Miniatuurtjes
De hengelaar
door
Cyriel Buysse
De dag ontwaakt in 't verre Oosten in een vage, grijze-en-roze schemering. De weilanden zijn parelnat; de hooge bomen staan dicht tegen elkaar gedrongen, als sombere massas rotsen vol geheimenis. De sluimerende rivier dampt. Fijne, doorschijnende sluiers drijven langzaam over de stille oppervlakte, als verwazigende beelden uit een neveldroom. De lucht is onbewogen, frisch en koel.
De hengelaar staat aan den oever, rechtop en slank, zijn hengelroede in de hand. Hij is een donkere schim met weifelende omtrekken in 't immaterieële droomlicht van den vroegen morgenstond. Zijn arm horizontaal gestrekt laat het fijn touwtje in het water hangen; zijn strak-geboeide oog ziet 't roede dobbertje.
Het water lééft; men voelt het léven. Fijne rimpelingen trekken kringetjes en streepjes en af en toe klinkt dof een korte smak; het even aan de oppervlakte happen van een vischje nog onzichbaar!
De oogen van den stillen hengelaar blijven strak op 't dobbertje gevestigd en gepriemd. Heeft het niet eventjes verroerd, getrild, naar links bewogen? Eensklaps duikelt het onder en zwemt met 't touwtje weg. De hengelaar haalt: een zacht, klein rukje; en uit het water tilt hij iets dat zilverglimt en spartelt aan het fijne draadje: een dansend spiegeltje, een fladderend vogeltje, een zilveren porte-monnaitje.
Een zilveren porte-monnaitje, waarvan de glinsterende maliën schubben zouden zijn; daar lijkt het't meest op! De hengelaar haalt het zwevend naar zich toe, haakt het los, bekijkt het nauwelijks, bergt het in een groengeverfd zinken bakje. Hij voedt het haakje weer met aas, laat 't draadje zweven door de lucht, smoort het in 't stille water...