| |
| |
| |
Kroniek
Cyriel Buysse oktober 2000 - september 2001
We kunnen beginnen met een invulling van een ‘open plek’ in onze vorige kroniek. We weten nu dat de zomer van 2000 een indrukwekkende, succesrijke productie van Het gezin Van Paemel heeft opgeleverd (opvoeringen 25, 26, 27 augustus; 2 en 3 september). Hiervoor zorgde de toneelvereniging ‘De ware vrienden’ uit Denderwindeke, in een openluchtvoorstelling op de binnenkoer van de historische hoeve Baele (Vreckom). In de pers werd deze productie omschreven als ‘het Ninoofs millenniumproject van het jaar’ (Het Laatste Nieuws, vrijdag 13 oktober 2000). Het succes was zo overweldigend dat Paul Cieters, voorzitter van de toneelvereniging maar ook regisseur én hoofdrolvertolker, heeft gezorgd voor een videofilm. ‘We hadden de vraag gekregen van heel wat mensen die het stuk hadden gezien en het thuis nog eens op televisie wilden bekijken, maar vooral ook van mensen die niet aan een toegangskaartje waren geraakt doordat alle voorstellingen zo snel waren uitverkocht’, vertelt Cieters. Niet alleen de voorstellingen waren meteen uitverkocht, ook de voorraad videofilms die werd verspreid via de dienst toerisme en cultuur in Ninove. Uw verslaggeefster heeft er nog net een te pakken gekregen en kan getuigen dat het om een spectaculaire uitvoering ging, waaraan ruim tachtig acteurs en figuranten hebben meegewerkt. Een gebeurtenis die de velen die ze live hebben meegemaakt zich nog lang zullen herinneren. Bert Decorte bezorgde ons een programma en de heer J.P. Langhendries (een van de twee productieleiders) was zo vriendelijk nog een exemplaar van de videofilm op te sporen. Beiden worden hiervoor zeer hartelijk bedankt.
Nog een andere opvoering verdient hier aandacht. Het Nevelse feestcomité ‘Niet versagen’ heeft voor de ‘Sinksenkermis’ op 2, 3 en 4 juni 2001 een uitgebreid programma op het getouw gezet dat als ‘de Buyssefeesten’ werd aangekondigd. Cyriel Buysse zelf zou zich hierover ongetwijfeld zéér hebben verheugd: een volksfeest, een kermis, onder zijn naam, in het teken van zijn werk. De Buyssefeesten omvatten o.m. de organisatie van ‘'t Loopt op wieltjes’, een his- | |
| |
torische themastoet rond de fiets op pinksterzondag, waarbij de geschiedenis van de fiets tussen 1861 en 2001 in de Nevelse dorpskom werd uitgebeeld. Organisator Paul De Stoop zorgde op zaterdagavond 2 juni ook voor een openluchtvoorstelling van Het recht van de sterkste in Den Hul (Zeistraat), de originele locatie van de roman. Het is een schitterende, naar de keel grijpende evocatie van het sombere romangebeuren, dramatiserend verteld door Peter Lambert en Hubert Mestdagh. Zij acteren afwisselend en worden ondersteund en begeleid door Christine Coryn (viool), Dieter Bossu (tuba) en Stijn Felix (accordeon). Peter Lambert heeft eerder reeds als regisseur en speler twee Buyssestukken gebracht. Vorig jaar debuteerde hij solo met een reeks hier al gesignaleerde voorstellingen van De biezenstekker, in een regie van Hubert Mestdagh. In de nieuwe vertelproductie, met muziek en liedteksten die origineel voor deze voorstelling zijn geschreven, wordt een zeldzaam gaaf en indrukwekkend acteertalent tentoongespreid. Een voltreffer dus. Het vijfmanschap was met deze voorstelling eerder al te zien op 9 en 10 februari, telkens om 20u, in de Guldepoort Machelen (een organisatie van het Davidsfonds Machelen)
en werd ook geprogrammeerd in ‘Theater aan zee’ in Oostende op zondag 29 en maandag 30 juli, telkens om 14u in theater De Illusie. Geen illusie was dat, maar rauwe, confronterende werkelijkheid op de theaterscène. De groep verdient met deze productie een zeer ruim publiek te bereiken. Zij brengen ‘verteltheater met muziek’ dat een hoogtepunt betekent in de eigentijdse Buyssevoorstellingen. We willen dan ook de diepe wens uitdrukken dat Peter Lambert met zijn kompanen deze presentatie van Het recht van de sterkste nog een tijd lang op zijn repertoire wil houden.
Vervolgens vermelden we natuurlijk nogmaals de opvoeringstraditie die wordt voortgezet door ex-Arca-directeur Jo Decaluwe. ‘Ex’ omdat Arca met ingang van het nieuwe toneelseizoen niet meer bestaat: het is opgegaan in het nieuwe Gentse Publiekstheater. Op Decaluwes programma figureerde Och Hiere God toch nog op woensdag 7 februari 2001 in theater Tinnenpot. En belleman Julien Pauwels liet ons weten dat hij in de maanden november en december te Dentergem, voor het Davidsfonds, en te Sint-Amandsberg in de kunstgalerie Etienne De Wulf zijn productie Met Cyriel Buysse tussen pot en pint heeft hernomen. Hij heeft voorts wat bedenkingen bij het artikel van Arnold Strobbe, die in Mededelingen XVI de
| |
| |
‘echte’ boer Van Paemel in Poeke situeerde. Maar op zijn versie van dat verhaal moeten we nog wat wachten. We houden ons aanbevolen. Inmiddels willen we wel verklappen dat het Pauwels' grote droom is De Brakke Grond in Amsterdam met Cyriel Buysse te veroveren. Misschien lukt het ooit wel? We willen het hem in ieder geval helpen hopen.
Niet een echte Buysse-opvoering, wel een zeer geslaagde en gevarieerde Buysse-avond, konden we meemaken op vrijdagavond 1 juni in de schuur ‘Oude Brouwerij’, Dorp 24, te Sint-Martens-Latem. Deze ‘literaire avond’ werd getiteld ‘Cyriel Buysse achterna’ en was georganiseerd door de Latemse Kunstkring, die in 1999 al een aan Buysse gewijd (door ons onopgemerkt gebleven) ‘Kunstkaffee’ aan zijn leden had gepresenteerd. Het werd een sfeervolle avond, verzorgd door voorzitster Freya Malfait, die haar biografisch opgebouwde verhaal illustreerde met een diamontage van familiefoto's, natuurbeelden, schilderijen en muziekfragmenten. Tussendoor werden teksten van Cyriel Buysse voorgelezen door Yvette Verbauwen, bekend om haar warme radiostem die het waarmerk was van de voormalige omroep BRT-2. Een luister- en kijkavond die een mooi eerbetoon vormde voor de schrijver en van een warme sympathie getuigde. Met dank - uiteraard - aan Freya Malfait, maar ook aan Arthur Metdepenninghen, die ons tijdig op dit programma attendeerde.
Er zijn ook nog wat losse publicatie-weetjes en vermeldingen in de pers. Prosper De Smet schrijft niet alleen in deze Mededelingen over zijn Buysse-herleesavontuur. Ook in zijn hoekje in De Morgen onder het pseudoniem P. Pluym, liet hij zijn lezers al mee genieten. Op 23 maart 2001 had hij het in ‘Over Leopold en Euzeke’ over het hilarische Gents-Franse taalgebruik in Levensleer, een boek dat voor hem een welkome afwisseling bleek te zijn naast een overdosis Amerikaanse bestsellerbladzijden doorspekt met vele ‘fucks’. De oude tijd afwegen tegen de nieuwe of andersom, dat is waartoe Buysse uitnodigt. Ook op 7 juli 2001 kwam Polke Pluym nog eens terug op de Buyssiaanse ‘wereld van toen’. In ‘Zoals het vroeger was’ ging hij weemoedig in op wat er zoal veranderd is de afgelopen honderd jaar.
Vermeldenswaard voor de filmliefhebber is wellicht dat de verfilming van Het gezin Van Paemel door Paul Cammermans (1986), op een scenario van Hugo Claus, Paul Cammermans en Jan Blokker
| |
| |
(met Senne Roeffaer in de hoofdrol) een volle drietalige informatieve bladzijde heeft gekregen in het boek Belgian Cinema. Le cinéma belge. De Belgische film, een uitgave van Het Koninklijk Belgisch Filmarchief te Brussel en uitgeverij Ludion (Gent-Amsterdam, 1999, p. 734).
In het Jaarboek XXIX (2000) van de Heemkring Scheldeveld publiceerde Eddy Vaernewijck, auteur van de bijdrage over twee ‘Deurlese typen’ Serafien en Gaston (in onze Mededelingen XVI) een bijdrage over ‘Deurle door de fotolens tussen 1905 en 1911’. Hierin wordt een minder bekende foto afgedrukt van de kleine paalwoning die Buysse in de zomer van 1911 op de Molenberg liet bouwen. Op de foto is ook nog de later vernielde molen van Serafien de Baere te zien. In dit verband kunnen we dan ook nog eens terugkomen op een bericht in onze vorige kroniek (XVI, 261) over de nieuwe, kleinere windmolen die Buysse in 1922 liet oprichten. De mededeling dat het drie hectaren grote familiedomein (inclusief de kleine molen) achter de kerk van Deurle door kleindochter Nadine Buysse (gratis) wordt overgedragen aan de gemeentelijke Trust Latem-Deurle, werd ons naderhand nog door andere bronnen bevestigd. De overeenkomst werd gesloten tussen Nadine Buysse enerzijds en toenmalig burgemeester Bob van Hooland en eerste schepen Noël Tuyttens anderzijds. Hierdoor zou dit stuk erfgoed ‘buiten het politiek gewoel om’ gevrijwaard moeten blijven voor de toekomst. De molen werd inmiddels door de minister op de voorlopige lijst van te beschermen monumenten gezet (uit Het Nieuwsblad 6.10.2000; met dank aan J. van Parys).
Maar we keren nog even terug naar Eddy Vaernewijck. Zijn echtgenote, Isabelle de Schrijver, geeft als germaniste Nederlands aan het Sint-Bernardus College te Oudenaarde. Zij heeft haar leerlingen van de vierde klas Latijn-Grieks gesproken over Cyriel Buysse en die waren zo enthousiast dat zij zelf een opvoering, in ‘eigen interpretatie’ van Het gezin Van Paemel hebben gebracht. De regie was in handen van Tom Bruynooghe en Dieter Covent. Er was een heus programmaboekje en er werd een video-opname gemaakt. Enkele onder hen getuigden in een ‘balansverslag leesdossier’ dat ze zich erg aangesproken voelden door ‘het talent en de stijl van deze literaire man’. Eén leerling stelt het zo: ‘Maar één, die we tijdens de les uitgebreid besproken hebben, is me wel bijgebleven, namelijk Cyriel Buysse. Het schitterende aan zijn werken vind ik hoe deze novel- | |
| |
leschrijver bepaalde personages, situaties en plaatsen beschrijft. Ik vind zijn werken ook zeer mooi omdat ze handelen over de maatschappij een eeuw geleden. Zo is het voor leken zoals wij mogelijk om ons de toestand van toen en het grote contrast tussen de armen, zoals Peetje Raes, en de rijken, zoals meneer en mevrouw Christiaens-de Martelaere, voor te stellen. In zijn werk zit er ook een verscholen betekenis, die eigenlijk niet direct achterhaalbaar is. Vb. het hofje is eigenlijk een gevangenis maar de mensen zien dat niet. Meneer en mevrouw Christiaens-de Martelaere hebben het eigenlijk gebouwd om macht en controle te hebben over de inwoners van het dorp. Het respect dat Buysse, die eigenlijk een rijke is, voor de armen heeft, vind ik ook zeer mooi’. Dit schrijft een veertien- à vijftienjarige. Mooi is dat,
inderdaad, en hoopgevend voor de appreciatie van Buysse in de toekomst. Met onze gelukwensen aan Isabelle de Schrijver en aan haar opgetogen theaterklas.
We ronden dit overzicht van de vindplaatsen die getuigen van Buysses blijvende aanwezigheid af met een blik op de monumentale biografie van Richard Minne door Marco Daane. In De vrijheid nog veroveren. Richard Minne 1891-1965 (Amsterdam-Antwerpen, De Arbeiderspers, 2001; 552 blz.) komt Buysse herhaaldelijk ter sprake. Buysse behoorde tot de heel vroege lectuurervaringen van Minne en gold voor hem als voorbeeld van ‘onze nieuwe literatuur’. Voor Minne heeft Buysse, samen met R. Stijns en de gezusters Loveling, de grenzen verlegd en het ‘versufte’ Vlaamse proza wakker geschud. Bekend - onder meer door bijdragen van J. van Parys en van Y. T'Sjoen in deze Mededelingen - is dat Minne weigerde aanwezig te zijn op de feestelijkheden van 1929 naar aanleiding van Buysses zeventigste verjaardag: hij stoorde zich hevig aan het optreden van ‘windhanen’ (hoogwaardigheidsbekleders) op deze ‘pronkpartijen’. Minnes gemeende bewondering voor Buysse en zijn even consequente afkeer van luxebanketten te ere van een schrijver die Vlaanderens ‘zedelijke en stoffelijke armoede’ heeft blootgelegd, worden door Marco Daane uitvoerig gedocumenteerd (zie vooral p. 217-218). Belangwekkend is ook dat de spotvogel Minne in één van zijn ‘Brieven van Pierken’ (columns geïllustreerd door Frits van den Berghe) zijn eigen literaire opvattingen heeft verwoord door Buysse op te voeren: het realisme van Buysse wordt er gecontrasteerd met de ‘valse plattelandsromantiek’ (p. 248). Marco Daane gaat ook in op de kleine, maar niet onbelangrijke monografie die Minne
| |
| |
schreef over Buysse in de reeks ‘Monografieën over Vlaamse Letterkunde’. Ze is, zoals bekend, ontstaan onder zachte druk van Karel Jonckheere, die deze reeks redigeerde. Minnes diepe bewondering voor Buysse wordt ten slotte nog bevestigd door het - toch wel uitzonderlijke - feit dat hij, naar aanleiding van Buysses honderdste geboortedag, tijdens een colloquium van 13 en 15 oktober 1959 in het openbaar over hem heeft gesproken. Minne, de eenzaat en cynische spotter, die voor Buysse uit zijn schulp kroop. Het kan tellen. Hij zal zich als het ware met Buysse geïdentificeerd hebben: hij werd aangetrokken door de ironie, het mededogen, de melancholie van Buysse, die hij ook op eenzame hoogte in het literaire landschap zag staan.
Tot slot brengen we nog een aanvullende commentaar bij Het land van Buysse volgens Cyriel Buysse (1994) van Wouter Verkerken, een boek dat al uitgebreide reacties heeft uitgelokt, zelfs een nieuw artikel van de hand van André Verbeke (in Mededelingen XV). Jean-Paul Den Haerynck, werkzaam in de Stedelijke Openbare Bibliotheek Gent Zuid liet ons weten dat hij bij onderzoek met het oog op een kleine tentoonstelling over het Zuid in de letterkunde nog wat informatie heeft gevonden. Hij schrijft:
Op p. 175 stelt Wouter Verkerken dat Buysse het Mandestroatsen als aanwijzing geeft om het stationsplein te kunnen identificeren. Het Mandestroatsen = ‘een steegje dat in geen van beide stationsbuurten is terug te vinden’.
Hij heeft het daarna over Hotel des Princes, dat door André Verbeke gelokaliseerd is: het ligt rechtover het Zuidstation. Maar ook Verbeke geeft aan het nabijgelegen Mandestroatse niet gevonden te hebben.
Toch is er een suggestie in de literatuur over Gent m.b.t. dat bewuste Mandestroatse. In De wonderlijke avonturen van Cies Slameur, Gentsch koetsier en soldaat door Paul Kenis (herdr. Gent: 't Zal Wel Gaan, 1997) vertelt Cies hoe het er voor de oorlog aan toe ging in de nabijheid van het Zuidstation (p. 28): ‘vier oude wijvekens (...). Zij verkoopen appelsienen, spekken en kraakamandels, harde mastellen, kaneelkoeken, harde eiers, noten, vijgen, appelen, peren en pruimen, alles navenant den tijd en het seizoen’. Zij zitten meestal voor de ingang van het station, maar Cies zelf staat later met zijn manden op de hoek van de Vlaanderenstraat (p. 34):
‘Zoo kwam ik daar op den hoek van de Vlaanderenstraat te staan,
| |
| |
met een mand appelsienen (...). Ge zoudt het niet zeggen hé, maar voor iemand die zijn oogen den kost wil geven, is er geen beter plaats in geheel de stad Gent dan daar op den hoek van de Vlaanderenstraat. En 't duurde geen veertien dagen of ik kende al de koetsiers en al de kommissionnairs van het Statieplein (...) ja, ik kende al de Genteneers, als ze van te vijven tot te zevenen hun wandelingsken doen van de Kouter tot aan het Statieplein.’
Cies draait zijn handeltje mee met het ritme van de dag: 's ochtends op de hoek van de Vlaanderenstraat voor de reizigers die uit het station richting centrum lopen, 's avonds staat hij aan de Lammerstraat (‘want tegen den avond verhuisde ik naar de Lammerbrug aan de hoek van de Kuiperskaai, omdat er daar dan de meeste voorbijgangers waren’, p. 35), op de weg naar de uitgaansbuurt rond de ‘Nieuwen Cirk’ en de Valentino (‘en de lange roten menschen tot aan de Lammerbrug stonden te wachten tot de deuren opengingen’). Bij Cyriel Buysse wordt 't Mandestroatsen vermeld in 't Bolleken (Verz. Werk, II, p. 363): de achteruitgang van het Hôtel des Princes, een rendez-vous-huis met verdachte reputatie (later Café De Prins) geeft blijkbaar uit op het bewuste straatje. Het Hôtel des Princes ligt volgens Verbeke in de straat tegenover het Zuidstation.
Op de oude stadsplannen (zie o.a. in de Gids voor Oud Gent/ G. Deseyn) vormt de toenmalige Oude Scheldestraat een kronkel tussen de Vlaanderenstraat en de Kuiperskaai (volgt de oude Schelde-arm). De toegang vanaf de Vlaanderenstraat lijkt zeer smal en is wellicht eerder een steegje of ‘stroatse’ geweest. De huidige Oude Scheldestraat is rechtgetrokken na de demping van de Scheldearm. Het is dus niet onmogelijk dat zowel Paul Kenis als Cyriel Buysse beschrijven wat in de volksmond of de buurt 't Mandestroatse was gaan heten. Van een collega wiens ouders goed met het Oude Gent vertrouwd zijn, hoorde ik dat er in de buurt van de Vlaanderenstraat ook een café 't Gouden Mandeke geweest moet zijn.
Tot zover Jean-Paul Den Haerynck. Uiteraard met heel veel dank voor de aandachtige lectuur en de aanvulling.
En dan helemaal tot slot nog een persoonlijk toemaatje. Uw kroniekschrijfster is in het bezit gekomen van een volslagen onbekend portret van Buysse: een olieverfschilderij, getekend naar de overbekende foto die voor de verjaardag van 1929 werd genomen (afgedrukt o.m. op de omslag van het huldealbum uit 1982). Het doek is van de hand van de Antwerpse amateur-schilder Charles de Bock
| |
| |
(neen, geen familie van Eugeen) en was tot dusver in familiebezit gebleven. Het zou zijn ingestuurd voor een Prix de Rome in 1933 en werd met het oog daarop tentoongesteld. Deze gegevens zijn echter onzeker. Niet onzeker zijn de afmetingen: 52 × 72 cm. Wie het wil zien is van harte welkom om het te komen bewonderen in mijn werkkamer, Blandijnberg 2, 9000 Gent. Het wordt hierbij alvast voor u afgedrukt.
A.M.M.
|
|