘Invloed’, benadrukt hij: ‘Geen volkomen assimilatie. Wij verloren grotendeels de levende kracht van onze taal - het Vlaams - en kregen daarvoor in de plaats: “un français approximatif”, een soort van surrogaat-taal’.Ga naar voetnoot(14) Daarom heeft Vlaanderen het | |||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||
Noorden nodig - ‘indien tenminste Holland zelf niet te zwak of te onverschillig is geworden om te voelen welk een hoge, heilige plicht het dwingt, een tak van zijn eigen ras en stam weer tot zelfbewustzijn te verheffen. Holland mag dan ook niet langer met een soort van toegevende minachting op ons neerzien. [..] Wij zijn enkel de slachtoffers van een te zwak verleden.’ Vandaar zijn toetreding tot het ANV en het niet minder opvallende feit dat in maart 1903 - drie maanden na het eerste nummer van Groot-Nederland - in Flandria's Novellenbibliotheek van Hippoliet Meerts uitgeverij Plantijn een Buysse-bundeltje verscheen waarin onder andere de twee verhalen uit Van Nu en Straks bijeen zijn gebracht.Ga naar voetnoot(15) In het najaar van 1904 kwam Flandria zelfs met een tweede Buysse-deeltje,Ga naar voetnoot(16) zodat het wel erg onwaarschijnlijk lijkt dat Meert voor de auteur ‘een totaal vreemde’ is zoals deze in 1915 in De Telegraaf zal beweren.Ga naar voetnoot(17) Meert is geen collaborateur van het eerste uur maar wordt op de voorpagina van De Vlaamsche Stem in december 1915 al - nadat Duitsgezinden het in Nederland verschijnende krantje hebben overgenomen - uitvoerig gepresenteerd in de reeks ‘Vlaamsche Voormannen’ omdat hij zich ‘ook in dezen benarden en verwarden tijd, een goede leider’ toont.Ga naar voetnoot(18) In 1916 zal deze ‘goede leider’ definitief kiezen voor actieve medewerking aan de ‘Flamenpolitik’ van de Duitsers. In het najaar van 1914 is daar nog geen sprake van, al is de scheiding der geesten zich snel aan het voltrekken: begin 1915 zal Meert zich in zijn repliek op het stuk van Buysse in De Telegraaf aansluiten bij het neutralistische standpunt van Kiewiet, dat het niet opportuun is in te gaan op ‘de vraag of Duitschland goede reden heefit te zeggen, dat het strijd voert om zijn bestaan en niet ten aanval, en dat het om lijfsbehoud den weg door België nemen moest, goedschiks of kwaadschiks’. Na kennisneming | |||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||
‘Niet Neutraal’, tekening in de Amsterdamse krant De Telegraaf van 24 januari 1915.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||
van dit artikel heeft Buysse niet de behoefte één dag langer lid te blijven van een club die niet de moed heeft de Duitse agressie onvoorwaardelijk te veroordelen maar des te hartstochtelijker debatteert over de vraag of ‘onzijdigheid’ een beter Nederlands woord is dan ‘neutraliteit’.Ga naar voetnoot(19) | |||||||||||||||||||||
TekstenHierna volgt een reconstructie van het deel van de polemiek waarin Cyriel Buysse zelf betrokken raakt: van het artikel in Neerlandia van november 1914 tot zijn antwoord op de aanval van Hippoliet Meert in De Telegraaf van 21 januari 1915. Lafheid werd overgenomen in de gemoderniseerde spelling van het Verzameld werk (VW 7, 350-353). De spelling van de andere, nooit eerder herdrukte teksten werd ongewijzigd gelaten. | |||||||||||||||||||||
Groot-Nederland en de OorlogGa naar voetnoot(20)
| |||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||
En wij lieten Neerlandia rusten. Maar nu, al woedt de krijg voort in al zijn verschrikking en zijn er dingen gebeurd, vreeselijker dan wij konden verwachten, voor Noord-Nederland tenminste lijkt voorshands het gevaar geweken en wij kunnen verademen. Nu willen wij zien, hoe het ons en onze stamgenooten gegaan is.Ga naar voetnoot(22)
Rechtstreeks of zijdelings is heel Groot-Nederland, zijn al de landen waar onze taal wordt gesproken in den oorlog betrokken geworden. Vlaanderen het meest, Vlaanderen nog alleen rechtstreeks, en volkomen. Van Oost naar West over zijn heele breedte is de oorlog het Vlaamsche deel van België doorgetrokken. En ook het Fransche Vlaanderen werd niet gespaard. Overal waar de zoete Vlaamsche spraak gehoord wordt is er gevochten of wordt er gevochten. En Vlaanderland is schier geheel in handen van den ‘Duts’. Neerlandia, uitkomende in een neutraal land, moet ook neutraal zijn. Het kiest geen partij, het doet niet mee aan den oorlog op papier. Nu Nederland niet meevecht, moet het Nederlandsche volk zich ook in woord en geschrift van aanvallen onthouden. Maar ten opzichte van België, voor het grootste deel bewoond door een volk van Nederlandschen stam en Nederlandsche taal, dus uit het oogpunt van ons Verbond en van Neerlandia bewoond door ons volk, moeten wij, in alle kalmte en ernst, een woord van beklag laten horen over deze overweldiging. Trouwens, Duitschland zelf heeft bij monde van zijn rijkskanselier gezegd, dat het België onrecht aandeed. Wij treden hier niet in een onderzoek, welke mogendheid of welke mogendheden de schuld van het uitbreken van dezen wereldoorlog dragen. Ook laten wij de vraag terzijde, of Duitschland goede reden heeft te zeggen, dat het strijd voert om zijn bestaan en niet ten aanval, en dat het om lijfsbehoud den weg door België nemen moest, goedschiks of kwaadschiks. Het deed onrecht. | |||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||
België heeft geweigerd zijn grondgebied voor den aanval op een nabuur te laten gebruiken en, toen desondanks zijn grenzen overschreden werden, heftig verzet geboden. En het is een wreede oorlog geworden. Er is ook verbrand, er is veel verwoest. Buiten en in de steden. En o die schoone steden van Vlaanderen! Niet alleen de steden met namen, die in heel de wereld vermaard zijn en waarheen in bedevaart tijgen al wie liefhebben wat er aan oude stadsbouwkunst zoo heerlijk in is overgebleven, maar ook de kleine, onbekende steden, nog vol van de bekoring van het verleden. Wat is er niet verloren gegaan in Leuven, Mechelen, Dendermonde! Fel bestookt en in zijn veldtochtplan door de Belgen gedwarsboomd zijn de Duitschers fel op het kleine land aangevallen, en alleen, althans zonder noemenswaardige hulp van zijn bondgenooten, aan den overmachtigen vijand het hoofd biedende, is België met geweld neergeworpen, en nu is nagenoeg heel het land in Duitschlands macht. Maar wij hebben vertrouwen in het Duitsche volk. Het zal, zoo het den oorlog wint, goed maken, zooveel het goed te maken is, wat het België heeft aangedaan. En het zal het land zijn vrijheid en zijn onafhankelijkheid laten. Het zal, als de toorn en de roes van den oorlog voorbij zijn, bewondering en eerbied hebben voor het kleine volk, dat te fier was om zijn grondgebied te laten schenden, en ter verdediging van zijn eer en van zijn onafhankelijk bestaan den oorlog met een machtigen vijand aandorst. En het zal begrijpen, dat het Nederlandsche volk, hoezeer het onzijdig wil blijven, met het heldhaftige Belgische volk, voor een deel zijn broedervolk, meevoelt en aan zijn bewondering en zijn deernis uiting geeft. Reeds toont het Duitsche volk dat te begrijpen, doordat het ons volk huldigt om de gastvrijheid, waarmede het de honderdduizenden Belgische vluchtelingen opneemt. Wij meenen daarmede echter niet, dat wij daarvoor hulde verdienen. Welk volk zou, in zijn geluk, dat het voor het onbeschrijflijke onheil van den oorlog gespaard bleef, deze rampzalige slachtoffers niet met open armen hebben ontvangen? En het waren voor het overgroote deel leden van ons volksgezin die in hun nood heil bij ons zochten. Dubbel welkom derhalve waren en zijn zij ons. | |||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||
Cyriel Buysse, Lafheid
| |||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||
Dan komt er wat flauw gewauwel van een wreeden oorlog, waarbij veel verbrand en verwoest is en waarin België door een overmachtigen vijand met geweld werd neergeworpen, enz. enz. En eindelijk besluit de schrijver: ‘Maar wij hebben vertrouwen in het Duitsche volk. Het zal, zoo het den oorlog wint, goed maken zooveel het goed te maken is, wat het België heeft aangedaan. En het zal het land zijn vrijheid en zijn onafhankelijkheid laten. Het zal, als de toorn en de roes van den oorlog voorbij zijn, bewondering een eerbied hebben voor het kleine volk, dat te fier was om zijn grondgebied te laten schenden, en ter verdediging van zijn eer en onafhankelijk bestaan den oorlog met een machtigen vijand aandorst. En het zal begrijpen, dat het Nederlandsche volk, voor een deel zijn broedervolk, meevoelt en aan zijn bewondering en zijn deernis uiting geeft.’ Die flauwe, laffe woorden hebben mij gegriefd, ten diepste. Een land kan neutraal zijn, een mens is dat niet, althans in dit geval niet. Persoonlijke neutraliteit in deze oorlog zou gelijk staan met onverschilligheid; en wie is nu werkelijk, wie kan nu werkelijk in deze schrikkelijke en afschuwwekkende wereldstrijd gans onverschillig blijven? Men zou, als mens, neutraal kunnen voelen in een oorlog tussen Liberia en Portugal b.v. om maar eens iets te noemen, maar nu, in déze strijd, onmogelijk, onmogelijk! Men kan neutraal doen, of willen doen, maar met zijn gevoel, met zijn innigste wensen, is men voor of tegen een der twee partijen. Dat kàn niet anders. Nederland, als politieke natie, bleef neutraal, en bleef het op een eerlijke en waardige wijze, en bewees daardoor onschatbare diensten aan wat er nog van de beschaafde wereld overblijft en wel in de eerste plaats aan ons, ongelukkige Belgen. Maar geen enkele Nederlander, géén enkele, zo hoop ik althans, kan, als mens, in deze strijd neutraal, dat is: onverschillig blijven. Hij kiest partij, bewust of onbewust, door redenering of gevoel, voor of tegen. Neerlandia is geen politiek lichaam, Neerlandia is het orgaan van het Algemeen Nederlands Verbond, en moet, als zodanig, onvoorwaardelijk en onbewimpeld, tegen alle mogelijke vijanden: Duitsers, Fransen, Engelsen, of hoe ze ook mogen heten, met alle kracht de heilige levensbelangen van de Nederlandse stam verdedigen. Dat geheel Vlaams België een gedeelte van die stam uitmaakt, behoeft geen nader betoog. Neerlandia moest dus ook, en nu wel in de eerste plaats, met zijn volste kracht, de belangen van het Vlaamse volk | |||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||
behartigen en steunen. En daarom ook is Neerlandia niet neutraal, kan niet, mag niet neutraal zijn, of het beantwoordt aan zijn roeping niet. Neerlandia was onze moeder, en een moeder blijft niet neutraal als men haar kinderen vermoordt. Neerlandia moest openlijk met en voor ons strijden, of, als 't niet durfde, dan maar zwijgen en meteen zijn reden van bestaan verliezen. Want Neerlandia, in de persoon van de onbekende schrijver van hoger bedoeld artikel belichaamd, weet natuurlijk zo goed en wellicht beter dan iemand wat er in geheel België gebeurd is: de schandelijke schending van het volkenrecht, de wandaden, de plunderingen, de brandstichtingen, de moorden, de verkrachtingen, al de onnoemlijke gruwelen waaronder het unschuldig volk te niet ging en waarvan zelfs in de somberste geschiedenis der middeleeuwse barbarie geen weerga is te vinden. Hij weet dat alles, die man, en hij weet ook heel goed, wie de schuldigen zijn. En wat brengt hij aan tot troost, tot hulp, tot steun? Dat hij vertrouwen heeft in het Duitse volk, en dat Duitsland, zo het den oorlog wint, weer goed zal maken wat het verkeerd deed!!!Ga naar voetnoot(23) Dat is alles. Die flauwe, laffe grap moet ons tot pleister dienen voor de afgrijselijke wonden, die de vijand ons geslagen heeft. Meer weet hij niet, die man. Hoe Duitsland alles goed zal maken als het soms niet overwint, vergeet hij ons mee te delen. Dat gaat hem niet aan. Hij is en blijft immers neutraal, 't is te zeggen onverschillig, terwijl zijn volk, een groot gedeelte van zijn eigen stam, dat hij met alle kracht diende te beschermen, ter dood gemarteld wordt. | |||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||
Onverwijld, toen ik dat walgelijk stuk gelezen had, heb ik mijn ontslag als lid van het Algemeen Nederlands Verbond ingediend en ik hoop dat velen mijn voorbeeld zullen volgen. Moet Duitsland eindelijk overwinnen, het zij zo. Het recht van de sterkste is ook al een recht, bij gebrek aan beter recht. Het is zelfs, in de dood van alle beschaving, het enig recht dat nog bestaat, en dat ook eeuwen lang, in vroegere tijden, als enig recht gegolden heeft. Wij zullen dus sterven als het moet, maar dan in waardigheid, omdat wij niet langer zelfstandig leven kunnen. Wij willen sterven, maar stervende willen wij niet beledigd worden, door de lafhartige troost van wie de moed niet had, de plicht, die hij op zich genomen heeft, met open vizier te volbrengen. België verwerpt hooghartig de onterende aalmoes, waarmee Neerlandia het tracht op te beuren. België heeft zijn plicht, méér dan zijn plicht gedaan. België, geheel onschuldig door een onbarmhartige vijand vermoord, door zijn bondgenoten wekenlang ellendig in de steek gelaten en door wie het moest verdedigen herhaaldelijk bedrogen en belogen en verraden, sterft, in laatste trots en laatste glorie, stug en nobel, zoals het voor zijn heilig recht van bestaan heeft gestreden en geleden, de heldendood!... | |||||||||||||||||||||
Lafheid
| |||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||
doen. Dat is laf, en men bereikt er niets door. Een moedig man, vooral iemand, die zoo in ruime mate over redenaars- en sprekerstalent beschikt, blijft en houdt stand. Hij strijdt voor zijne meening en zijne beginselen aan de zijde waar het gevaar dreigt en spant al zijn krachten in, om bestuur en de leden [van] het juiste zijner opvattingen te overtuigen. Moet hij ten slotte de strijd opgeven, dan zal hij zich met eer kunnen terugtrekken. Op die wijze behartigt hij waardig de belangen, die hij geschaad acht èn de belangen der vereeniging, waarvan hij jaren lang goed lid was. Toen de dappere Belgen het niet eens waren met de Duitsche opvatting, hebben zij hun land niet verlaten om ‘van over de grenzen’ dit uit te roepen. Dat zou laf geweest zijn; zij zijn gebleven; fier en moedig hebben zij gestreden; dit doen zij nog en zullen zij doen, tot het einde, hoe het ook wezen moge. Hierdoor dwingen zij eerbied en bewondering af, dit is houding, dit is moed.
Amsterdam, 28 Nov. 1914 S. VAN LIER Ez.
Uit bovenstaand antwoord van den heer Van Lier, wensch ik alleen de laatste paragraaf te onthouden. Daarin wordt mij, als ik het goed begrijp, verweten, dat ik laf ben geweest en aan den anderen kant der grenzen, dus in mijn land, in België had dienen te staan, om de woorden uit te spreken, die ik mij veroorloofd heb. Ik voel, dat ik hier aan mijn lezers een woord van uitlegging, een soort van ‘alibi’ verschuldigd ben. Laat ik dat dan maar zoo kort en zoo eenvoudig mogelijk en zonder eenige verbittering, ondanks de kwetsende beschuldiging, doen. ‘Il n'y a que la vérité qui blesse’, zegt een bekend spreekwoord en ik kan mij nu eenmaal in deze absoluut niet geblesseerd voelen. Hoe het dus kwam, dat ik wel aan deze en niet aan gene zijde van de grenzen stond. Ziehier: Ik was in mijn land, als elken zomer met mijn familie, lang reeds voor den oorlog uitbrak.Ga naar voetnoot(24) Of ik al of niet heb gepoogd als vrijwilli- | |||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||
ger in 't Belgisch leger dienst te nemen laat ik hier liefst buiten beschouwing. Alleen zij gezegd, dat, in sommige gevallen, de vader daarvoor te oud en de zoon te jong bevonden werd.Ga naar voetnoot(25) Wie niet meer voor vechten geschikt is kan wellicht nog op een andere wijze zijn vaderland dienen. Het was mij een voorrecht dat te mogen en te kunnen doen. Begin September kwamen vijftig jonge carabiniers zich met hun officieren op mijn buiten aanmelden. Zij bleven er veertien dagen. Zij vertrokken op een ochtend om 6 uur en nog diezelfden dag voor 12 uur, kreeg ik inkwartiering van een afdeeling burgerwachten. Deze vertoefden slechts kort. Zij vertrokken op een namiddag tegen 5 uur en om 7 uur had ik een half escadron lansiers met auto-mitrailleuses. En zoo ging het voort, dag in, dag uit, tot zich eindelijk allen op de plaats bevonden waar zij wezen moesten. Toen voelde ik mij zeer vermoeid en wenschte enkele dagen rust te nemen. Dat was op 6 October. Ik kwam naar Den Haag, waar ik gedomicilieerd ben en altijd 's winters verblijf, en waar ook mijn familie reeds was aangekomen. Mijn plan was daar een week te blijven en dan weer naar België te vertrekken. De gebeurtenissen hebben mij dat belet. Enkele dagen na mijn aankomst in Nederland viel, gansch onverwacht, de stelling Antwerpen in handen van den vijand en werden meteen voor mij de verbindingen met Vlaanderen afgesloten. Daarom, en alléén daarom, moest ik ‘van over de grenzen’, zooals de heer Van Lier het niet gansch onvenijnig noemt, zeggen, wat ik zeggen wilde.
CYRIEL BUYSSE | |||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||
Lafheid,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||
zou ik er bijna gaan aan twijfelen, waar de heer V.L. mij een wenk geeft, dat er nog andere wegen open staan om de strijdende legers te bereiken. Is dit niet een zéér onvoorzichtige vingerwijzing van den heer v.L.? Strookt dat wel met de neutraliteit van Nederland en kan het voor den heer v.L. geen hoogst onaangename gevolgen hebben? Ik wil nog 't beste voor hem hopen, maar vind het wel hoog tijd, deze voor den heer v.L. gevaarlijk wordende pennestrijd te staken. Ik wensch hem, op dezen avond, een prettigen Sinterklaas toe!
Den Haag, 5 December 1914
CYRIEL BUYSSE | |||||||||||||||||||||
Een hoog woord
| |||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||
moes, waarmee Neerlandia het tracht op te beuren.’ En nu is het begrijpelijk, dat Belgen tegenover de verschrikkelijke ramp, die hun volk heeft getroffen, bij de verwoesting, die in hun land voortduurt, en onder de stoffelijke en zedelijke eilende, die zij lijden, in een stemming kunnen verkeeren, waarin zij dingen gevoelen, zeggen en doen, die men verstandig doet niet te beoordeelen alsof het gevoelens, woorden en daden van menschen in normale omstandigheden zijn. De heer Buysse is begrijpelijkerwijze overprikkeld en heeft zoo dingen geschreven die niet te verantwoorden zijn. Dat was de eerste overweging. De tweede is, dat de heer Buysse blijkbaar hoort tot een slag menschen, zooals ieder die wel kent, menschen die zoo verkwistend met woorden omgaan, dat zij er de waarde niet meer van voelen. Zulke menschen gebruiken liefst veel en groote woorden, vooral veel bijvoegelijke naamwoorden, en als zij dan eens iets met nadruk willen zeggen, iets dat den hoorder moet treffen, dan moeten zij in den overtreffenden trap spreken en er desnoods een knoop op leggen. Willen zij b.v. iemand van iets overtuigen, dan zullen zij hun eerewoord geven, het bezweren en zich diten-dat toewenschen, als het niet waar is wat zij beweren. Terwijl een ander, die sober met zijn woorden pleegt te zijn, uitkomt met de eenvoudige verzekering, dat iets zoo is. De werken van den veelszins verdienstelijken schrijver die de heer Buysse is, zijn er om hem te teekenen als iemand die tot dat slag behoort. Hij heeft vele en zware en felle woorden noodig om zijn effekt te bereiken; hij legt het er, met een schildersuitdrukking, dik op. En zoo doet hij weer in zijn stuk tegen ons. Wanneer hij ons dus ‘lafheid’ verwijt, ons ‘lafhartig’ noemt, spreekt van ons ‘walgelijk stuk’, het vertrouwen dat wij in het Duitsche volk uitspraken een ‘flauwe, laffe grap’ en onze samenvatting van den toestand in België ‘flauw gewauwel’ vindt, en meer in dien trant, dan bedenken wij dat dergelijke taal niet de beteekenis heeft die zij zou hebben, indien zij afkomstig ware van iemand die blijk geeft gevoel te bezitten voor de waarde der woorden. En dat gevoel heeft de heer Buysse verloren. Dat verklaart goeddeels zijn onbetamelijken en dwazen aanval tegen ons artikel. Uit spatieeringen leeren wij kennen wat hem vooral daarin heeft gehinderd. Wij hebben over de overweldiging van België slechts ‘een woord van beklag’ laten hooren. Beklag, dat is den heer Buysse veel te zwak. | |||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||
Het moet veel sterker worden gezegd. Wij hebben voor ‘het heldhaftige Belgische volk’, maar die woorden worden niet aangehaald, de ‘bewondering’ en de ‘deernis’ van ons volk uitgesproken. ‘Die flauwe, laffe woorden’ hebben hem ‘gegriefd, ten diepste’, - die woorden en wat er aan voorafging. Het is teekenend. Bewondering en deernis zijn voor ons woorden vol zin, maar de menschen, die zelf spilziek met woorden zijn, krijgen als men niet spreekt van diepe of smartelijke of onuitsprekelijke deernis, geen indruk. Zooals wij reeds zeiden noemt de heer Buysse onze schildering van wat België is overkomen ‘wat flauw gewauwel’. Daarbij laat hij voor aanhalingen uit onzen tekst doorgaan, wat slechts zijn eigen samenvatting is. Een zeer bedenkelijke manier! Dat nog daargelaten, zijn wij toch niet geneigd den heer Buysse een goed rechter te vinden over de taal, waarin wij de groote trekken van de gebeurtenissen met zorgvuldig gekozen, sobere woorden hebben willen aangeven, niets neer-schrijvende dat niet iets moest zeggen. Waar wij in dat verband schreven: ‘En het is een wreede oorlog geworden’, is het kenschetsend voor den heer Buysse, dat hij spreekt van ‘wat flauw gewauwel over “een wreede oorlog, waarbij veel verbrand en verwoest is enz.”’ (wij zeiden reeds dat dit een onjuist citaat is). Natuurlijk, zoo meent de heer Buysse, elke oorlog is wreed, wat is dat voor laffe taal! Neen, voor iemand die zijn woorden weegt, beteekent het iets en zelfs niet weinig, wanneer hij zegt: het is een wreede oorlog geworden. En zoo zouden wij kunnen voortgaan. Wij hebben van ‘het rampzalige België’ gesproken; wij hebben gezegd, dat Duitschland België heeft overweldigd, dat het onrecht heeft gedaan. Dat is voor den heer Buysse flauw en laf uitgedrukt. Dat moet veel dikker. Het ontgaat hem, dat als iemand, die niet met woorden pleegt te morsen, zegt: gij hebt onrecht gedaan, daarin een zwaarder bestraffing kan liggen, dan als een ander een reeks verwenschingen uitschreeuwt. Wij hebben geschreven, dat Neerlandia, in ons onzijdig land verschijnende, ook onzijdig moet zijn. Dat behoort, blijkens de spatieering van den heer Buysse, ook al tot de ‘flauwe, laffe woorden’, en hij zegt: ‘Een land kan neutraal zijn, een mensch is dat niet, althans in dit geval niet. Persoonlijke neutraliteit in dezen oorlog zou gelijk staan met onverschilligheid..’. Dit mogen dan geen ‘flauwe, laffe woorden’ zijn, woorden zijn het toch. Als een land onzijdig is, moeten het ook zijn inwoners zijn. Onze Regeering heeft dat ons volk | |||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||
uitdrukkelijk voorgehouden: het is onze plicht in onze uitlatingen, in woord en geschrift, onzijdig te blijven, geen aanstoot te geven, aan geen van de oorlogvoerende partijen. Dat is onze plicht, of, om het den heer Buysse duidelijk te maken, onze uitdrukkelijke, zeer besliste, onafwijsbare, volstrekte plicht. Hij moge als Belg vinden van niet, maar wij vinden van wel, en onze Regeering ook. Wij weten, dat er ook bladen zijn die er anders over denken, en ons land daarmede reeds in ongelegenheid hebben gebracht, maar aan zoo iets doet Neerlandia niet mee. Zijn we daarom onverschillig voor het lot, dat België heeft getroffen? Het is niets minder dwaas het te beweren. Kloppen onze harten niet voor de Belgen? Laten wij uit ons artikel nog dit mogen aanhalen: ‘De strijd dien België voor het door Duitschland geschonden verdrag heeft aangedurfd, het lijden dat het daarvoor heeft doorstaan, het medelijden dat het in de gansche wereld heeft opgewekt en de bewondering die het tegelijk de wereld door zijn moed heeft afgedwongen...’ Spreekt uit zulke woorden onverschilligheid, of gebrek aan waardering en medegevoel, of lafhartigheid? Alleen iemand, die den zin van de woorden niet voelt, kan het beweren. Wij gaven ons vertrouwen in het Duitsche volk te kennen. ‘Het zal,’ schreven wij, ‘zoo het den oorlog wint, goed maken, zooveel het goed te maken is, wat het België heeft aangedaan.’ We hebben reeds gezien, hoe de heer Buysse van ‘die flauwe, laffe grap’ spreekt, en let ook hier op de onjuistheid der aanhaling! - er op laat volgen: ‘Hoe Duitschland alles goed zal maken, als het soms niet overwint, vergeet (Neerlandia) ons mede te deelen.’ Dat gaat ons niet aan, zegt hij, wij zijn immers neutraal, dat is te zeggen onverschillig enz. Waar draaft de heer Buysse heen? Als Duitschland het verliest, zullen de overwinnaars wel zorgen, dat het tegenover België goed maakt wat goed te maken is. Wij steken het zwaard niet op, heeft Engelands eerste minister gezegd, voor België volledig is schadeloos gesteld, en meer dan dat. Niet alleen Neerlandia heeft het bij den heer Buysse verkorven, maar ook het Algemeen Nederlandsch Verbond, dat zijn plicht om voor de Vlamingen als deel van den Nederlandschen stam op te komen, heeft verzaakt. Het heeft dien plicht verzaakt, zoo moet men uit het stuk van den heer Buysse opmaken, omdat Neerlandia niet in den geest van den heer Buysse, in woorden van den heer Buysse heeft geschreven. | |||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||
Het Verbond heeft een andere opvatting van zijn taak. In het Nov.-nr. kan men reeds iets lezen van wat het voor de Belgen heeft gedaan, en het deed en doet meer. Dat zal later wel blijken. Wij hebben misschien al genoeg staaltjes gegeven van de al te groote woorden die de heer Buysse gebruikt. Misschien is echter het slot van zijn stuk nog de beste toelichting. ‘Wij zullen dus sterven als het moet,’ zegt hij, bedoelende de Belgen; en dan iets verder: ‘België heeft zijn plicht, méér dan zijn plicht gedaan. België, geheel onschuldig door een onbarmhartigen vijand vermoord, door zijn bondgenooten wekenlang ellendig in den steek gelaten en door wie het moest verdedigen herhaaldelijk bedrogen en belogen en verraden, sterft, in laatsten trots en laatste glorie, stug en nobel, zooals het voor zijn heilig recht van bestaan heeft gestreden en geleden, den heldendood!...’ Dit nu inderdaad zijn woorden, die onze pen niet zou hebben kunnen neerschrijven. Dat België zijn plicht heeft gedaan, en, door zijn bondgenooten alleen gelaten, heldhaftig heeft gestreden, dat hebben wij in ons stuk gezegd, alleen een beetje anders, maar dat de Belgen sterven, en de heer Buysse met hen, en dat België in heldendood ondergaat, - neen, wij hebben te veel zin voor het woord, om dat te zeggen. Er zijn veel Belgen omgekomen, helaas, en er zullen er nog veel omkomen, maar de Belgen sterven niet en België, hoe zwaar beproefd, zal leven. Geen kras woord, een hoog woord heeft de heer Buysse gevoerd, maar, daarvan zijn wij overtuigd, niet uit naam der Belgen. | |||||||||||||||||||||
Den heer Cyriel Buysse
| |||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||
of onvolledig, altijd slordig zijn. Uw toon, ik ben er van overtuigd, beantwoordt niet aan Uwe gedachte; in Vlaanderen zelf zou hij niet bepaald kiesch zijn geweest. Hoeveel te meer in het onzijdige Nederland, op welks bodem gij Vlaming, woont. Wat de rol van het A.N.V. betreft, ik heb langen tijd van zeer nabij kunnen gade slaan welke groote diensten het ook aan ons Vlamingen bewezen heeft en nog bewijst. Het zal U dus niet verwonderen dat ik de beleediging door U zonder schijn van bewijs, het Verbond en zijn bestuur aangedaan, ten zeerste betreur.
HERMAN VAN DER LINDENGa naar voetnoot(27) Hoogleraar in de Geschiedenis aan de Hoogeschool te Luik, Belgisch vluchteling | |||||||||||||||||||||
Neerlandia en de Oorlog
| |||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||
Van meening met U verschillen moet ik, als U zegt, dat het gepaster ware geweest, zoo deze felle aanval op Neerlandia aan dit blad zelve ter plaatsing was gezonden. Dat het voor U aangenamer ware geweest, geef ik gaarne toe, maar waar het den heer Buysse er om te doen was, Neerlandia in zoo groot mogelijken kring aan de kaak te stellen, is 't toch begrijpelijk, dat hij een dagblad voor zijn aanval koos. Onverdedigbaar echter schijnt het mij, dat Uw antwoord op dezen aanval niet verschenen is in het blad, waarin ze gedaan werd, doch in het orgaan van het A.N.V. In tweeërlei opzicht hebt U zoodoende de belangen van het Verbond geschaad. In de eerste plaats hebt ge de lezers van de ‘Telegraaf’ die niet bij het A.N.V. zijn aangesloten, in de meening gebracht, dat ge niets op 's heeren Buysse's artikel wist te antwoorden. In de tweede plaats hebt ge niet getracht te verhinderen, dat ‘Telegraaf’-lezers, wèl leden van ons Verbond, gehoor gaven aan zijn dringend verzoek om, als hij, voor het lidmaatschap van het Verbond te bedanken; de secretaris van de afdeeling Amsterdam en de ondergeteekende hebben dat voor U gedaan, maar het was allereerst Uw plicht geweest. Verder kan ik mij niet vereenigen met Uw opvatting, dat Neerlandia, in een onzijdig land verschijnende, ook onzijdig moet zijn. U gaat blijkbaar van de gedachte uit, dat Neerlandia een Nederlandsch blad is als elk ander en dat het dus den wenk van de Nederlandsche Regeering ter harte moet nemen, dat wij in woord en geschrift onzijdig moeten zijn, geen aanstoot moeten geven aan de oorlogvoerende partijen. Laat ik een oogenblik aannemen dat dit juist is. Zegt men: de wil der Regeering is mij een wet, waar zij gebiedt hebben wij te zwijgen, dan is natuurlijk alle bespreking van de vraag, of het standpunt der Regeering het juiste is, overbodig. Maar is men van meening, dat de uitvoerende macht moet doen, wat het volk goed acht, en niet omgekeerd, dan gedraagt men zich in dezen naar den wensch der Regeering, omdat men het haar in deze voor haar zoo moeilijke dagen niet onnoodig lastig wil maken; ook zoo men haar standpunt niet het juiste acht. En er is toch waarlijk wel wat tegen het standpunt der Regeering aan te voeren. Nog onlangs wees de van Dag tot Dag schrijver in het ‘Handelsblad’ op de groote neutrale landen, Italië en de Vereenigde Staten, waar de pers zoo geheel anders optreedt dan in ons land, en hij - hij in zijn eigen blad - maakte de gevolgtrekking, | |||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||
dat alleen bedeesdheid onze handelwijze verklaart; de vraag of Groep Nederland van het A.N.V. niet tegen deze bedeesdheid had moeten opkomen, had m.i. overweging verdiend, al wil ik er gaarne bijvoegen, dat naar mijne meening hier bedeesdheid te verontschuldigen is. In hetzelfde blad is door de Redactie gezegd, dat zij niet zooveel mogelijk de neutraliteit in acht nam om toch vooral geen aanstoot te geven aan oorlogvoerende landen - wat de Regeering met haar wenk op het oog had - maar om de gemoederen van haar lezers niet in opwinding te brengen. Van ‘De Telegraaf’ zwijg ik nu maar; dat schrikkelijke blad, dat zoo ijverig voor de Beigen, de Vlamingen in het bijzonder, opkomt, kan - omdat het niet in den geest der Regeering handelt - in Uwe oogen toch geen genade vinden. Maar ik heb reeds genoeg gezegd om te mogen vragen of het nu werkelijk wel aangaat, het standpunt der Regeering het eenig juiste te verklaren met een beslistheid, die zonderling aandoet. Ik geloof dan ook te moeten meenen, dat Neerlandia neutraal is, omdat het vindt, dat het blindelings de Regeering heefit te volgen, zonder te vragen, of de Regeering gelijk heeft. Het is meer voorgekomen, dat Neerlandia zich bij beslissingen der Regeering heeft neergelegd, zonder tegenspraak... Zeer juist zegt Buysse: ‘Een land kan neutraal zijn, een mensch is dat niet’ en dicht Johan H. Been (in Neerlandia!): ‘Neutraal... dat is niet zielloos zijn, Geen eigen meening zeggen.’ Alsof het een axioma ware, schrijft U de woorden neer: ‘Als een land onzijdig is, moeten het ook zijn inwoners zijn.’ Nadere bewijsvoering schijnt overbodig. Of is 't voldoende bewijs, dat de Regeering deze meening aanhangt? Tijdens de Boerenoorlog dacht U ànders over deze dingen! De neutraliteit van de inwoners (zonderling klinkt de samenvoeging van die woorden) van een neutraal land als het onze, kan slechts berusten op de overweging, dat de Regeering ze wenscht, en men de Regeering in dezen tijd zooveel mogelijk ter wille moet zijn, en de meening, dat bedeesdheid in deze omstandigheden verplicht is, door het landsbelang geboden. Men zegge echter niet, dat het onnatuurlijke ding: een ‘neutraal’ mensch’, iets van zelf sprekends is. In 't bovenstaande heb ik aangenomen, dat Neerlandia een Nederlandsch blad is als ieder ander. Maar dit is onjuist. En het orgaan van het A.N.V. kàn niet neutraal zijn, omdat Groot-Nederland in den oorlog is betrokken. De Redactie stelt zich op het standpunt dat | |||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||
Neerlandia het orgaan is van Groep Nederland van het A.N.V. Ziedaar de groote fout. Neerlandia niet neutraal, dat wil niet zeggen, dat het zich nu maar blindelings bij een der oorlogvoerende partijen heeft aan te sluiten. Het orgaan van het A.N.V. heeft een hooger standpunt in te nemen, heeft in dit geval én tot Duitschland én tot Engeland verwijten te richten. In een blad, dat nu eenmaal meent neutraal te moeten zijn, kan ik hierop niet verder ingaan, maar ik hoop duidelijk genoeg te zijn, als ik de woorden België en Zuid-Afrika neerschrijf.Ga naar voetnoot(28) Dat het orgaan van Groot-Nederland in een neutraal land verschijnt, legt de Redactie den plicht op, matiging te betrachten en biedt haar tevens gelegenheid, om onbevooroordeelder dan dat in de oorlogvoerende landen mogelijk zou zijn, de zaken te beschouwen. Ziehier, hoe, naar mijne meening, de houding van Neerlandia had moeten zijn.U denkt daar anders over en na wat vroeger is gebeurd, verwondert dat niet. Het is niet de eerste maal, dat Neerlandia zich neutraal, en neutraal ‘met lust’ verklaart, waar 't taal- en stambelangen geldt. Met beleefden dank voor de plaatsing. Hoogachtend, A. LOOSJESGa naar voetnoot(29) Naschrift van de RedactieGa naar voetnoot(30) | |||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||
Aan de Redactie van De Telegraaf
| |||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||
geweest hun oordeel over het betrokken artikel te kennen te geven. Wij leven immers van de wereld afgesloten en hebben noch den aanval noch het verweer kunnen lezen. Ik zelf was nu in de gelegenheid en haast mij om het oordeel van de ‘betrokken partij’, waarvoor de heer Buysse en anderen heeten op te treden, uit te drukken. Neerlandia sloot haar verweer met de woorden: ‘Geen kras woord, een hoog woord heeft de heer Buysse gevoerd, maar, daarvan zijn wij overtuigd, niet uit naam der Beigen.’ Ik zeg, als Secretaris van Groep België, dat die overtuiging volkomen gerechtvaardigd is. Ik ontzeg aan den heer Buysse alle gezag om uit naam der Vlamingen te spreken. De heer Buysse heeft jaren geleden op de Vlaamsche Beweging gesmaald - als ik het wel voor heb, is van hem de uitdrukking: de sloot der flaminganterij -; is later bijgedraaid en heeft zich de hulde aan zijn schrijverstalent, door de vroegere gesmade flaminganten laten welgevallen.Ga naar voetnoot(32) Maar in onze gelederen stond hij nooit. Het is mij niet bekend, dat hij ooit door eenige daad blijk gegeven heeft van eenige belangstelling in den arbeid van de Vlaamsche Beweging. Wel is mij bekend, dat toen Vermeylen hem verzocht om onze Beweging tot verovering van een Vlaamsche Hoogeschool door het gezag van zijn naam als schrijver kracht bij te zetten, hij dit geweigerd heeft. Daarom ontzeg ik hem alle recht om zich over het artikel Groot-Nederland en de Oorlog uit te laten, zooals hij het gedaan heeft. En nu geef ik het oordeel te kennen van de betrokken partij, in de eerste plaats Groep Vlaanderen van het A.N.V. Men wete dan in Noord-Nederland, dat het artikel Groot-Nederland en de Oorlog niet verschenen is buiten voorkennis en goedkeuring en medeverantwoordelijkheid van Groep België van het A.N.V. In October waren nog niet alle betrekkingen met het Noorden afgesneden. Wij hebben destijds een drukproef van het artikel ontvangen, hebben ze aandachtig en met het gevoel onzer verantwoordelijkheid gelezen; wij hebben dat stuk niet walgelijk gevonden, geen flauwe, laffe grap. Wij hebben het ten hoogste omzichtig gevonden, maar wij hebben geoordeeld dat die voorzichtigheid volkomen gebillijkt wordt door de omstandigheden. Als er nu zijn onder de leden van het A.N.V., die, misleid door het stuk van den heer Buysse, bedankt hebben, dan hoop ik, dat deze | |||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||
woorden hun onder de oogen komen en zeg ik tot hen: keert terug in onze gelederen; niet door woordengebral kan de zaak der Vlamingen gediend worden, maar door daden, en ik kan gelukkig de verzekering geven, dat het Verbond op krachtige en omvangrijke wijze werkzaam is, al wordt daar geen reclame mee gemaakt. En nu een woord tot de anderen: ik heb geen andere gelegenheid; van avond moet ik weer huistoe en dan is alle verbinding weer afgesneden. Ik ben er vast van overtuigd, dat de heer Loosjes, c.s. mij niet beschouwen als den ‘slapste der slappen’ noch zelfs als ‘een slappe onder de slappen’. Mijn woord en getuigenis zal dus wel eenige waarde hebben. Ik waardeer hun optreden in zooverre het voortspruit uit de warmste genegenheid voor Vlaanderen. Maar laat die warme genegenheid dan niet brengen tot onbesuisd handelen. Wij, Vlaamsche bewindslieden van het A.N.V., die mede ons aandeel hebben in de algemeene leiding, hebben daarover toch ook een oordeel. Welnu ons oordeel over zogenoemde slapheid is dat er ‘geen slapheid’ maar ‘omzichtig beleid’ is en wij keuren dit volkomen goed omdat wij er vast van overtuigd zijn, dat onze zaak thans niet door woordengebral gediend wordt maar door daden. Al waardeer ik de drijfveren, ik moet onzalig noemen alle streven, dat scheuring in het Verbond moet brengen of afbreuk moet doen aan de tegenwoordige gezag- en invloedhebbende leiding van het A.N.V. Ik bezweer daarom de heeren Loosjes c.s. nu niet Katholieker te willen zijn dan de Paus, hun ondermijnend werk te staken en noodig alle leden van het A.N.V. uit zich te scharen om diegenen, die met rustige kracht de vlag van onze Vereeniging hooghouden.
H. MEERT Secretaris Groep België A.N.V 16 Jan. 1915 | |||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||
Antwoord van Cyriel Buysse
| |||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||
De heer M., die blijkbaar voor deze gelegenheid door het beheer van het A.N.V. is gemobiliseerd geworden, mag dat nog wel eens rijpelijk overwegen en zich ernstig afvragen of het ‘omzichtig beleid’, zooals hij het noemt, van hen, die met ‘rustige kracht de vlag van het A.N.V. hooghouden’, inderdaad wel de gewenschte houding is, niet voor een min of meer opportunistisch oogenblik, maar voor de Sterke en waardige bestendiging der taak, die het A.N.V. op zich genomen heeft. Vroeger, verwijt mij nog de heer M., heb ik ook het flamingantisme aangevallen.Ga naar voetnoot(35) Volkomen waar. En waarom? Omdat ik in de Vlaamschgezinde leiding uit dien tijd dezelfde zwakheid, slapheid, laksheid, lafheid (daar is het groote woord!) bespeurde, die de leiding van het tegenwoordige A.N.V-bestuur onder den dekmantel van omzichtigheid, enz. als deugden aanbeveelt.Ga naar voetnoot(36) Moet ik het nu nog ten slotte voor de allerlaatste maal herhalen? Neerlandia, orgaan van het A.N.V., kon, als het niet spreken durfde, zwijgen. Maar als het sprak, dan moest het zijn, om zonder angstvalligheid, met alle kracht op te komen tot de verdediging der rechten en belangen van den Nederlandschen stam, waar die door vijanden bedreigd werden, onverschillig of dezen Duitschers, Franschen, Engelschen, of wat ook, waren. | |||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||
Zooals het nu geloopen is, heefit het A.N.V. zichzelf vleugellam geslagen. Hiermee heb ik gezegd en bedank bij voorbaat voor alle verdere polemiek met bekenden of onbekenden. Ik denk mijn tijd nog wel beter en nuttiger te kunnen besteden.
CYRIEL BUYSSE | |||||||||||||||||||||
Chronologie (november 1914 - februari 1915)
Noot: Jan de Louter (1847-1932), Nederlands jurist, specialist volkenrecht en hoogleraar (1879-1919) in Utrecht, verdedigt in het artikel ‘Het A.N.V. en de Onzijdigheid’ in Neerlandia van januari 1915 uitvoerig het standpunt van het ANV-bestuur. Zijn stuk is hier niet opgenomen omdat Buysse er niet wordt genoemd. |
|