Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 15
(1999)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |
Nog kanttekeningen bij
’Het land van Buysse volgens Cyriel Buysse’ van Wouter Verkerken (Gent 1994)
| |
[pagina 208]
| |
Vooraleer dieper in te gaan op de details eerst nog dit: Verkerken maakte de kapitale fout het verdwenen Zuidstation te verwarren met het Sint-Pietersstation. Laatstgenoemde kwam maar geleidelijk aan in dienst vanaf 1911 om in 1913, jaar van de Wereldtentoonstelling, op volle rendement te draaien. Hieruit volgt automatisch dat in alle romans, novellen, enz. geschreven vóór 1913 en waarin sprake is van het groot station, het Zuidstation bedoeld wordt. Een tweede grote fout werd begaan door de gevonden toponiemen te verklaren op basis van hedendaags materiaal. Op 8 mei 1995 schreef ik hierover een brief gericht aan prof dr. A.M. Musschoot. Ik stond niet alleen met mijn mening. Ook Daniël Vanacker, journalist verbonden aan het dagblad De Gentenaar, wees op deze tekortkomingen in zijn bespreking van de studie van Verkerken. Bespreking die overigens en terecht lovend wastGa naar voetnoot(2).
Villa Far-West te Landegem van Arthur Buysse. Privé prentkaart, daarom
staat er geen tekst op want de geadresseerde zag direct aan het zicht van wie de kaart kwam. Deze kaart werd verzonden door Augusta Buysse, echtgenote van Arthur, op 7.X 1914. In volle oorlog dus, in de tijd dat men op de postdiensten nog volop kon rekenen. | |
[pagina 209]
| |
Voordat het Gentse gedeelte wordt aangepakt wil ik nog een onbekend kasteel identificeren en met name de Far-West (p. 82)Ga naar voetnoot(3). Dit kasteel of villa (waar ligt precies de grens?) staat op Landegem. Ik wist dit al jaren van mijn moeder die daar vóór WO I op een boogscheut vandaan woonde en waar ook Prosper Cocquyt, de vliegenier, zijn thuis had. De hiernavolgende gegevens werden dan op mijn verzoek door wijlen Antoine Janssens ter plekke opgezocht. De villa werd tussen 1895 en 1900 gebouwd in de Kleinen Heirenthoek door het echtpaar Arthur Buysse-Augusta Beaucourt, dat in 1894 daartoe een stuk grond van een zekere Herteleer had gekocht. Het diende uitsluitend als buitenverblijf van het echtpaar aangezien zij niet in Landegem waren ingeschreven. Verder is een kleine bedenking hier wel op zijn plaats bij de herberg De Pantalon blanc (p. 97). Dat deze herberg niet gevonden werd in het Nevelse hoeft niet te verwonderen, daarmee vervoegt zij de vele andere onbekende of niet gevonden herbergnamen in het werk van Buysse. Maar de naam is wel bekend in Gent. Het was een rendez-vous huis of maison de société gelegen in de Werregarenstraat. Deze straat of liever dit straatje loopt van de Hoogpoort naar de Onderstraat en het huis heeft meer dan honderd jaar bestaan. Wanneer wij de beschrijving lezen van de slecht befaamde herbergen in de Zijstraat zoals zij voorkomt in Schoppenboer (VW I, 861) dan valt het op dat de bedrijvigheid in de Gentse ‘Au Pantalon blanc’ en in de gefingeerde van Nevele dezelfde is, uitgenomen dat in laatstgenoemde het er veel woeliger of moet ik zeggen woester aan toeging. Bij het behandelen van het Gentse luik volg ik stapvoets de studie van Verkerken met verwijzing naar de bladzijde waar de te bespreken toponiem op voorkomt. | |
Een pleziertochje op de Leie (p. 159).Wanneer Florimond in de roman Levensleer zijn geliefde Euzeke uitnodigt voor een boottochtje op de Leie, spreekt hij met haar af mekaar te ontmoeten langs de Leie voorbij de Overzet op Ekkergem. | |
[pagina 210]
| |
Deze afspraak werd gemaakt ten huize van Euzeke in de Brandstraat. De weg die Florimond (en dus Buysse) uitstippelt naar de Overzet, is een reusachtige omweg. De Gentenaar die zijn stad kent zou een veel kortere weg nemen via Hofstraat, Casinoplein, Wispelbergstraat, Theresianenstraat, Rasphuisbrug over, Ekkergemstraat, Einde Were en zo tot aan de ‘Zwemschole’ alias de Overzet. De Godshuizenlaan, die liep van de Jan Palfijnbrug (eertijds Leiebrug) tot aan Ekkergemkerk, was hier dus niet nodig. Om praktische redenen zal de door mij opgegeven reeks straten niet gepast hebben in de roman. Het komt mij ook voor dat Verkerken het ‘kleine Maurice De Weertstraatje’ tot de Godshuizenlaan rekent. Deze straat, die weliswaar kort is maar overigens van normale breedte, heeft natuurlijk niet het minste uitstaans met de Godshuizenlaan. En dat hij de door Buysse uitgestippelde weg logisch vindt had hij waarschijnlijk niet neergepend nà consultatie van een stadsplan van Gent, zowel een oud uit de tijd van het schrijven van de roman als een modern. Dat de auteur de ‘Club Nautique’ op dezelfde Leiearm situeert als het zwembad Dossche zal verder in dit artikel behandeld worden. | |
Jeanette keert terug naar de Brandstraat (p. 161 en 162).Jeanette was een ‘daghuurvrouw’ of journalière - dochter Marina Verpoest spreekt van een binnendiensterigge - bij de Verpoests, die op Sint-Amandsberg woonden. Dagelijks deed zij dus de navette tussen de Brandstraat, haar werk en terug. Die terugtocht wordt gedetailleerd beschreven. Zowel in de roman als bij Verkerken duikt Jeanette aan de Dampoort uit het niets op. Ze komt wel van Sint-Amandsberg maar van waar? Laten wij aan de hand van twee uittreksels bepalen waar het zou kunnen zijn. Het huis ‘waaronder’ de familie Verpoest woonde, was nieuw gebouwd in een drukke poortstraat van Sint-Amandsberg, groot en heel hoog. Enkel de kelderverdieping ervan werd dagelijks benuttigd. Bij het binnenkomen had men een vestibule van een tweetal meter vierkant, een zestal witmarmeren treden naar omhoog - het zogezegd gelijkvloers - een viertal zijds naar beneden. Bij zeldzame pronkgelegenheden gingen de salons open. | |
[pagina 211]
| |
Er waren vier vensters naar de straatkant met de deur in 't midden, waarop een koperen plaat, steeds blinkend gepoetst: Wat de schrijvers van Levensleer (V. Loveling en C. Buysse) met poortstraat bedoelden is mij niet duidelijk, maar wat wel duidelijk voor ogen komt is de Nijverheids- en Toekomststraat en in veel mindere mate de Antwerpsesteenweg. Ook de Adolf Baeyensstraat (de vroegere Prins Albertstraat) zou in de rij kunnen passen. Volgende passus zet de zaken iets scherper. Op tweede Kerstdag 190... is vader Verpoest overleden op 67-jarige leeftijd en de kleinburgerlijke familie stelt het doodsbericht op, in 't Frans natuurlijk, overeenkomstig hun stand. ... Les funérailles, auxquelles vous êtes prié d'assister, auront lieu le mardi 29 courant, en l'Eglise du Sacré Coeur , 10 1/2 du matin. Ze woonden dus op de H. Hartparochie waardoor de Antwerpsesteenweg vervalt. Van de drie overblijvende straten zou ik volgens mijn gevoel de Nijverheidsstraat kiezen. Vooraan de straat rechts zijn er enkele huizen die aan de beschrijving voldoen en van daaruit sta je zo aan de Dampoort. Zoals Verkerken schrijft is ‘de beschrijving van de weg die Jeanette aflegt om van Sint-Amandsberg terug naar huis te keren bijzonder gedetailleerd [...] en voor een groot stuk te volgen op ieder stadsplan van Gent’. Niet ieder stadsplan natuurlijk, wel een dat de toestand rond 1900 aangeeft. Een hedendaags zou de wegzoeker alleen maar op een dwaalspoor zetten wat ook Verkerken ondervond. Want schrijft hij niet: ‘Welke weg ze neemt is onduidelijk en even raken we Jeanettes spoor bijster’. Wat op de huidige stadsplans niet meer voorkomen aangezien ze in 1908 verdwenen, waren de Rode Torenbrug en de Pasbrug. Zodat de keuze van Jeanette heel begrijpelijk wordt wanneer ze op het einde van de Dampoortstraat moet kiezen tussen de Sint-Jorisbrug rechts of de Rode Torenbrug en de Pasbrug | |
[pagina 212]
| |
links om zo in de Rode Torenstraat (nu Tussen 't Pas) te belanden. Verkerken verwart de heden nog bestaande Rode Torenkaai met de gelijknamige maar in onbruik geraakte straat. Zo kwam hij natuurlijk aan de Kasteelbrug uit en was hij het spoor bijster. En onder de Pasbrug lag er een stuw met zijn neerstortend water die bij Jeanette ‘iets geheimzinnig-aanlokkends’ overkwam. Ter herinnering, Levensleer verscheen in 1906. | |
Andere toponiemen in Levensleer (p. 164 t.e.m. 168).Bij de opgave van de wijken van Gent (p. 164) wordt enkel vermeld dat Akkergem nu Ekkergem is. Wat niet vermeld wordt is dat de Heuvelpoort nu Overpoort heet. De Muidebrug is natuurlijk een brug en geen wijknaam. En de Antwerpse Poort is een vertaling van de Porte d'Anvers, wat in het Nederlands de Dampoort heet. Antwerpse poort wordt als naam door de Gentenaars nooit gebruikt. Ook bij de fusiegemeenten (p. 164) is het geen zuivere koffie. Hier had Verkerken enkel maar het boek met de Belgische postnummers te raadplegen om orde op zaken te stellen. Dan zou hij Heusden en Lochristi niet als fusiegemeente vermeld hebben. Alhoewel hij het heeft opgemerkt vermeldt hij ook Smeerhebbe-Vloerzegem in de lijst. Evenzo Kluizen-Terdonk. Terdonk is een wijk die bij Gent behoort en Kluizen is een gemeente die nu bij Evergem hoort. Maar in de contextGa naar voetnoot(4) moet Kluizen-Terdonk gelezen worden als een roeiwedstrijd tussen Kluizen en Terdonk op het kanaal van Gent-Terneuzen tijdens de fameuze regatta of wat de Gentenaars heten ‘buutjesvoaringe’, waar indertijd gans Gent voor leegstroomde.
Het Café des Arcades (p. 165) had als adres Kouter nr. 1 (en niet 1 t.e.m. 5). Later kwam daar boekhandel Van Rysselberghe en Rombaut, de uitgever van de boeken van Cyriel Buysse. Met het Caveautje wordt zonder twijfel het restaurant Au Caveau bedoeld dat gelegen was onder het Posthotel op de Kouter. Later kreeg het als naam Au Caveau des Flandres. Oorspronkelijk was daar de herberg 't KelderkenGa naar voetnoot(5) gevestigd. Op de Vogelmarkt was er ook nog een | |
[pagina 213]
| |
Het Roze Huis te Afsnee waar Cyriel Buysse woonde.
Op deze prentkaart ziet men hem zitten samen met zijn echtgenote Nelly.
Keerzijde van de prentkaart. Het boek dat Buysse in dank ontvangt van zijn
uitgevers Van Rysselberghe en Rombaut is zijn pas verschenen roman De Schandpaal. De poststempel heeft als datum 8.IX 1928. | |
[pagina 214]
| |
Taverne du Caveau. En rechtover 't Caveautje op de hoek van de Schouwburgstraat en Kouter bevond zich The Exelsior Wine Cy die uit de aard van de zaak een bodega was. In 1812 werd door de Franse bezetter geordonneerd dat alle Vlaamse straatnamen een Frans equivalent moesten hebben. Hierbij werd de eeuwenoude Kouter vertaald (?) als Place d'Armes omdat de bezetter op dit plein van tijd tot tijd aan wapengekletter deed. Omdat in vroegere tijden op de Kouter paardenjaarmarkten gehouden werden, sprak men soms ook over de Peerdenkouter. Nog een bron van verwarring bij Verkerken waren de roeiverenigingen Club en Sport Nautique (p. 165). Hij stelt ze zelfs kort en bondig voor als zijnde dezelfde club. Zie ook eerder in dit artikel ‘Een pleziertochtje op de Leie’. De Club Nautique was gevestigd aan de huidige Henleykaai voorbij de bocht stroomopwaarts waar zich nu het Provinciaal scholencomplex bevindt. Sport Nautique daarentegen bevond zich ook aan de Leie maar de toegang tot het clubhuis was op Einde Were nu nr. 23. Een afbeelding van dit clubhuis vindt men bij Verkerken op p. 160, en waar
Het club- en botenhuis van de Club Nautique-Gand. Prentkaart uitgegeven
door Mathot (Gent) in 1899 en gefotografeerd vanaf de Eedverbondkaai. | |
[pagina 215]
| |
men de Leie ziet ligt nu de Henri Dunantlaan. Maar het was zeker niet gevestigd op de hoek van de Overzetstraat. De beide clubs waren concurrenten van elkaar zoals zoveel jaren terug de voetbalclubs La Gantoise en Racing Gent dat waren. Nochtans uit de tijdelijke samenwerking tussen de beide roeiclubs kwamen ze driemaal als eindoverwinnaaar uit de roeiwedstrijd te Henley (G.B.) waar ze telkens de zeer sterke Engelse teams versloegen, dat was in 1906, 1907 en 1909. Daarvan is de benaming Henleykaai als souvenir tot ons gekomen. Florimond was als zoon van een gegoede burger lid van de Club Nautique. Evenzo was dit het geval met Cyriel Buysse. Volgens Verkerken (p. 165) van ‘Sport Nautique de Gand’, wat manifest verkeerd is. Al de leden van de Club Nautique waren kapitaalkrachtige mensen in tegenstelling met Sport Nautique, die meer democratisch was en leden had uit de (ontwikkelde) arbeidersstand. Toeval of niet, toentertijd speelde hetzelfde fenomeen bij de twee reeds vermelde voetbalverenigingen. De clublokalen van de beide roeiverenigingen bevinden zich nu aan de zwaaikom van de Watersportbaan. De Gambrinus (p. 165) bevindt zich naast De Ijzer in de Vlaanderenstraat en bestaat in feite uit twee samengevoegde huizen. Het gebouw staat er heden zeer lamentabel bij. En het heeft inderdaad, zoals Verkerken het aangeeft, een zekere tijd gediend als studentencafé. In de roman wordt dit café als Gambreinus geschreven. Eerst dacht ik dat het een drukfout was maar bij nadere lezing blijkt dat dit de boerse uitspraak was van Florimond Verpoest. Het Heilig Huizeken (p. 166) staat in feite op het grondgebied van Drongen en het Patijntje uit de roman van Cyriel Buysse is niet hetzelfde Patijntje dat er nu staat. Laatstgenoemde werd in de jaren '20 gebouwd ongeveer 200 m verder richting Sneppebrug. Oorspronkelijk lag er ook voor dit nieuwe Patijntje een aanlegsteiger voor boten en bootjes zoals oude foto's ons aantonen. Hoe de toestand nu is heb ik niet nagegaan. De door Verkerken niet thuis gebrachte Paviljoen en Vleermuis (p. 166) lagen beide aan de Leie in de onmiddellijke omgeving van de Club Nautique. Het waren twee befaamde deftige visrestaurants voor de betere beurzen. Cyriel Buysse heeft er ongetwijfeld getafeld. Eerstgenoemd restaurant heette voluit Au Pavilion de la Lys en was officieel gevestigd in de Meersstraat, toentertijd nr. 64 met een mooie tuin en een uitgang op de Eedverbondkaai. De Vleermuis | |
[pagina 216]
| |
De achterzijde van ‘Au Pavilion de la Lys’ die uitkeek op de
Eedverbondkaai. Reclameprentkaart uitgegeven door Louis Carbonez (Gent) in 1910. bevond zich vooraan de Henleykaai (toen nog Bijlokekaai geheten) en is evenals het eerste restaurant volledig verdwenen. Als correctie bij 't Snepke (p. 166) dient aangestipt dat er naast de spoorwegbrug geen gewone brug ligt maar een brede voetgangers-passerel die Gent verbindt met Drongen en niet met Sint-Denijs-Westrem. Hierbij aansluitend dienen we nog Rocher de Cancale aan te halenGa naar voetnoot(6). Dit restaurant komt niet voor bij Verkerken. Het was gevestigd op de hoek van de Kortedagsteeg en de Vogelmarkt, daarna verhuisde het kortstondig naar de Gouvernementstraat om te eindigen op het Graaf van Vlaanderenplein naast de doorgang naar de Twee-bruggenstraat. Ten tijde van Levensleer was het in de Kortedagsteeg. Cyriel Buysse wist dus goed waar de betere eet- en drinkgelegenheden gevestigd waren. Komen we nu aan de Platanenlaan in de rubriek Straten in Gent (p. 167). Florimond heeft Euzeke ‘gekamerd, op een tweede verdie- | |
[pagina 217]
| |
ping, in een huis van de Citadellaan’Ga naar voetnoot(7). De Citadellaan was toen een zeer lange laan. Hij liep van de Leiebrug (nu Palfijnbrug) tot aan Terplatenbrug. Na WO I werden twee stukken van naam veranderd, nl. de IJzerlaan en de Charles de Kerchovelaan. Hij was over de volledige lengte met platanen beplant. De Platanenlaan was dus een vinding van Buysse of Loveling en had totaal niets te zien met het woord Terplaten. Waar zou het huis gestaan hebben waar Euzeke haar kamers had? Dit moest aan twee voorwaarden voldoen: het moest uitzien op het Park en op de laan. Vanuit elk huis had men uitzicht op de laan, tenminste toch als men uit het venster ging liggen kijken of als men een balkon had. Van dit laatste wordt er niet gesproken. Maar niet overal had men uitzicht op het Park, hoogstens op enkele bomen. De IJzerlaan kunnen we uitsluiten, dit is iets te ver van 't Park om van een uitzicht te kunnen spreken. Ook de rechterzijde van de Charles de Kerchovelaan (pare nummers) kunnen we uitsluiten, op het laatste huis na. De linkerzijde over de ganse lengte komt wel in aanmerking. Evenzo de rechterzijde van de huidige Citadellaan maar niet de linkerzijde op de eerste huizen na. De keuze van Florimond om op de (oude) Citadellaan iets te huren voor zijn Euzeke was goed uitgekiend. Deze lag op de weg van zijn huis te Sint-Amandsberg naar de Club Nautique. En misschien ook op de weg naar zijn werk. Alhoewel we niet weten waar dat was voordat hij in het familiaal bedrijf trad na het overlijden van zijn vader. Tegenover de naam Pekelharingstraat (p. 168), die een vertaling is uit het Frans rue hareng pec, staat sedert onheuglijke tijden in het Nederlands Pekelharing. Hierbij kunnen we de bedenking maken dat op gebied van de straatnamen Buysse in het Frans dacht. Zoals dit voorbeeld aantoont maar ook het reeds hierboven aangehaalde voorbeeld Antwerpsepoort (Porte d'Anvers) en Dampoort. En de Coupure een Gents kanaaltje noemen is vanwege Verkerken niet al te correct. Dat het wel iets meer was dan bijvoorbeeld de Lieve wordt bewezen doordat na het graven van de Coupure, op 27 december 1753 het eerste zeeschip de Concordia uit Nantes voer tot aan de Keizerlijke Entrepot aan de Sint-Agneetesluis. De paragraaf over de kerkhoven (p. 168) mag gerust geschrapt worden. Het Gemeentekerkhof buiten de Brugse Poort en het | |
[pagina 218]
| |
Geuzenkerkhof is één en dezelfde begraafplaats. Het laatste is zeker geen deel van het kerkhof van Mariakerke, deel dat Verkerken dan nog Westerbegraafplaats heet. Geuzenkerkhof is de naam die de Ultramontanen aan dit nieuw kerkhof gaven omdat het antiklerikaal stadsbestuur de clerus verbood het kerkhof in zijn geheel te zegenen. Uit deze jarenlang durende kletterende ruzie werd het vergroot kerkhof van Mariakerke geboren, in zijn totaliteit gezegend en voorbehouden aan de katholieken. De oorzaak van het dooreenhaspelen der kerkhoven ligt in de foute lezing van de tekstGa naar voetnoot(8). Hierin wordt verteld dat Florimond met zijn roeiboot een oefenvaart maakte naar Mariakerke via de Leie, Coupure en Brugse Vaart. Hij is vergezeld van Urbain die hem volgt per fiets en de tijd opneemt. Ter hoogte gekomen van het Geuzenkerkhof rusten beiden heel even uit. Daarna gaat Florimond heel alleen door, waarschijnlijk tot aan Mariakerkebrug waarop hij terugkeert tot de plaats waar Urbain in het gras van de berm gezeten een sigaar rookt en zich gereed houdt om de tijd op te nemen die onze roeier nodig had om het traject af te leggen. Hieruit afleiden dat het Geuzenkerkhof in Mariakerke lag is zeker geen goede interpretatie. | |
De Gentse Scheldewerken (p. 170-171).Hierover is er sprake in de roman Het recht van de sterkste, die in 1893 verscheen. Verkerken is van oordeel dat het gaat om de overwelving van de Schelde waar nu het Francois Laurentplein ligt. Dit was inderdaad een groot structureel werk. Maar het was niet het enige. En was het wel dat? Laten we chronologisch de gebeurtenis van de aankomst van het Nevelse gezelschap in het Zuidstation nagaan. Verkerken is niet gans zeker dat het dit station is (p. 171) maar in het begin van het artikel is reeds uitgelegd dat hij hierbij fundamenteel verkeerd zit. Het Nevels gezelschap bestaat uit Reus en Maria, bruidegom en bruid, Slimke Snoeck en Maaie Troet, respectievelijk trouwvaarke en trouwmoerke, wat wij nu getuigen noemen. Na aankomst in de voormiddag begint het bezoek aan Gent, waar vooral de schitterende | |
[pagina 219]
| |
uitstalramen hun aandacht trokken. Bij manier van spreken zouden zij reeds genoeg gehad hebben met de winkels van de Vlaanderenstraat en Brabantdam wat keuze betrof. Maar zij zullen zeker doorgestoten zijn naar het centrum. Na uren lang slenteren door de straten, het moeilijk aan een middagmaal raken en hun pijnlijk vermoeide voeten en lichaam, begon dit alles hen beu te worden. Rond 3u in de namiddag stelde Slimke Snoeck voor om terug te keren naar huis, maar dit was tegen de traditie van trouwers die naar Gent kwamen en die dan gewoonlijk de laatste trein terug namen. Daarom ook dat Reus het voorstel bestreed en voorstelde de aardewerken aan de Schelde te gaan bekijken, werken, waar hij en Slimke Snoeck aan deelnamen. Zij zouden dus hun werkmakkers gaan bezoeken. Moest dit bezoek de overwelving van de Reep betreffen dan hadden zij er reeds een bezoek aan gebracht, want bij hun slentertocht naar het centrum van de stad moesten zij de werken voorbijwandelen. Hetzij aan de Brabantdam, hetzij aan het Geraard Duivelsteen. Maar dit is niet het geval, want de werken aldaar, schuchter begonnen in 1880, waren definitief ten einde in 1888. Maar er was nog een ander groot Scheldewerk in het laatste decennium van de voorgaande eeuw, nl. aan de Keizerspoort. Daar werd de Brusselsepoortstraat, toen nog Keizersdreve genoemd, vanaf de huidige Krevelstraat in rechte lijn gebracht met de aan de andere zijde van de Schelde te Ledeberg gelegen Brusselsesteenweg. Dit ging gepaard met het slopen van de huizenrij rechts van de Brusselsepoortstraat en het bouwen van twee nieuwe bruggen alsmede twee stuwen en een sluis, het huidig nog bestaande Keizerssas. Ook de aanleg van kaaimuren, de bouw van een nieuwe Koning Willembrug over de oude Schelde achter de Visserij en het wegwerken van enkele vervelende obstakels stonden op het programma. Dit werk werd gestart in het voorjaar van 1884. Zodat we mogen aannemen dat het nog bezig was toen Buysse Het recht van de sterkste begon te schrijven. Ten andere de weg ernaar zoals Buysse hem beschreef en door Verkerken geciteerd (p. 170) komt overeen met die naar de Keizerspoort. En dat ze uit de stad kwamen en niet uit het station bewijst de zinsnede ‘Zij trokken het stationsgebouw voorbij, gingen dwars over een breed plein (Graaf van Vlaanderenplein), volgden een rechte, lange, met bomen beplante laan, die naast de spoorbaan liep (Hubert Frère-Orbanlaan); en, na ruim een half uur lopen, kwamen zij eindelijk aan de zoom van een gapende, hier en daar door | |
[pagina 220]
| |
een plankenafsluiting omzette afgrond: een drooggetrokken arm van de Schelde, waar de werken werden uitgevoerd’. Op het einde van de Frère-Orbanlaan hadden ze dus enkel nog de hoek om te slaan en de Keizersvest te volgen. Tijdsduur ongeveer een half uur. | |
Het Klein Begijnhof van Gent (p. 171-172).De enige opmerking hierover is, dat het Klein Begijnhof niet ‘verkaveld’ is en er nog in zijn geheel staat. | |
De Bijloke (p. 172-173).Hier gaat het op de tweede plaats over een ziekenhuis met geesteszieken als patiënten. Verkerken geeft een beschrijving van het gebouw aan de hand van een citaat uit Tantes. Maar er kan nog een citaat gegeven worden. Zij kwamen in de stad en Floorke bracht hen met het rijtuig voor het grote, roodstenen gebouw op het eenzaam pleintje. De ouderwetse, witgekalkte huisjes met groene luiken stonden er omheen te dromen; een troepje kinderen speelde met knikkers in de schaduw van de kastanjebomen, waarvan het lover reeds begon te bruinen. Wij beschikken nu over de volgende omschrijvingen: een eenzaam pleintje, een groot gebouw, het grote roodstenen gebouw, nogmaals een eenzaam pleintje, ouderwetse witgekalkte huisjes met groene luiken en kastanjebomen. Het enige gesticht voor vrouwelijke geesteszieken in Gent was gelegen in de Sint-Martensstraat en de achterzijde kwam op het water uit van de toenmalige Houtlei. In 1924 verscheen de roman Tantes maar toen was dit krankzinnigengesticht al lang gesloopt door de aanleg van de Gebroeders Vandeveldestraat. En de hierboven aangehaalde omschrijvingen van het gebouw en zijn omgeving kloppen op geen enkele wijze met het Gents gebouw. Zodat mag besloten worden dat dit volledig gefingeerd is. Tussen haakjes | |
[pagina 221]
| |
Verkerken probeert voorzichtig een gok met naar het Guislaininstituut te verwijzen, maar dat was een gesticht voor mannen. Het vrouwengesticht werd overgebracht naar Caritas te Melle in 1908. | |
Restaurants en cafés (p. 174-176).Hotel of Restaurant des Princes was in de Stationsstraat gelegen, rechtover het Zuidstation op de plaats die na WO I tot Wilsonplein werd omgedoopt. Deze, later café De Prins geheten, verdween door de bouw van Urbis. Het erbij genoemde ‘Mandestraatsen’ heb ik niet kunnen lokaliseren. Maar niet alles is aanwijsbaar. De fantasie van Buysse zal wel volstaan hebben om sommige namen echt uit te vinden. Op te merken valt dat de Bodega uit het verhaaltje ‘Een heel aardig grapje’ (VW V, 768) in Brugge op de Grote Markt gesitueerd is en niet te Gent. Hebben we Au Rendez-vous des Pigeons Voyageurs niet kunnen thuisbrengen, zie onze opmerking hierboven na het Mandestraatsen, dan roept het Duits koffiehuis De Rosbach, reminiscenties op aan een echt bestaand Duits koffiehuis, nl. het hotel Kulmbach op de KuiperskaaiGa naar voetnoot(9). Maar toch is het dat hotel niet waarop de beschrijving slaat maar wel het hotel Klaus in de VlaanderenstraatGa naar voetnoot(10). Hij heeft de twee dooreengeklutst en er de naam Rosbach aan gegeven. Ik vraag mij zelfs in alle ernst af of Rosbach geen Duitse biersoort was. Zowel in de Kulmbach als in Klaus was de uitbater een Duitser, in het eerste geval heette hij Pfeiffer en in het tweede Mulleneisen. Beide hotels werden in november 1918, nà de aftocht van de Duitse troepen, door het gepeupel geplunderd, vernield en in brand gestoken.Ga naar voetnoot(11) | |
[pagina 222]
| |
De Kouter (p. 178-179).Verkerken merkt terecht op dat de Kouter in Buysses tijd het centrum van het burgerlijk leven bij uitstek was waaraan hijzelf, gezien zijn status, ten volle deelnam. Als lid van de Société Royale du Club Nautique zal hij regelmatig hun lokaal bezocht hebben dat gevestigd was in het Café Le Lièvre, Het Haasken, op het Koophandelsplein
Het verenigingslokaal van de ‘Club Nautique’ op het Koophandelsplein.
Dat van de ‘Sport Nautique’ was in de Schouwburgstraat gevestigd. Volgens de dagbladverslagen van de tijd krioelde het voor beide lokalen van het volk na de overwinningen te Henley. Prentkaarten van De Graeve Th. (Gent) uit 1908. | |
[pagina 223]
| |
(nu café Midi). Van zohaast hij een auto bezat zal hij ook wel lid geworden zijn van de prestigieuze Automobile Club des Flandres gevestigd in de Exelsior Wine Cy op de hoek van de Schouwburgstraat en de Kouter. En in de Grote Huidevettershoek, op enkele minuten van de Kouter, had hij ook zijn stek als lid van de daar gevestigde vrijmetselaarsloge. En op de Kouter was ook de uitgever van zijn boeken gevestigd. Hierover had ik het reeds eerder. Niet te verwonderen dus dat de Kouter meerdere malen aan bod komt in zijn romans. In de roman 'n Leeuw van Vlaanderen beschrijft hij het binnenkomen van de laatste tijdingen over de uitslag van de verkiezing. Bij zijn beschrijving geeft Buysse de indruk dat het gebeuren plaats vindt op de Kouter, die hij hier Grand-Place heet. Verkerken stelt vast dat hij het in genoemde roman altijd over de Grand-Place heeft en niet over de Kouter, alhoewel hij daar in andere verhalen geen moeite mee had. Verkerken veronderstelt dat het misschien te maken heeft met de politieke vooruitstrevendheid van de roman. Mijn conclusie is dat hij het woord Kouter niet kon gebruiken aangezien de politieke bolwerken waarover hij spreekt niet op de Kouter gelegen waren. Dat zou de lezers te veel opgevallen zijn. Het ging hier nu niet over een vrijblijvende al dan niet verminkte naam van een café, hotel of bodega, maar over iets concreets. Het enige in Buysses tijd nog bestaand politiek hoofdkwartier op de Kouter was dit van de liberalen in de Concorde. Het was de Association libérale et constitutionnelle de l'arrondissement de Gand. Of Buysse daar ook lid van was weet ik niet. In elk geval de beschrijvingen die over de verkiezingskoorts werden neergepend zijn die van een man die er middenin stond en met een journalistieke nauwkeurigheid werden beschreven. Verkerken brengt in verband met de Kouter als laatste detail de brede straat te berde die tussen de Kouter en het stationsplein loopt. Hij zegt dat Buysse die straat nogal fantasieloos Grand'Rue noemtGa naar voetnoot(12). | |
[pagina 224]
| |
De oostkant van de Kouter met het Posthotel en de Caveau en rechts, op de
hoek van de Schouwburgstraat, The Exelsior Wine Cy. Prentkaart uitgegeven door Lumen (Brussel) in 1920. De ondertiteling, hier niet op te zien, luidt Grande Place! Hevig ontroerd eensklaps, ondanks zijn pessimistische onverschilligheid van een uur te voren, doorkruiste Robert 't stationsplein, drong met moeite door de opgewonden menigte, spoedde zich door de brede Grand'Rue, naar 't centrum van de stad. Grand'Rue verbindt dus het stationsplein met het centrum en niet de Grand-Place zoals Verkerken beweert. Tweedens is hij opnieuw verkeerd wat het station betreft, waardoor hij de Kortrijksesteenweg en -poortstraat erbij haalt alsmede de Nederkouter, waar het in feite over de Vlaanderenstraat gaat. En zo fantasieloos de Vlaanderenstraat als Grand'Rue betitelen is dit vanwege Buysse ook weer niet zoals Verkerken beweert. Nog een heel kleine opmerking: de nijverheidskring (p. 178) of de Société Industrielle die Verkerken laat zetelen op de bovenverdieping van het Café des Arcades is juist. Maar in 1886 was er al lang geen sprake meer van die kringGa naar voetnoot(13). | |
[pagina 225]
| |
De Vismarkt (p. 180).Hier zou ik als kanttekening willen vermelden dat wat Verkerken beweert als zou de bekende pomp van de Groentenmarkt en het kleine veilingshuisje op het Veerleplein, zich bij Buysse op hetzelfde plein bevinden. Zo is het nochtans niet te lezen in het verhaal ‘Mijn’. Wel staat er het volgende: Daar galmde eensklaps hard en luid een bel en meteen verscheen een man in de opening van het stenen hokje, boven de pomp. Het was een allergrappigst gezicht. Men kreeg de indruk alsof die man plotseling uit de diepten van de waterput was opgeweld en of het water, dat af en toe gepompt werd, uit zijn eigen lichaam stroomde. Het zal de lezer duidelijk zijn dat enkel het Veerleplein beschreven wordt. Maar het toneeltje van man in hokje boven waterpomp past beter in het verhaal dan de prozaïsche werkelijkheid. De gewone handpomp stond naast het huisje, zoals uit oude foto's blijkt. Ter vervollediging, de halfbroer van Buysses moeder was dokter in de geneeskunde en woonde in het Gewad nr. 4. Huis dat er nog altijd staat. Hierbij aansluitend haal ik nog een incident aan dat plaatshad op het pleintje (Sint-Veerleplein) en zoals het beschreven is in ‘De Eter’ (VW V, 780). Eerst in het kort wat voorafging aan het incident. Buysse beschrijft zijn obsessie voor de honger. Hij beschrijft zeer kleurrijk zijn maaltijden die hij neemt in een volksrestaurant op het Veerleplein naast de vismarkt. Hij zegt niet of het links of rechts van de ingang was. Daar ontmoette hij een zeer dik personage dat hij de zelfgekozen naam van ‘notaris’ geeft. Hij is geobsedeerd door diens geweldige eetlust. Na een maaltijd volgt hij als gehypnotiseerd zijn veelvraat, die merkt dat hij gevolgd wordt. Deze berispt licht bedreigend Buysse en gaat daarna zijn beklag doen bij een politieagent, dan volgt dit: | |
[pagina 226]
| |
Ik wachtte maar niet tot de diender naar mij toekwam. In enkele wilde sprongen was ik weg, dwars over 't pleintje, tussen de kramen door, langs een gracht en in een steegje, tot ik buiten adem in 't gewoel van een der grote, drukke straten kwam. De gracht is hier de Plotersgracht die nog bestond toen Buysse in de jaren 1871-73 de Ecole Moyenne de l'Etat volgde, gelegen in de Roskamstraat nr. 2. De Bisdomkaai was nog niet aangelegd. Het steegje was de Zeugsteeg en de grote drukke straat zal wel de Oudburg geweest zijn. | |
Het stationsplein (p. 180-181).Dit wordt alleen pro-forma nog eens vermeld om te zeggen dat in het licht van wat hierover in voorgaande teksten wordt medegedeeld deze volledige paragraaf van generlei waarde is en mag geschrapt worden. | |
De Waux-Hall (p. 186).Ik heb tevergeefs het drie bladzijden lang verhaalGa naar voetnoot(14) gelezen en nergens het woord Waux-Hall tegengekomen zodat ik niet weet hoe Verkerken uit het verhaal dat woord geïnterpreteerd heeft. En ten andere de historische Waux-Hall eindigde zijn carrière op de Coupure rond 1832, terwijl het boek waarin het verhaaltje verscheen uitkwam in 1911. Als laatste punt wil ik nog een steentje bijdragen tot de nota over de Descente des Voyageurs te Deinze (p. 191). Volgens Buysse stond dit hotel rechtover het spoorwegstation. In werkelijkheid stond daar het Hotel de la Station. Het was ondermeer ook het Local de l'Association des Voyageurs zoals op een bord aan de gevel was geschilderdGa naar voetnoot(15). Heeft Buysse ook hier enkele namen door elkaar geklutst? Het heeft er alle schijn van.Ga naar voetnoot(16) |
|