Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 17
(2001)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
‘Cyriel Buysse, nog vele jaren en nog vele boeken’
| |
[pagina 176]
| |
Hier wordt informatie gegeven zonder grondige bespreking, die ge elders in het blad vindt. Terloops wat critiek of lof, in twee drie lijntjes, zoo objectief mogelijk; plannen van kunstenaars; af en toe een ‘interview-express’; belangrijke boekver-schijningen uit binnen- en buitenland, enz. Een rubriek zooals geen enkel blad in ons land er reeds een heeft. Het is geen omwenteling, maar wij hopen toch niemand te vervelen en tenminste voor een groot deel der lezers onmisbaar te worden. Zoo bondig en zoo aantrekkelijk mogelijk, is onze leus.Ga naar voetnoot(2) Herreman plaatste ‘De Boek-Uil’ in het teken van de ontvoogding van het proletariaat. Zijn commentaren bij ‘alle uitingen van het intellectueele leven’ dienden immers een hoger opvoedend doel: ze deden dienst als lering en vermaak voor het krantenlezende arbeiderspubliek en wilden de drempel voor cultuur zo laag mogelijk houden.Ga naar voetnoot(3) De krant Vooruit kreeg kort na de Eerste Wereldoorlog te maken met een fors inkrimpend lezersaantal. Het Gentse dagblad kon niet langer concurreren met katholieke en liberale kranten als De Standaard, Het Nieuws van den Dag, La Flandre Libérale en Gazette van Gent. En in de socialistische zuil werd Vooruit overvleugeld door de zusterkranten De Volksgazet en Le Peuple. De benoeming van August Balthazar als nieuwe directeur van uitgeverij Het licht (1927), die onder meer Vooruit uitgaf, zette een gunstige kentering in. Raymond Herreman, sinds november 1927 Brussels correspondent van de krant, en Achilles Mussche, sinds februari 1928 literair recensent op free-lance-basisGa naar voetnoot(4), traden in 1929 en 1930 in vaste dienst. Allerlei innovaties door nieuwe investeringen (zoals in een nieuw redactiegebouw, plechtig ingehuldigd op 10 januari 1931) en de aanwervingen van talentrijke journalisten werden eind jaren twintig en in de vroege jaren dertig in de opmerkelijk opwaartse | |
[pagina 177]
| |
trend van de oplagecijfers weerspiegeld.Ga naar voetnoot(5) Raymond Herremans ‘Boek-Uil’ kreeg een cruciale plaats in die revitaliseringscampagne van Balthazar toebedeeld. De dichter Herreman brak bij een breder publiek pas door met de uitgave van zijn dichtbundels De roos van Jericho (1931) en vooral Het helder gelaat (1937). Die laatste bundel is in 1938 bekroond met de Driejaarlijkse staatsprijs voor poëzie. Daarvoor, tijdens zijn studietijd aan de Gentse lagere rijksnormaalschoolGa naar voetnoot(6), liet Herreman zich even opmerken als co-auteur van de dichtbundel Eros (1914) en de toneelschetsen Verwachtingen (1915), beide uitgegeven onder het pseudoniem Ray Vere en in samenwerking met Maurice Roelants (pseudoniem Maurice Minne). Jaren later, in 1926, werd zijn ‘dramatische fantasie’ Pimpels de Zon bekroond met de Prijs van de Provincie Brabant.Ga naar voetnoot(7) Op voorstel van Jan Greshoff, die tijdens het interbellum in Nederland een pleitbezorger voor de Vlaamse literatuur was, is poëzie van Herreman opgenomen in de bloemlezing De dichters van 't Fonteintje (in de reeks ‘De Schatkamer’ van A.A.M. Stols, met een inleiding door Jan van Nijlen) en door diens bemiddeling kon Herreman in vooraanstaande Nederlandse bladen als Den gulden winckel, De vrije bladen en vanaf de jaren dertig ook Helikon, Forum, De gids en Groot Nederland publiceren.Ga naar voetnoot(8) Toen hij eind jaren twintig in loondienst van Vooruit trad, had Herreman nog niet meteen naam gemaakt als dichter, maar des te meer als journalist en recensent. Herreman was pas tweeëndertig toen hij zijn rubriek ‘De Boek-Uil’ aanving. Op 24 augustus 1929, drie dagen na zijn drieëndertigste verjaardag, besteedde de jonge criticus voor het eerst aandacht aan het literaire oeuvre van Cyriel Buysse. En hij deed de arbeiderslezers meteen een confessie: | |
[pagina 178]
| |
Cyriel Buysse wordt weldra 70 jaar. Hij zal gevierd worden en men zal er hier wel meer over schrijven. Ik heb hem aan ons groot publiek niet te doen kennen, dat nooit opgehouden heeft hem te lezen en te verslinden. Maar in litteraire kringen in Vlaanderen heeft hij niet genoeg waardeering gevonden. De massa had gelijk. Ik beken ootmoedig, dat ik een van dezen ben die slechts in de laatste jaren tot Buysse ben bekeerd. In den beperkten kring van kunstliefhebbers is literatuur sedert een kwart eeuw bij ons al te zeer kwestie van stijl en vormschoonheid geweest. En bij Buysse was dit nevenzaak. Hij was misschien de eenige schrijver sedert de Vlaamsche herleving, die het leven meer liefhad dan de literatuur, die zijn romanhelden niet tot litteraire helden maakte. Inhoud was hem hoofdzaak. Hij toonde het laaggezonken volk, hij toonde ook het verzet van het proletariaat tegen den bezitter; hij stelde alle kuiperijen die nog welig woekeren op onzen buiten, aan de kaak: politiek en kerkelijk gekonkel vonden een hekelaar in hem, evenals de kwezelarij en de botheid. En ik wil hem niet van alle critiek vrijstellen. Als Buysse niet nog veel grooter is geworden, dan ligt dat aan hem. Hij heeft zich te veel bij het naturalisme gehouden. Ik bedoel, dat hij, bij alles wat hij nauwkeurig beschreef, ook nog meer partij had moeten kiezen, een leider en een raadgever zijn. Hij had meer dan door eenvoudig aantoonen de plagen van onze bevolking en van onze maatschappij moeten brandmerken. Zoovele vraagstukken, die hij beroerde, had hij tot het einde toe moeten doordenken om zijn boeken nog meer sociale waarde te geven. Doch deze kritiek telt niet in vergelijking met wat Buysse ons gaf. Trots zijn naturalisme voelt men toch steeds, dat hij aan de hand staat van de verongelijkten. Nu pas, en gelukkig nog tijdens zijn leven, wordt de vereering van Buysse algemeen. De litteratoren volgden den gewonen lezer. Ik heb den indruk, dat Buysse meer dan wie ook, de voorlooper en de meester zal zijn van een komend tijdperk in de Vlaamsche letterkunde.Ga naar voetnoot(9) | |
[pagina 179]
| |
Buysses zeventigste verjaardag ging inderdaad niet onopgemerkt voorbij. Vooruit kopte op woensdag 4 september 1929 op de frontpagina, ruim twee weken voor Buysses geboortedag: ‘Cyriel Buysse wordt zeventig’Ga naar voetnoot(10). Achttien jaar en enkele maanden na de viering van de Nevelse schrijver in Antwerpen en GentGa naar voetnoot(11), stond het najaar van 1929 in Brussel, Den Haag en Gent vrijwel volledig in het teken van een officieel huldebetoon en allerlei artistieke én culinaire manifestaties. De festiviteiten startten op 20 september, precies de dag waarop de schrijver zeventig werd, met een tentoonstelling in de Hoofdstedelijke Bibliotheek van Antwerpen.Ga naar voetnoot(12) Diezelfde dag publiceerde Herreman zijn eerste huldebetoon aan Cyriel Buysse in de Frans-Belgische socialistische krant Le Peuple. Hieronder presenteren we de integrale tekst (in een diplomatische weergave): ‘On fêtera le 70e anniversaire du romancier Cyriel Buysse’ | |
[pagina 180]
| |
Mais voilà que le goût de la grande masse prend sa revanche. Le 70e anniversaire de Cyriel Buysse sera fêté avec autant de ferveur admirative par les littérateurs que par le gros des lecteurs. | |
[pagina 181]
| |
In de loop van de volgende maanden werd Buysse herhaaldelijk en uitgebreid gevierd. De eerste publieke bijeenkomst, die aanvankelijk op 22 september was gepland, diende verschoven te worden door het overlijden van Karel van de Woestijne.Ga naar voetnoot(14) In ‘La Lanterne Sourde’, in de zaal van de ‘Union Coloniale’ in de Stassartstraat te Brussel, had op 16 oktober 1929 op initiatief van de Frans-Belgische dichter en voorzitter van het genootschap Paul Vanderborght een herdenking van Van de Woestijne plaats. De avond werd voorgezeten door de voorzitter van de Association des Écrivains, Hubert Krains, en Cyriel Buysse. Onder grote publieke belangstelling spraken Herman Teirlinck en August Vermeylen.Ga naar voetnoot(15) In ‘De Boek-Uil’ van 5 oktober blikte Herreman, die ook een medewerker van Le Peuple was, al vooruit op die bijeenkomst en hij verwees naar een Buysse-viering in hetzelfde | |
[pagina 182]
| |
lokaal, met ‘een eenvoudig feestmaal’Ga naar voetnoot(16). Uit een verslag in Uilespiegel kunnen we afleiden dat Herreman, voorafgaand aan die Van de Woestijne-herdenkingGa naar voetnoot(17), Buysse toesprak. In Herremans nalatenschap troffen we de volgende ongepubliceerde tekst in typoscript aan waarin de auteur Buysse fêteert voor zijn zeventigste verjaardag. Wij presenteren de lezing hier in extenso: Ne pouvant me résigner à appeler qui que ce soit Maître, et l'atmosphère ne se prêtant guère à l'appellation du cérémonieux ‘Monsieur’, je prends la liberté de vous appeler Cyriel Buysse. Non pas Cyriel, ce qui serait manquer de convenance, ni Buysse tout court, ce qui pourtant vous assimilerait à la belle famille de coureurs cyclistes flamands et émérites; mais bien Cyriel Buysse. Pour ma part je sens tout ce que cette appellation contient à la fois de familiarité et d'admiration. C'est elle qui de votre vivant vous fait participer déjà de l'éternité. Le peuple parle de Cyriel Buysse comme il parle de Conscience et de Pallieter; nous disons Cyriel Buysse comme nous disons Stijn Streuvels, ou James Ensor, ou Zola, ou Marx, ou Sint-Antonius, je veux dire que ce sont là noms communs qui ne supportent pas ‘Monsieur’ conventionnel. Certes, en vous serrant la main, je dirai Monsieur Buysse, mais ce n'est que par pudeur et par peur, et quand je pense à vous, le ‘Monsieur’ n'a qu'y faire, tout comme le smoking n'ajoute rien au respect que nous vous portons et que, ce petit diner fini, nous n'irons pas pendre dans la garde-robe. C'est vous dire, Cyriel Buysse, que fêté ou non, vous participez à notre vie quotidienne. | |
[pagina 183]
| |
c'est le flamingantisme. Etant ici en zone neutre, je ne le chasserai pas longtemps. Et il est bien certain que je n'ai pas pris langue chez les amis présents pour vous dire combien nous regrettons que vous n'épousez pas les solutions radicales qui préconisent la flamandisation orthodoxe de la Flandre. Votre crainte de voir disparaître l'université française à Gand est louable. Mais la peur d'en voir souffrir l'influence de la culture française n'est pas légitime. Si les flamands les plus malléables en sont venus à prôner l'orthodoxie intraitable, ce n'est, croyez-le, que par amour de la mesure. Contradiction, direz-vous, mais elle n'est qu'apparente. Je vous garantis que nous n'entendons pas nous boucher les oreilles aux accents de Phèdre, ni nos caves aux vins de France; et nous sommes nombreux, flamingants orthodoxes, qui n'attendons que le rétablissement d'une Flandre flamande, pour nous montrer plus avides de culture française que ceux qui combattent nos revendications. Vous n'êtes, bien entendu, pas de ceux-ci, et je n'ai voulu faire allusion qu'à de légères divergences. Vous voudriez en être, que vous ne pourriez pas. Votre oeuvre est autrement puissante que telles déclarations que vous pouvez faire à un homme de presse. Et je ne veux pas seulement dire qu'elle est écrite en flamand. C'est surtout de sa valeur morale que je veux parler. Je disais qu'elle a secoué la paix du village, la paix sordide, qui n'est qu'esclavage pour les uns, avec la rancoeur et la bêtise comme corrolaires; et esprit de domination, de lucre, de jouissance pour les autres. Vous avez, à cet ordre là, enlevé la couche de vernis bienséant. Vous avez mis fin à la littérature idylique [sic] qui chantait le repos colorié et embaumé de nos paysages flamands. Vous avez enlevé les toiles d'araignées des plaies pour y verser de la teinture d'iode. Tout le long de vos ouvrages la révolution gronde. Il ne s'agissait que d'ouvrir les yeux pour voir que le sol de la campagne flamande était saturé d'iniquités, de saletés sociales. Vous avez vu, vous y avez collé les oreilles. Et vous êtes devenu le chroniqueur inlassable de cette terre et de ces hommes. Quant à eux ils se sont reconnus dans vos livres. Aussi, ne leur aviez-vous pas mis le masque de la grandeur, de la bonté ou de l'impeccabilité. Ils n'ont pas fini de se regarder dans le miroir que vous leur tendiez. Ils y apprennent à se connaître, et avec quelle avidité. Je fis dernièrement dans un journal flamand une petite enquête sur | |
[pagina 184]
| |
les auteurs les plus [connus], et si Pallieter de Timmermans et De Witte d'Ernest Claes recueillirent une proportion imposante de voix, il n'y eut guère de réponse où ne figurait un de vos livres. | |
[pagina 185]
| |
types inoubliables: le riche paysan que les pauvres envient et qui n'est qu'une momie vivante; la jeune paysanne qui meurt en couches à son neuvième enfant; le philosophe Broes. Mais je n'en finirais pas; il me faudrait vous dresser le curriculum vitae d'un bon millier de personnages. Il faudrait que je parle du dernier roman ‘De Schandpaal’ pour montrer que l'art de Buysse gagne encore en souplesse et en pureté de forme, en profondeur et en universalité. Et cet homme fait maintenant ses malles pour retourner en Amérique afin de confronter dans une nouvelle oeuvre l'ancien avec le nouveau monde. In de gotische zaal van het Brusselse stadhuis had de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen op zondag 27 oktober 1929 een academische zitting onder het voorzitterschap van August Vermeylen georganiseerd. De volgende maandag berichtten de drie politiek verzuilde Vlaamse kranten VooruitGa naar voetnoot(19), De StandaardGa naar voetnoot(20) en Het Laatste NieuwsGa naar voetnoot(21) over de plechtigheid en het banket dat aansluitend in zaal Mercelis te Elsene plaats vond. Uit het artikel in Vooruit weten we dat naast de jarige Buysse August Vermeylen, Herman Teirlinck, Fernand Victor Toussaint van Boelaere, Jan Grauls, Lode Baekelmans, Herman van Puymbroeck, Jef Mennekens en Gustave D'Hondt aanschoven aan de eretafel. Vermeylen, D'Hondt, Baekelmans en Teirlinck spraken de aanwezigen toe. Alleen de katholieke en socialistische dagbladen maakten ook gewag van Herremans toespraak tijdens het dessert in zaal Mercelis. Méér nog: de lijst met deelnemers aan het banket vertoont in De Standaard en Vooruit andere namen. In de ‘Brusselsche Kroniek’ staat Richard Minne opgesomd tussen de aanwezige schrijvers: hij zou Buysse en de eminente disgenoten zelfs hebben toegesproken. In Vooruit figureert de Gentse auteur niet tussen de ‘meer dan honderd vereerders’Ga naar voetnoot(22). | |
[pagina 186]
| |
In de week die aan de Brusselse viering vooraf ging, had Minne in verscheidene brieven aan Herreman zijn aversie voor die ‘pronkpar-tij’ laten blijken. Op 22 oktober schreef hij onomwonden: ‘Naar 't Buysse-jubileum kom ik niet. Leve Buysse, maar weg met al die windhanen! Overigens, geen geld. Ik begrijp geenszins het verband Buysse-Brussel. Wat heeft Brussel daarmee te zien? Er is maar één stad waar hij kan gevierd worden, dat is Gent, en beter nog ware Nevele-Hul. Dat is vieren, maar nu is het een pronkpartij. [...] En wat een idee Buysse te vieren met een banket van 100 (honderd) fr. Al zijn vereerders zijn arme luizen. Dat moest geschieden met een mossel-en-frietdiner tegen 7,50 fr. in 't feestpaleis te Gent. We hebben nu eens een volksschrijver en de viering wordt voorbehouden aan snoezen en sybarieten’.Ga naar voetnoot(23) En een dag later hanteerde hij hetzelfde vitriool: ‘Misanthroop zijn is ook een houding. En een degelijker die men doorgaans denkt. Telkens ik een officieele plechtigheid zie heb ik lust er in te schoppen. Die Buysse-viering zal weer een pot eten zijn! De windhanen, - zij zullen de eeretafel vullen -, zijn wel vertegenwoordigd naar ik zie. Smakelijk’.Ga naar voetnoot(24) Diezelfde dag nog repliceerde Herreman op Minnes woedeaanval: ‘Ik ben het eens met u over Buysse. Maar waarom doe ge 't te Gent niet. Ik moet spreken op dat banket en ik zal er uw oordeel in 't openbaar laten klinken’.Ga naar voetnoot(25) Herreman hield woord en verwerkte in zijn tafelrede de sneren van zijn Gentse kompaan. De journalist van De Standaard, die in zijn verslag van de Brusselse Buysse-viering Minne verkeerdelijk onder de aanwezigen op het banket had gerekend, zal de naam van de dichter hebben opgevangen na de toespraak van HerremanGa naar voetnoot(26). In zijn verslag van de viering ging de tafelredenaar hier dieper op in (cf. infra). Hieronder presenteren we de tafelrede van Herreman, die met August Vermeylen, minister Maurice LippensGa naar voetnoot(27), | |
[pagina 187]
| |
Frans Coenen, Paul de Reul (PEN-club) en Emmanuel de Bom tot de dessertsprekers op het banket hoorde: Het zou kinderachtig zijn u geluk te wenschen met uw zeventigsten verjaardag. Gij moet het trouwens nu ongeveer wel weten, al was het maar daar zooveel interviewersGa naar voetnoot(28), fotografen en congratulanten uw rust zijn komen storen. En aan[ge]zien uw rust werken is zouden wij tenslotte al die vieringen en dagbladartikelen zelf kunnen betalen met een boek minder op het einde van het jaar. En ik hoor dat wij niet aan het laatste banket zitten. Want een vriend dien gij kent schrijft mij woordelijk: ‘Naar 't Buysse-jubileum kom ik niet. Leve Buysse. Maar ik begrijp geenszins het verband Buysse-Brussel. Wat heeft Brussel daarmee te zien? Er is maar één stad waar hij kan gevierd worden, dat is Gent, en beter ware nog Nevele. Dat zou vieren zijn. En wat een idee Buysse te vieren met een banket van 100 ballen. Al zijn vereerders zijn arme luizen. Dat moest geschieden met een mossel-en-friet-diner aan 7.50 fr. in 't Feestpaleis te Gent.’ | |
[pagina 188]
| |
Vlaamsche schrijver die ze gezien hebt. Gij hebt ze ontdekt. Gij hebt ze niet alleen getoond aan de anderen, maar gij hebt ze ook een spiegel voorgehouden. En 't was geen misvormende spiegel, gelijk die spiegels uit de foorekramen, waarin corpulente heeren zich slank en graatmagere dames zich naar de nieuwe mode, poezelig en rond, kunnen aanschouwen, maar waarmede ze lachen omdat ze 't niet gelooven. De spiegel, die gij voor de verdrukten en de simpele menschen, voor de wildstroopers, voor de boeren en stedelingen hieldt, was er een gladde, een waarin zij zich met haar en huid, van buiten en van binnen herkenden. Van binnen vooral; met hun geheimste verdriet en hun geheimste zorgen. En er was in dien spiegel nog iets anders te zien. Naast zich-zelve zagen zij er u in, Buysse. En gij stondt daar niet te grinniken of fatsoen te verkoopen, gij stondt daar niet te sakkeren of te preeken; gij stondt daar als een van huns gelijken. Gij hadt hun begrepen. Hun lot was het uwe. Gij mocht u permitteeren hun grofheid en hun gebreken te toonen, omdat gij hun een goed hart toe-droegt. Messevechters en dieven mochten u de hand komen drukken. Want het was geen snobisme dat u tot hen dreef. De brutale fabrieksarbeider, de zatgedronken loonslaaf was voor u niet enkel een schilderachtig su[b]jekt. Het was er niet om stompe, of schreeuwende, of romantische hongerlijders te doen, maar om de menschen. Om den mensch, die toch nog niet geheel ingeslapen was onder het ruwe vel. Zij herkenden zich in uw spiegel zooals ze er uitzagen, maar tezelfdertijd als mensch. En daarom is die massa, die men achterlijk noemt, het eerst tot u gekomen. Uit affiniteit, uit natuurlijke aantrekkingskracht. Men zegt dat de simpele menschen uit uw streek voor u door het vuur zouden loopen. Er zijn er duizenden die u niet kennen, die misschien uw naam niet kennen, maar die de bibliotheken van Vlaanderen plat loopen om uw boeken te lezen. | |
[pagina 189]
| |
waart een outsider. Misschien veralgemeen ik wat, maar onder de aanwezigen zou ik onmiddellijk vier, vijf namen kunnen noemen van lezende menschen, die u langen tijd veronachtzaamd hebben. Arme jongens, eenigen straatarm, maar die het geluk hadden aan het fabriek te ontsnappen. Zij wisten van al de miserie die in uw boeken nogeens herleeft en hun nieuwsgierigheid dreef hen dien kant niet uit. Maar het was niet zoozeer den inhoud die hen van u verwijderd hield. Het was veeleer de vorm. Gij zijt altijd een vrijbuiter geweest op het gebied der schoone letteren. Terwijl de Van Nu en Straksers een tucht brachten, de tucht van het woord; zij konden anarchisten zijn, maar zij gaven ons de klassiek van de taal; zij wisten alles schoon te zeggen, en daar zij meteen iets te zeggen hadden, was het natuurlijk dat zij onze geestdrift hadden. Van den kultus van het woord zijn wij ongeveer allen genezen in zooverre die kult[u]s afgodendienarij was; hetgeen hoegenaamd niet zeggen wil, dat wij Van Nu en Straks nu of straks zullen verloochenen. Zij zijn onze meesters gebleven en om er maar een te noemen, [V]an de Woestijne begint nog maar te leven. | |
[pagina 190]
| |
kunnen zich in zulk algemeen concert van vereering verheugen. Wij hebben erkend dat gij veel beter zijt dan uw stijl. Zooals gij verre boven het engere naturalisme uitgroeit. Zooals gij, ik moet het u wel nog eens zeggen, een veel grooter en zuiverder Vlaming zijt, dan sommige dagbladlezers uit uw al te weinig orthodoxe verklaringen zouden kunnen denken. Want als ons iemand uw oordeel over b.v. de Vlaamsche hoogeschool laat lezenGa naar voetnoot(29), dan raden wij hem de lectuur aan van een twintigtal van uw boeken waarin het Vlaamsche volk om recht schreeuwt, of om brood, of om vrijheid. Dat is het begin van alle flamingantisme. En gij zult het ons vergeven als wij u tot de onzen rekenen. Zonder meetings of manifesten, zonder politiek, hebt gij van duizenden, flaminganten gemaakt. Ik spreek niet in den blinde: ik ken een paar honderd van uw lezers onder de werkmenschen van Oost-Vlaanderen. En zij zijn allen flaminganten voor een deel omdat ze uw lezers zijn. | |
[pagina 191]
| |
gij maar beter dus op uw vruchtbaren Molenberg blijft. En als ge toch gezelschap wilt, hier is 't onze, het is - en er is geen tikje hoogmoed daarin - in globo ruim de Akademie waard. En wij zullen bij de stemming over uwe toelating tot de eeretafel uw trouwboeksken en uw gezindheid niet uitpluizen. Zand daarover. Het is de kleine kant van de historie. En wat de groote lijnen betreft, wie er alles van weten wil die kan zich wenden tot de studie die Achilles Mussche zoo juist aan u heeft gewijd.Ga naar voetnoot(31) Ik ben niet betaald om reklame voor dit boek te maken, maar het mag hier wel gezegd, dat gij nu reeds een biograaf hebt gevonden, die in 100 bladzijden definitieve dingen over u zegt, zonder vrees of vleierij u uw juiste plaats aanduidt, en zij is gansch op de vorenste rij. Die studie heeft ons toegelaten nog eens geheel den schoonen boog van uw schrijversloopbaan te zien, met uw verbittering over de nooden en uw wraakgeroep, uw machtige ontplooi[i]ng tot een objectieve sereniteit, met uw stroomend talent van verteller en uw onuitputtelijke liefde voor het leven. Cyriel Buysse ge zijt een voorvechter en een bijter, gij staat met 70 boeken op den weg van het leven waarvan wij door uiterlijke en innerlijke omstandigheden te lang zijn van weggebleven. Maar nu zijn we daar, bij u, met u. Schrijf ons nog dertig boeken als voorbeeld.Ga naar voetnoot(32) | |
[pagina 192]
| |
Herreman verwerkte de eerder geciteerde brief van Richard Minne in zijn tafelspeech. Het is evenwel de vraag of hij zijn tekst integraal heeft voorgelezen. In zijn verslag van de feestavond in Brussel meldde hij immers het volgende: ‘Wat ik zei bij Buysse? Twee dingen maar, en mijn redevoering die ik voorbereid had, bleef mij wegens de opgetogen stemming van de brullende banketteerders in de keel steken. Maar ik zei: 1. Dat een vriend (iemand riep luidop, 't was GraulsGa naar voetnoot(33): Dat is Richard Minne! En ik zei: Ja, Minne) dat een vriend mij geschreven had (en ik las uw brief van de mosselen en de frites en van de arme luijen) en ik had groot sukses. En ik zei ook nog 2. Dat wij (tien namen: Minne, Marnix Gijsen, Roelants, enz. enz.) een nieuwe akademie hadden gesticht, en blij waren dat de niet-serieuze, officieele akademie Buysse aan de deur had laten staan, en wij hem tot eerste eerepresident kozen. Lippens, die aanwezig was, verzocht ik onze voorspraak te zijn bij de regering om toelagen te krijgen voor de nieuwe akademie. En mijn sukses was oorverdovend. Er ontstond zelfs een oogenblik een gespannen stemming, toen Vermeylen mij toeriep: dat Buysse niet aan de deur was gelaten; waarop Vermeylen nog zei: hij, of wij ook buiten! Waarop Maurice [Roelants] weer: Wij nemen u bij uw woord! Waarop Vermeylen: Ik heb maar één woord. Ziedaar, hoe mijn tusschen-komst dreigde dit banket in een duel te doen ontaarden’.Ga naar voetnoot(34) In de rede en ook in de brief refereerde Herreman aan de pogingen die literaire en politieke tegenstanders van Buysse ondernamen om de Nevelse schrijver buiten de Koninklijke Vlaamse Academie te houden. Op Vermeylens voordracht werd Buysse in 1929 als kandidaat-lid genoemd, maar na allerlei discussies en een compromitterend stuk in Het Vaderland (op 03/11/1929) wees hij de eervolle uitnodiging van | |
[pagina 193]
| |
de hand. Nadat het ledenaantal in 1930 werd uitgebreid, is Buysse dan toch op 19 november 1930 als lid verkozenGa naar voetnoot(35). In Minnes antwoord op Herremans verslag van het banket resoneert die kwestie van Buysses gecontesteerde lidmaatschap van de Academie: ‘Ge ziet [...] dat we van tijd tot tijd ons stoute schoenen moeten aantrekken. Van niets zijn de gepensionneerde heeren schuw als van kabaal. Uwe akademie-interventie heeft tenminste klaren wijn doen schenken. Maar wat onze ak. betreft: pas op. Bij de tien namen die gij opgaaft zijn er misschien vijf om ons in den steek te laten. (Alhoewel ik de namen niet ken)’.Ga naar voetnoot(36) Herreman voelde, ook na de tafelrede en zijn onomwonden kritiek op de academieleden die zich hadden verzet tegen de toetreding van Buysse, de behoefte zich in de netelige zaak nogmaals duidelijk uit te spreken. In ‘De Boek-Uil’ van 2 en 3 november 1929 publiceerde hij een ‘Open briefje aan Cyriel Buysse’: Beste Buysse, op dezen dag der Dooden, vragen wij u, dat gij u niet zoudt laten begraven in de Vlaamsche Akademie. Zulke benoeming kan niets meer bijdragen tot de vereering die wij voor u koesteren, en gij hebt er niets te leeren. Gij zult er niet eens een opgewekte atmosfeer vinden. | |
[pagina 194]
| |
Maar nu! Nog 5 akademiekers bij! Gij zult daar, met eenige andere menschen, verdrinken in het middelmatisme, in den vloed van redevoeringen en verslagen. Zij hebben u aan de deur gelaten tot nu. Zult gij de invitatie van het dertiende uur aanvaarden? Anderhalve maand na de plechtigheid en het banket in Brussel, en veertien dagen na een bijeenkomst met Buysses leeftijdsgenoten Willem Kloos en Hélène Swarth in de Haagse Kunstkring, vond de Gentse viering als ‘sluitstuk van het Buysse-jaar 1929’Ga naar voetnoot(38) plaats. Op 3 november 1929 vroeg Richard Minne aan Herreman naar de organisatie van die hulde: ‘Is 't waar dat we ook te Gent een viering krijgen? Wie bemoeit zich daarmee ?’.Ga naar voetnoot(39) Toen hij had vernomen dat Gustaaf D'Hondt het feestcomité zou voorzitten en vooral dat Buysse door de nieuwe gouverneur van Oost-Vlaanderen, Karel Weyler, de liberale politicus en sinds 27 september 1926 gouverneur van de Nationale Bank, Louis FranckGa naar voetnoot(40), de Antwerpse socialistische volksvertegenwoordiger Camille Huysmans en professor in de middeleeuwse en Belgische geschiedenis aan de Gentse universiteit, Henri Pirenne, zou worden toegesproken, voer hij nogmaals uit tegen de ‘windhanen [...] snoezen en sybarieten’: ‘Ze gaan dus Buysse te Gent vieren. Ze. Ja, ze: de franskiljonsche ridders van Vlaanderen, de kruiers der groote heeren, de nieuwmodische socia- | |
[pagina 195]
| |
listische intellektueelen, de lokale übermenschen. Een smakelijk zoodje. Ik krijg meer en meer den buik vol van al die vieringen. Het moet hoog hangen eer ik nog aan zulk een ding deelneem’.Ga naar voetnoot(41) Dat niet alleen Minne het moeilijk had met de officiële viering liet ook ‘Boek-Uil’ Herreman blijken. In zijn Vooruit-rubriek publiceerde hij een brief van een verongelijkte Buysse-lezer en voegde er zijn persoonlijk commentaar aan toe. ‘Hij heeft gelijk’ | |
[pagina 196]
| |
Het enige lichtpuntje voor Minne en Herreman op zondag 15 december 1929, na de plechtigheid in de Pacificatiezaal, zal wel de tafelrede van Achilles Mussche zijn geweest.Ga naar voetnoot(43) Mussche, die een oude bekende en geestesgenoot van beide vroegere redacteurs van Regenboog (1918) en 't Fonteintje (1921-1924) wasGa naar voetnoot(44) en die vanaf 25 februari 1928 regelmatig een bijdrage leverde voor de ‘Kroniek der Letteren’ in Vooruit, vroeg al eerder aandacht voor Buysses werk.Ga naar voetnoot(45) De uitgave van de studie Cyriel Buysse, een verjaardagsattentie van Buysses Gentse uitgever Van Rysselberghe en Rombaut waarvoor de gevierde schrijver Mussche hartelijk dankteGa naar voetnoot(46), zal voor het Gentse feestcomité vermoedelijk de doorslag hebben gegeven om hem te vragen als banketredenaar. Nadat Herreman al drie keer de lof van Buysses literaire oeuvre en persoonlijkheid had gezongen (in Le Peuple, op het Brusselse banket en tijdens de viering in ‘La Lanterne Sourde’), deed Gustaaf D'Hondt, of waarschijnlijker uitgever en mede-organisator Willem RombautGa naar voetnoot(47), er goed aan een redevoering van Mussche te programmeren. Die tafelrede is geparafraseerd door Mussche in een brief aan Robert Roemans en opgenomen in diens Kritische bibliographie van Cyriel Buysse gevolgd door een bibliographie over Cyr. Buysse (1931). |
|