Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 16
(2000)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Het gezin Van Paemel: een verhaal uit de Kontenhoek?
| |
[pagina 228]
| |
Margriet, je beweert dat je familie bent van de familie Van Pamel, die model stond voor Cyriel Buysses toneelstuk ‘Het Gezin van Paemel’. Kan je die familieband verklaren?
Mijn grootmoeder langs moederszijde was Romanie Van Pamel. Zij was de dochter van Jan Baptiste Van Pamel en van Henrica De Clercq, vader en moeder Van Pamel in het toneelstuk. Mijn grootmoeder, Romanie Van Pamel, was getrouwd met Alfons Poelvoorde, mijn grootvader. Hun dochter, Helena Poelvoorde, is mijn moeder. Zij was getrouwd met Octaaf Van Overbeke, mijn vader. Ik heet Margriet Van Overbeke. Ik ben dus een rechtstreekse bloedverwante van de oorspronkelijke boer Jan Baptiste Van PamelGa naar voetnoot(3).
Waar ergens woonde het gezin van boer Jan Baptiste Van Pamel ?
Dat was in de wijk ‘de Kontenhoek’Ga naar voetnoot(4). Die wijk behoort tot het grondgebied van Ruiselede in West-Vlaanderen. De hoeve waarin de Van Pamels woonden, lag dicht bij het Stekkebos achter Poeke-kasteel. De mensen van de Kontenhoek leefden en leven traditiegetrouw het dorpsleven van het Oost-Vlaamse Poeke mee, ook al ligt de Kontenhoek in West-Vlaanderen. Er stonden daar vroeger, langs de linkse kant van die doodlopende straatweg, drie huizekes. De straat is nu geasfalteerd en heet de Parkstraat. Ze ligt in het verlengde van de Lotenhulse Boterstraat, die achter Poeke-park loopt. Het gezin van Jan Baptiste Van Pamel woonde in het eerste van die huizekes. Het was het grootste huis want het was een hoeve, geen | |
[pagina 229]
| |
Ouderlijk huis van het gezin Van Pamel, Kontenhoek, Ruiselede.
kortwoonst zoals de twee andere. Het tweede huis was een tweewoonst die door de Poelvoordes, het gezin van mijn grootvader Alfons Poelvoorde, werd bewoond. In het derde huis woonde de familie van ‘Fleek’ (= Felix) Van Paemel. Zij waren geen familie van Jan Baptiste Van Pamel want de familienaam werd anders, met ‘ae’, geschreven.
Heb jij er nog een idee van hoe de hoeve van Jan Baptiste Van Pamel eruitzag?
Ik ben er zelf in 1929 geboren. Ik heb daar tot in 1949 gewoond. Ik heb er heel mijn jeugd doorgebracht want mijn ouders waren er ingetrouwd. Het hoeveke heeft altijd aan de kasteelheren van Poeke toebehoord. Tot 1936 was het dak nog met riet afgedekt. In 1936 is het rieten dak door een pannendak vervangen. Er stond een houten pomp voor de deur. Boven de buitendeur stond het jaartal 1640 in een balk ingekerfd. De hoeve droeg de kleuren van de kasteelheren | |
[pagina 230]
| |
van Poeke: de muren onderaan in het zwart geteerd, het muurgedeelte erboven in het roze geverfd, de buitenranden van de luiken en de vensterlijsten groen, de binnenkant van de luiken witgeverfd. Ik weet nog goed dat de laatste barones Ines Pycke de Peteghem zelf kwam zeggen welke verf we moesten gebruiken om het huis te schilderen. Het huis zelf had upperlichten boven de ramen. Binnenin de woonkamer stond er een Leuvense stoof met achteraan een buis die langsheen de schouw naar de schoorsteen liep. Aan de buis zat er een uitspringende sleutel die diende om de stoof open of toe te zetten. Mijn nonkels hingen altijd hun klak aan die sleutel. Naast de woonkamer was er nog een weefkamer zonder stenen vloer. In de aangestampte aarde van de weefkamer was er een blauwe arduinen steen in de vorm van een kom in de grond ingewerkt. Daarin moesten wij, de meisjes, altijd de afwas doen. Er was geen afzonderlijk achterhuis met een gootsteen. De afwas gebeurde daar in het donker want toen ik in 1949 naar Lotenhulle verhuisde, was dat straatje van den Kontenhoek nog altijd niet op het elektriciteitsnet aangesloten.
Hoe zag de omgeving van boer Van Pamels hoeve eruit?
In heel het Stekkebos dat ernaast ligt, is er geen boom waar ik als kind niet ingekropen heb. We waren thuis met zeven kinderen, vijf meisjes en twee jongens. Ik was de tweede oudste. We speelden als kinderen altijd in dat bos of in de Poekebeek waarin er toen nog viskes zwommen. Het water was nog proper in die tijd. In de winter kwam het water van de Poekebeek dikwijls tot helemaal tegen ons hekken. Als het dan gevroren had, trok ik met de knechtjongens van de gebuurte mee om te schaatsen. Mijn moeder zei altijd dat ik een halve jongen was. Ik deed niets liever dan me aan de broekspijpen van de jongens vasthouden en me laten meeslieren wanneer ze op het ijs schaatsten. Ik kwam dikwijls thuis met scheuren in mijn kleren! Ons huis was helemaal omringd door weiden waarin onze vijf koeien graasden. Het was er altijd zeer drassig want we woonden er heel dicht bij de Poekebeek, die dikwijls overstroomd was. | |
[pagina 231]
| |
Het huis lag ook in de onmiddellijke omgeving van het domein van het kasteel van Poeke. Heb je ooit van iemand van de familie iets vernomen over het feit dat je grootmoeder Romanie daar als jong meisje moest gaan ‘dienen’?
Al de kinderen van boer Jan Baptiste Van Pamel moesten op het kasteel ofwel knecht gaan zijn voor de jongens ofwel gaan dienen voor de meisjes. Ze hebben daar allemaal kortere of langere tijd gewerkt. Meestal tot ze trouwden. Uitgenomen nonkel Mielke Van Pamel want die had een bult. Hij heeft nooit moeten helpen of toch... Ik herinner mij dat ook hij moest meehelpen als ze de hagen rondom het kasteel moesten scheren. In het stuk van Buysse heeft één van de zoons een ander gebrek, een gehandicapt been, geloof ik. Buysse heeft dat dus zelf veranderd in zijn stuk.
Ja, C. Buysse veranderde in zijn werken, waarschijnlijk heel bewust, de oorspronkelijke namen van personen of plaatsen. Misschien deed hij dat om zo zichzelf of zijn informanten tegen mogelijke verwijten achteraf te beschermen. ‘De waarheid kwetst’, zegt de volksmond. Niemand hoort graag de minder fraaie kanten van de waarheid over de eigen familie of over vrienden. C. Buysse wist dat ook en hield daar rekening mee. Dat is één van de redenen waarom hij de namen van concrete personen en plaatsen veranderde. In het toneelstuk ‘Het Gezin van Paemel’ kloppen alleen de namen van Romanie en Kamiel met de oorspronkelijke namen van de leden van het gezin van Jan Baptiste Van Pamel. De andere namen Eduard, Désiré, Celestine en Cordule kloppen niet. De plaatsnamen Ruiselede of Poeke worden zelfs helemaal niet vernoemd. C. Buysse speelt hier dus een verwarrend spel van onthullen en verhullen tegelijkertijd. Wij gaan ons in dit interview op het echte gezin van Jan Baptiste van Pamel toespitsen. Kan je ons eens vertellen, Margriet, hoe het gezin samengesteld was?
Ik vertelde al dat de ouders Jan Baptiste Van Pamel en Henrica Declercq waren. Jan Baptiste was in 1831 in Lotenhulle geboren, moeder Henrica in 1844 in Ruiselede. Mijn nonkel, Mielke Van Pamel, heeft mij verscheidene keren verteld dat de ouders van zijn moeder Henrica De Clercq oorspronkelijk op dat hoeveke in de | |
[pagina 232]
| |
Jan Baptiste Van Pamel, Ruiselede. (oLotenhulle 1831 - †Ruiselede 1922)
Kontenhoek woonden. De ouders van Jan Baptiste, landbouwer Ignatius Van Pamel en zijn huisvrouw Carolina De Cloedt, waren van Lotenhulle afkomstig. Pas na zijn huwelijk in 1867 is boer Jan Baptiste vanuit Lotenhulle naar de Kontenhoek in Ruiselede verhuisd. Jan Baptiste en Henrica kregen er samen acht kinderen, vijf zonen en drie dochtersGa naar voetnoot(5). Slechts drie kinderen zijn getrouwd: twee zonen en een dochter. August (o1869) trouwde met Pelagie Lema, een weduwe met één kind. Samen kregen ze nog drie kinderen. Henricus (o1873) huwde buurmeisje Elodie Poelvoorde. Ze kregen samen vijf kinderen. Maria Romanie (o1877) ten slotte, huwde de broer van Elodie, Alfons Poelvoorde. Officieel kregen ze samen zes kinderen. De andere kinderen van het gezin Van Pamel, Maria Elodie (o1868), Kamiel (o1872), Richard (o1875), Emiel (o1878), en Maria Margaretha (o1886) bleven ongehuwd. Tussen Emiel en Margriet | |
[pagina 233]
| |
zijn verscheidene kinderen een vroege dood gestorven. Hoeveel juist, weet ik niet.
Laten we onze aandacht even op uw grootmoeder, Romanie Van Pamel, richten. Heeft jouw moeder, Helena Poelvoorde, je ooit iets verteld over wat haar moeder als jong meisje in het kasteel zou overkomen zijn?
Mijn moeder, Helena Poelvoorde, (o1899 in Kanegem) heeft me wel verteld dat ze van haar meter, Elodie Van Pamel, de oudere, ongetrouwde zuster van Romanie, wist dat Romanie getrouwd was ‘vanmoeten’. Of het kind door de zoon van de baron was verwekt, zoals C. Buysse schreef, of door grootvader Alfons Poelvoorde, daarover heeft ze me persoonlijk nooit iets gezegd. Romanie Van Pamel was geboren op 21 januari 1877. De gebeurtenissen in het toneelstuk spelen zich af op het eind van de vorige eeuw. Mijn grootmoeder was toen een jong meisje van vooraan in de twintig. Ze kan dus de Romanie geweest zijn, die Buysse heeft geïnspireerd. Ik geloof dat toch.
Wanneer ik haar vraag wie de zoon van de kasteelheer zou kunnen zijn die Romanie Van Pamel in verwachting gebracht heeft, moet ze me het antwoord schuldig blijven. Ze is niet vertrouwd met de namen van de kasteelheren en hun familieleden, die in de loop van de 19de eeuw de scepter over Poeke zwaaiden. Daarom trachtte ik zelf na te gaan welke zoon van welke kasteelheer C. Buysse in zijn toneelstuk mogelijks op het oog had. Helena Poelvoorde werd op 16 januari 1899 in Kanegem geboren. Het kind van Romanie moet dus in de lente van 1898 verwekt zijn. De enige jonge baronszoon van Poeke die op dat moment in aanmerking kan komen, is René Pycke de Peteghem (o1865-1930). Zijn vader Amedée stierf in 1898, 74 jaar oud. Deze René kreeg in hetzelfde jaar 1898 juist zijn tweede kindje, Etienne. Het is weinig waarschijnlijk dat hij de verwekker van het kind van Romanie van Pamel zou zijn. Hij was uitgesproken katholiek en had weinig contact met de plaatselijke bevolkingGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 234]
| |
De enige kasteelheren van Poeke die verder in aanmerking kunnen komen, zijn de heren Preud'homme d'Hailly de Nieuport. Op basis van mijn onderzoekingen over de Sint-Sebastiaansgilde en over ‘Het Sperreken’, stelde ik vast dat C. Buysse deze adellijke familie, die tot in het jaar 1872 het kasteel van Poeke bewoonde, goed kende. Constantin Preud'homme d'Hailly (o1807-†1866) en zijn opvolger Alfred Preud'homme d'Hailly (o1835-†1911) waren de laatste kasteelheren van dit geslacht die het grote kasteel bewoond hebben. Vader Alfred was zijn kinderloze oom Constantin in 1866 als burggraaf opgevolgd. Baron Alfred woonde tot 1872 op het groot kasteel van Poeke. Volgens de mondelinge overlevering leidde hij een vrij losbandig leven. In 1872 huwde hij een niet-adellijke dame, Sidonie Herode. Margriet Van Overbeke vertelde me dat die dame volgens haar tante, Margriet Van Pamel, de jongste dochter van boer Jan Baptiste, hoedenmaakster van beroep was. In alle geval, hij was onder zijn stand getrouwd en had in Poeke de roep een ‘bonmarcheur’ te zijn. Het gerucht deed de ronde dat hij zeker het familiefortuin zou hebben verkwist, indien zijn oudere zuster, Isabelle, dat niet voorkomen had. Zij liet in 1872 het voorouderlijk kasteel van Poeke verkopen om haar deel van de erfenis veilig te stellen. Met het geld liet ze achteraf voor zichzelf het ‘Klein Kasteelke’ in de Knokstraat van Poeke bouwen. Ze is nooit gehuwd en heeft de statige herenwoning tot aan haar dood in 1897 bewoond. Haar broer Alfred had zich na zijn huwelijk in 1872 in Schaarbeek gevestigd. Hij had twee zonen en twee dochters. De twee zonen, Georges (o1878) en Adolf (o1881) waren, naar men beweert, allebei mannenvan-de-wereld zoals hun vader. In 1898 waren ze respectievelijk 21 en 18 jaar oud. Ze woonden op dat moment in Brugge. Het is dus niet onmogelijk dat ze in dat jaar, ten gevolge van de overdracht van het huis van hun tante, vaak in Poeke verbleven. In de kadastrale legger van Poeke van 1898 (artikel 287) worden de twee zoons als de nieuwe wettige eigenaars vermeldGa naar voetnoot(7). Er is ook een foto bewaard van omstreeks 1900 waarop de voltallige, sjiek uitgedoste familie van burggraaf Adolf voor de fotograaf poseert in de tuin van notaris Van Doorne in Poeke.Ga naar voetnoot(8) | |
[pagina 235]
| |
De familie de Preud'homme d'Hailly de Nieuport op bezoek bij priester Van Doorne, 1901. Van links naar rechts: Vader Alfred de Nieuport, zoon Adolf, dochter Ida, zoon Georges, dochter Marie-Josefine, echtgenote Sidonie-D. -H. Herode, en priester H. Van Doorne, zoon van de notaris.
Het is anderzijds ook goed mogelijk dat Romanie Van Pamel op dat moment dienstmeid was op het groot kasteel van de familie Pycke de Peteghem want ze was toen 21 jaar. Samengevat, de mogelijkheid bestaat dat één van de zoons van de vroegere baron de jonge Romanie heeft zwanger gemaakt. Wanneer, waar en hoe het gebeurde, wisten uiteraard alleen de betrokkenen zelf. Eén van de zonen, Georges Preud'homme d'Hailly, werd in 1908 zelfs gemeenteraadslid van Poeke onder het burgemeesterschap van kasteelheer René Pycke de Peteghem. De oude en de nieuwe kasteelheren leefden dus, in tegenstelling tot wat sommige oudere mensen in Poeke nog altijd beweren, niet in onmin met elkaar. Georges en Adolf, de twee zonen van Alfred Preud'homme d'Hailly, zijn de enige zonen van een kasteelheer van Poeke die als ‘mogelijke daders’ in aanmerking kunnen komen. Dat één van beiden in de zomer | |
[pagina 236]
| |
van 1898 Romanie van Pamel, de dienster van het groot kasteel, echt zwanger gemaakt heeft, kunnen we alleen veronderstellen, niet bewijzen. In alle geval, of het nu één van de jonge heren Preud'homme d'Hailly was of iemand anders, de ongelukkige Romanie werd ‘met haar pakske’ in Poeke achtergelaten. Haar lot zal zonder twijfel in Poeke en omstreken onderwerp van gesprek geweest zijn. We gaan ervan uit dat C. Buysse de geruchten die over haar de ronde deden, heeft opgevangen en het gegeven in zijn toneelstuk van 1903 heeft verwerkt.
Heb je er weet van hoe vader Jan Baptiste Van Pamel op de ‘schande’ van zijn dochter heeft gereageerd ?
Mijn moeder heeft me verteld dat haar moeder Romanie door haar ouders thuis buitengesmeten is omdat ze dat voorkind moest krijgen. Ze is toen vlug vlug getrouwd met haar buurjongen Alfons Poelvoorde, die drie jaar ouder was dan zij. Na het huwelijk zijn ze samen naar Kanegem verhuisd.
Wie waren die Poelvoordes?
Dat was een familie die in hetzelfde straatje als de Van Pamels in de Kontenhoek woonde. Hun huis was een tweewoonst die achter de hoeve van het gezin Van Pamel lag. De Poelvoordes waren gewone werkmensen die gekend waren als pensjagers want ze woonden daar dicht bij het kasteelpark. Eigenlijk was dat volk veel te gemeen in de ogen van de Van Pamels. Zoon Henricus Van Pamel was vroeger al met een dochter Poelvoorde, Marie Elodie, getrouwd. Zij was ongeveer zes jaar jonger dan haar man. Ook Henricus was thuis door vader Jan Baptiste buitengezet. De juiste reden waarom hij niet meer naar huis mocht komen, heb ik nooit geweten. Wie weet had het ook niet met een voorkind te maken. In alle geval, enige maanden nadat mijn grootmoeder naar Kanegem verhuisd was, kwam mijn moeder Maria Helena Poelvoorde ter wereld.
Nu kon het jonge gezin, ver van de Kontenhoek, een nieuw, eigen leven beginnen? | |
[pagina 237]
| |
Dat draaide anders uit. Na de geboorte kreeg Romanie een vloed en lag ze met baarmoederkoorts te bed. De dokter raadde aan het kind van de moeder weg te nemen. Het was haar oudste ongehuwde zuster, Marie Elodie Van Pamel, die zich over het kind wilde ontfermen. Zo kwam mijn moeder als jonge boreling in het ouderlijk huis van de Van Pamels terecht. Achteraf is mijn moeder nooit meer naar haar ouders in Kanegem of later in Dentergem teruggekeerd. Alfons Poelvoorde en Romanie Van Pamel kregen na Maria Helena nog zes kinderen waarvan er vier in leven zijn gebleven. Ik moet er wel bijvertellen dat mijn moeder, zolang haar moeder leefde, elk jaar naar haar vader en moeder in Kanegem en later naar Dentergem gegaan is om er te nieuwjaren. Ze is echter nooit meer in het ouderlijk gezin in de Kontenhoek opgenomen geworden. Integendeel. Haar ouders hebben zelfs geprobeerd haar te onterven maar dat is hen niet gelukt. Ik zat daar zelf voor iets tussen.
Waarom wilden ze haar onterven?
Ik weet het natuurlijk niet zeker maar ik vermoed dat het met het vaderschap van Alfons Poelvoorde te maken had. Toen ik al een jaar of vijftien was, moest ik op vraag van mijn moeder met een papier van haar ouders uit Dentergem naar notaris Robert Verstraete in Lotenhulle gaan. Zelf durfde of wilde ze dat niet doen. Ik moest aan de notaris vragen na te gaan of haar ouders haar konden onterven. Ze had dat papier van haar ouders gekregen om het te ondertekenen. De notaris heeft haar afgeraden ooit enig papier van haar ouders te ondertekenen. In mijn ogen is dat een bewijs ervoor dat Alfons Poelvoorde niet de natuurlijke vader was. Waarom moest alleen zij zo'n papier ondertekenen om zichzelf te onterven en haar broers en zusters niet?
Je moeder Helena Poelvoorde is dus opgegroeid in het gezin Van Pamel in de Kontenhoek?
Ja, omringd door vader en moeder Van Pamel en door de drie jonkheden tante Elodie (†1938), nonkel Kamiel (†1949) en nonkel Emiel (†1946). Tante Margriet (†1966) en nonkel Richard (†1941) | |
[pagina 238]
| |
Elodie Van Pamel
Emiel Van Pamel
Kamiel Van Pamel
waren omstreeks 1910 al naar Lotenhulle verhuisd om er hun nichten en kozijns, de vijf ongehuwde jonkheden, de kinderen Van De Moortele, in de Grote Lijkstraat van Lotenhulle in hun oude dag bij te staan. Deze kinderen Van De Moortele waren zeer katholiek. Ze hebben er het kapelletje van O.L.V. van Altijddurenden Bijstand laten oprichten. Na hun dood zorgde tante Margriet Van Pamel voor de kapel en nu zet ik de traditie voort.
Hoe kwam jij van uit de Kontenhoek in Lotenhulle terecht?
Dat kwam door de kinderen Van De Moortele. Ze waren familie van de Van Pamels. Hun vader was heel zijn leven vlashandelaar in Lotenhulle geweest. De jongste, Melanie, was thuis op de boerderij gebleven. De andere kinderen waren dienster of knecht bij rijke families in Gent en in Brugge geworden. Omstreeks 1886 gingen ze allen samen met pensioen. Ze bouwden zich samen een nieuw huis in de Grote Lijkstraat nr. 1 in Lotenhulle. In 1910 vroegen ze aan Jan Baptiste Van Pamel en zijn vrouw of hun nicht en hun kozijn, Margriet en Richard Van Pamel, naar Lotenhulle mochten komen wonen om hen in hun oude dag bij te staan. Ze hebben dat ook gedaan. Melanie, de laatste dochter Van De Moortele, stierf in 1930. Mijn nonkel Richard en tante Margriet erfden na haar dood het huis. Richard Van Pamel stierf in 1941. Acht jaar later, in 1949, kwam tante Margriet aan mijn ouders vragen of iemand van de kinderen bij haar wilde komen inwonen. Mijn broers en zussen | |
[pagina 239]
| |
wilden niet, ik wel. Zo ben ik als jong meisje van negentien bij mijn tante Margriet Van Pamel in Lotenhulle beland. Ik heb haar tot aan haar laatste dag verzorgd en bijgestaan. Ze stierf in 1966.
Weet je anders nog iets speciaals over de familie Van Pamel van de Kontenhoek? Waren ze bijvoorbeeld zeer arm?
Ze waren zeker niet arm want boerke Jan Baptiste Van Pamel was op het einde van zijn leven een rijk boerke. Dat kwam natuurlijk vooral doordat de meeste van zijn kinderen jonggebleven waren en spaarzaam geleefd hadden.
Waarom denkt je dan dat Cyriel Buysse uw familie Van Pamel op het oog had toen hij zijn stuk schreef? De naam Van Pamel stemt wel overeen met de naam van je overgrootvader maar dat kan zuiveruit een toeval geweest zijn. Van Pamel is een naam die in de streek frequent voorkomt. Overigens gebeurde het in die tijd wel meer dat een plattelandsmeisje een voorkind moest krijgen.
Ik zal u dat uitleggen. Mijn tante Margriet van Pamel, de jongste zuster van mijn grootmoeder Romanie, had einde van de jaren vijftig een televisie gekocht omdat ze niet meer te voet naar de mis kon gaan. De TV stond alleen op zondagen open om naar de TV-mis te kijken. Anders nooit. Toevallig hoorde ik iemand in Lotenhulle zeggen dat er op TV een film over het gezin Van Pamel zou uitgezonden worden. Ik had het uur opgeschreven en we hebben de TV toen opengezet. Tijdens het stuk zat ze heel de tijd te schremen, te schremen. Ze knikte heel de tijd van neen. Op een bepaald moment wilde ze er niet meer voort naar kijken. Ze kon dat niet verwerken.
Misschien zat het stuk te dicht bij de waarheid?
Ja, ik heb de hele tijd gedacht dat ze er bij betrokken was, dat ze er meer van wist. Ik ben altijd nogal nieuwsgierig geweest en ik heb haar gevraagd: | |
[pagina 240]
| |
‘Allez, die Romanie is nu getrouwd-van-moeten. Was dat mijn meetje misschien?’ Maar ze wilde niet antwoorden. ‘Wie was het dan die dat kindeken had van de zoon van de baron?’, vroeg ik voort. Ook daarop wilde ze niet antwoorden. Ik kon het van haar niet te weten komen. Op een andere keer zei ze me: ‘Ons Romanie, dat was een slecht jong, 'k Zal het nooit vergeten! Als de paster met de berechting voorbij kwam naar Rozeken Geeters (De Geyter) in haar huizeken, haastte ze zich om op haar knies te zitten als Ons Heere passeerde, maar 's avonds zei ze tegen moeder dat ze in verwachting was, dat ze moest trouwen. Hoe dierf ze, hoe dierf ze zich op heur knies zetten voor Ons Heere met een kind in haren buik!?’ Ik antwoordde haar: ‘Ze had toch niets misdaan tenzij dat ze in verwachtinge was? Moest ze daarom laten van te knielen?’ Ze wilde er echter met geen woord verder op ingaan. Van zodra ze peinsde dat 'k er meer over wilde uitvissen, zweeg ze erover. Omwille van de manier waarop ze op dat toneelstuk en op mijn vragen gereageerd heeft, peins ik dat er in dat stuk van Buysse veel waarheid zit, die in onze familie altijd verzwegen is.
Die tante Margriet, welk soort mens was dat eigenlijk?
Zij was de jongste van het gezin Van Pamel. Ze was verschrikkelijk katholiek, op het kwezelachtige af. Ik vermoed dat geen enkel meisje of nonneke in Lotenhulle meer gebeden heeft dan zij in haar leven. Ze werkte nooit zonder ook te bidden. Ze was de prefecte van de Congregatie van Onze Lieve Vrouw in Lotenhulle. Dit was een vereniging van jonge meisjes en oude jonge dochters die zich op een godsvruchtige levenswandel toelegden en altijd en overal het goede voorbeeld wilden geven. Hoewel ze ooit een mooi meisje moet zijn geweest, had ze een heilige schrik van het mansvolk. Kwam ze op weg naar de kerk een man tegen, ze zou het eerste gereedste huis binnengevlucht zijn om hem uit de weg te gaan. Liever dan hem te moeten aanspreken. Ik heb altijd gedacht dat ze ooit eigenaardig moet gevaren hebben met mannen op 't kasteel in de tijd toen ze er diende. Ik heb dikwijls bij mezelf gepeinsd - omdat ik haar zo heb zien schreien bij het zien van ‘Het Gezin van Pamel’ - zij herinnert zich dat en dat van de baron of van diens zoon, toen ze er meid was. | |
[pagina 241]
| |
En de andere kinderen van Jan Baptiste Van Pamel?
De oudste dochter, Marie Elodie Van Pamel, nam de rol van moeder op zich nadat Henrica De Clercq in 1912 gestorven was. Mijn moeder, Helena Poelvoorde, is na haar huwelijk in 1927 bij het gezin Van Pamel ingetrouwd. Mijn ouders kregen zeven kinderen. Tante Elodie zorgde voor ons, voor het eten, voor de was enzovoort, terwijl vader en moeder op het land aan het werk waren. Als kind hebben we tante Elodie dikwijls geplaagd maar we zagen haar heel graag. ledere zondag gingen wij, de drie oudste meisjes, met haar naar de hoogmis in Poeke. Erna kocht ze voor ons altijd een koek bij Maria De Brouwer naast het klooster van Poeke. In 1938 stierf ze, naast ons gezeten in de kerk, aan een hartaanval. In het toneelstuk is er sprake van dat moeder Van Pamel de boreling sust terwijl de huwelijksstoet van de zoon van de kasteelheer de hoeve passeert. In werkelijkheid was het waarschijnlijk Elodie, die het schreiend kind zal getroost hebben. | |
[pagina 242]
| |
August van Pamel huwde de vijf jaar oudere weduwe Pelagie Lema (1864-1929) die uit een eerste huwelijk één kind had. Samen kregen ze nog drie kinderen. Henricus Van Pamel, gehuwd met Elodie Poelvoorde (1876-1946), had vijf kinderen. Over die getrouwde Van Pamels die het huis uit waren, weet ik niet zoveel te vertellen. De jonggebleven Van Pamels heb ik persoonlijk allemaal goed gekend. Kamiel Van Pamel was een echte kwezelaar. De mensen noemden hem ‘buurke’. Hij ging elke morgen naar de mis en te communie. Hij was nen specialen. Bij het eten wilde hij nooit bij ons aan tafel zitten. Hij zat liever alleen bij het venster. Als hij op 't land meehielp, zette hij zich altijd alleen te wieden. Of hij nu wiedde of aardappelen raapte, altijd was hij luidop aan het lezen (= bidden). Overal waar er iets te doen was wat de kerk aanging, daar was hij present.
(l) Margriet van Pamel en Angèle Slock (r), als prefecte van de congregatie Onze Lieve Vrouw.
| |
[pagina 243]
| |
Nonkel Richard Van Pamel, die in Lotenhulle woonde, was niet zo kwezelachtig. Hij was wel lid van alle christelijke bonden en congregaties van de parochie. Hij was een braaf, eenvoudig ventje, dat zich graag met zijn beesten, vooral met zijn schapen, bezighield. Het best kende ik nonkel Mielke Van Pamel met zijn bult. In het ovenmuur kon hij urenlang over vroeger vertellen. Hij zong graag liedjes en kon de geluiden van veel vogelsoorten (zevenfluiters, leeuweriken, zwalmkes, vinken, mezekes) nabootsen. Hij was ook zeer slim. Waar hij zijn geleerdheid opgedaan heeft, heb ik nooit geweten. Hij was geabonneerd op het weekblad ‘Het getrouwe Maldegem’. Hij schreef veel brieven voor mensen die zelf niet konden schrijven. Ik peins dat hij zich daarvoor liet betalen. Hij las ook de brieven voor aan mensen die zelf niet konden lezen. Hij heeft me dikwijls het verhaal verteld van de brieven die nonkel Désiré Poelvoorde naar een zeker Rozeke schreef. Désiré Poelvoorde, één van de broers van mijn grootvader, was namelijk samen met al zijn andere broers en zusters naar Amerika getrokken. Bij zijn vertrek had Désiré zijn horloge in pand gegeven aan zijn meisje, Rozeken, met wie hij verkering had. Ze zou het horloge bewaren tot wanneer hij uit Amerika terugkeerde om met haar te trouwen. Hij schreef ontelbare brieven vanuit Amerika naar zijn Rozeken, dat zelf niet kon lezen. Mielken las haar telkens die brieven voor. Toen Désiré uiteindelijk weerkwam, was zijn Rozeken met iemand anders getrouwd. Hij is later in het West-Vlaamse Rekkem bij een boer gaan werken. Hij is nooit meer getrouwd. Voor zover ik weet, zijn de andere kinderen Poelvoorde in Amerika gebleven, ofwel omdat ze het daar beter hadden, ofwel omdat ze te arm waren om weer te keren.
Wie Margriet Van Overbeke hoort praten over de gezinnen van haar grootouders, de Van Pamels en de Poelvoordes, kan zich goed inbeelden dat C. Buysse de grondstof voor zijn toneelstuk ‘Het Gezin Van Pamel’ uit het leven kon grijpen. Wetend dat hij - als lid van de boogschuttersgilde Sint Sebastiaan - goed thuis was in Poeke, mogen we ervan uitgaan dat het niet onmogelijk is dat hij de inspiratie voor zijn toneelstuk gehaald heeft uit wat er in het gezin van Jan Baptiste Van Pamel ooit is voorgevallen. | |
[pagina 244]
| |
We mogen er echter ook van uitgaan dat hij als kunstenaar de oorspronkelijke werkelijkheid naar zijn hand heeft gezet. Zonder twijfel heeft hij de oorspronkelijke personen (bvb. Romanie), plaatsen (bvb. de hoeve in de Kontenhoek) en omstandigheden (het hebben van een voorkind, de trek naar Amerika, het pensjagen, de kwezelarij) tot een eigen kunstzinnige werkelijkheid, de theaterwerkelijkheid, omgevormd. Hiervoor verklaarden we al dat hij dat waarschijnlijk deed om zichzelf, zijn informanten en - wie weet - de betrokkenen geen last te bezorgen met het publiek maken van hun privéleven. Toch geloof ik dat de belangrijkste reden waarom hij de historische waarheid vervormde, met zijn kunstenaarsschap samenhing. Als kunstenaar greep C. Buysse de vrijheid om zijn oorspronkelijk bronnenmateriaal te bemerken, om er een nieuwe, indringender werkelijkheid mee op te bouwen. Die nieuwe, artistieke werkelijkheid was voor hem veel belangrijker dan de historische, oorspronkelijke werkelijkheid. Hij was op de eerste plaats schrijver, geen heemkundige of historicus. Dit neemt niet weg dat wij, heemkundigen, op onze beurt vrijuit naar Buysses mogelijke bronnen, naar de waarheid achter Buysses fictie op zoek kunnen gaan. Keerde C. Buysse immers zelf de rollen niet om toen hij in 1921 één van zijn romans de titel ‘Zoals het was...’ meegaf!? |
|