Cyriel Buysse over de kritiek
Cyriel Buysse in De Amsterdammer. Weekblad voor Nederland, 21.4.1917
Antwoord op een enquête van het blad: ‘Wat is de critiek voor den kunstenaar en Wat is de kunstenaar voor de critiek?’
Inleiding door Johannes Tielrooy.
Vier vragen aan ‘vooraanstaande kunstenaren, critici en kunstenaren-critici’ over normen en waarden in de kunstkritiek.
De editie van 21.4 bevat een eerste selectie uit de ingezonden reacties: Marcellus Emants, Willem Kloos, Jacob Israël de Haan, Jan Fabricius, Cyriel Buysse.
De vier Nederlanders gaan serieus en min of meer uitvoerig in op elk van de vier vragen.
Buysse antwoordt:
Met uw goedvinden zal ik maar liefst ‘globaal’ op de gestelde vragen antwoorden.
Ik heb een paar goede vrienden, die aan litteraire kritiek doen en ik ben zeer op hun oordeel gesteld, zooals ik er ook op gesteld ben, dat de gasten, die ik aan mijn tafel inviteer, de spijzen en de wijnen weten te waardeeren.
Ik meen dan ook, dat je iemand persoonlijk goed dient te kennen om kritiek over zijn werk te schrijven. Dat wordt dan een aardig, kameraadschappelijk keuvelarijtje en je zegt natuurlijk niets dan goeds van elkaar, ook al geloof je er geen steek van
Anonieme kritiek, - dat wil zeggen: kritiek van iemand die je niet persoonlijk kent, - ook al is die gunstig, vind ik ergerlijk, indringerig en onbetamelijk, als van een vreemde, die familiaar met je doet, zonder in 't minst daartoe gerechtigd te zijn.
Verder spreekt het van zelf dat elke slechte of ongunstige kritiek, vooral wanneer zij komt van een onbekende, als een blijk van verregaande vlegelachtigheid en onbeschoftheid moet beschouwd worden. Voor zulk iemand is in fatsoenlijk gezelschap geen plaats.